• No results found

2.500 Inzettijd < 6 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof 310

In document ONTWERPBESLUIT KWALITEIT LEEFOMGEVING (pagina 122-132)

BIJLAGE VI BIJ ARTIKEL 5.3, TWEEDE LID, VAN DIT BESLUIT (KWETSBARE GEBOUWEN EN LOCATIES) EN LOCATIES)

2.500 Inzettijd &lt; 6 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof 310

Inzettijd < 6 min; geen ADR-klasse 3 190 Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 in kunststof 340 Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof 340 Inzettijd < 15 min; geen ADR-klasse 3 210 Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte 5 tot en met

10(10)

Inzettijd < 6 min; ADR-klasse 3 in kunststof 290 Inzettijd < 6 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof 270 Inzettijd < 6 min; geen ADR-klasse 3 120 Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 in kunststof 290 Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof 290 Inzettijd < 15 min; geen ADR-klasse 3 130 Beschermingsniveau 2 stikstofgehalte < 5 %(9), (10)

Inzettijd < 6 min; ADR-klasse 3 in kunststof

290 360 190 220 n.v.t.(11) n.v.t.

(11)

Inzettijd < 6 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof

270 270 160 210 210 n.v.t.

(11)

Inzettijd < 6 min; geen ADR-klasse 3 45 120 160 210 210 210 Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 in kunststof

290 360 230 290 n.v.t.

(11)

n.v.t.

(11)

Inzettijd < 15 min; ADR-klasse 3 niet in kunststof

290 360 170 220 220 n.v.t.

(11)

Inzettijd < 15 min; geen ADR-klasse 3 50 150 170 220 220 220 Beschermingsniveau 3(9), (10)

Stikstofgehalte <5%(10) 30 75 80 85 85 85

Stikstofgehalte 5 tot en met 10% (10) 65

123 Oppervlakte opslagvoorziening (m2) 0–

100

Stikstofgehalte >10%(10) 90

Alle beschermingsniveau’s

Gasflessen, met uitzondering van gasflessen met een

giftige stof(12) 20 20 20 20 20 20

3. Het aanwezig hebben van een koel- of vriesinstallatie met een inhoud van meer dan 1.500 kg en minder dan 10.000 kg ammoniak, waarvan de diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper 80 DN of minder bedraagt.

Tabel 3, afstanden (plaatsgebonden risico) in meters

Type vloeistofleiding(16) bij

diameter vloeistofleiding naar

verdamper ≤ DN50

Afstand vanaf vloeistofleiding(16) bij

diameter vloeistofleiding naar verdamper > DN50 en

≤ DN 80

124 vloeistofleiding(16) bij

diameter vloeistofleiding naar

verdamper ≤ DN50

Afstand vanaf vloeistofleiding(16) bij

diameter vloeistofleiding naar verdamper > DN50 en

≤ DN 80

125 Tabel 3a, afstanden (plaatsgebonden risico) in meters

Inhoud installatie a(18)

≤ 6.000 kg

Inhoud installatie a(18) > 6.000 kg en ≤ 8.000 kg

Inhoud installatie a(18) > 8.000 kg

Inhoud installatie b(19)

≤ 3.500 kg

Zie afstand die in tabel 3 is vermeld bij een zelfde installatie(19) als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de eerstvolgende hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 3 is vermeld bij een zelfde installatie(19) als installatie a,

vermeerderd met 10 m Inhoud

installatie b(19)

> 3.500 kg

Zie afstand die in tabel 3 is vermeld bij een zelfde installatie(20) als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de tweede hogere inhoudscategorie

Zie afstand die in tabel 3 is vermeld bij een zelfde installatie(20) als installatie a, vermeerderd met 20 m

4. Het opslaan van meer dan 100.000 kg vaste minerale anorganische meststoffen behorende tot groep 2 van PGS 7.

Tabel 4, afstanden (plaatsgebonden risico) in meters

Hoeveelheid meststoffen Afstand vanaf opslagplaats

> 100.000 kg 60

5. Het aanwezig hebben van een insluitsysteem van meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 propaan met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3. Tabel 5, afstanden plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden in meters

Doorzet (m3) per jaar Afstand Afstand

brandaandachtsgebied

Afstand

explosieaandachtsgebied

60 150

Doorzet ≤ 100 25 100 < doorzet ≤ 300 30 300 < doorzet ≤ 600 40

126

6. Het tanken en opslaan van waterstof, bedoeld in paragraaf 4.37 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Tabel 6, afstand (plaatsgebonden risico) in meters

Waterstof Afstand vanaf vulpunt opslaginstallatie

en tankinstallatie

Gasvormig 30

C. Activiteiten met externe veiligheidsrisico’s waarvoor afstanden voor het plaatsgebonden risico en, voor zover van toepassing, aandachtsgebieden gelden:

het basisnet.

Noten

(1) Als het gasvoerende deel geheel ondergronds ligt, is de afstand niet minder dan de helft van de afstanden, genoemd in deze tabel.

(2) Dit geldt niet voor bunkerstations en op de wal geplaatste vaste tankinstallaties die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.

Als een bunkerstation waarin uitsluitend dieselolie wordt opgeslagen, is gelegen aan een doorgaande vaarroute, is de afstand vanaf de aan die vaarroute grenzende zijde van dat bunkerstation 20 m.

(3) Dit geldt niet voor bunkerstations en op de wal geplaatste vaste tankinstallaties die zijn geïnstalleerd voor 1 januari 2011.

(4) Als bij een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar gebouw/locatie of zeer kwetsbaar gebouw ook een bovengrondse opslagtank voor propaan of propeen van een derde aanwezig is, is de afstand ten minste de helft van de afstand, genoemd in deze tabel.

(5) Als een bovengrondse opslagtank voor de opslag van zuurstof op een afstand van minder dan tien meter is gelegen van een bovengrondse opslagtank voor de opslag van propaan, propeen of een gas als bedoeld in artikel 4.685, is de afstand, van die bovengrondse opslagtank voor de opslag van zuurstof tot de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht niet minder dan deze afstand.

(6) Als bij een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar gebouw/locatie of zeer kwetsbaar gebouw ook een ondergrondse opslagtank voor propaan of propeen van een derde aanwezig is, is de afstand ten minste de helft van de afstand, genoemd in deze tabel.

(7) Deze afstand geldt niet als sprake is van het opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers in verband met het verrichten van formaliteiten, laden of lossen.

(8) Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 m vanaf dat reservoir tot kwetsbare gebouwen/locaties en zeer kwetsbare gebouwen.

(9) De afstanden die zijn opgenomen bij de verschillende beschermingsniveau’s gelden niet voor opslagvoorzieningen bestemd voor de opslag van gasflessen. Voor gasflessen, met uitzondering van gasflessen met giftige inhoud, zijn de afstanden apart onderaan in de tabel opgenomen.

(10) Het stikstofgehalte is het stikstofgehalte in gewichtsprocent van de totale hoeveelheid van de in de opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke afvalstoffen en gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen, bepaald overeenkomstig de bij ministeriële regeling bepaalde methodiek.

(11) n.v.t.: het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor opslagvoorzieningen met een maximaal oppervlakte van respectievelijk 500, 800 en 1.500 m2. Het betreft randvoorwaarden van het betreffende brandbestrijdingssysteem die zijn vastgelegd in PGS 15.

(12) Voor gasflessen met een stof die is ingedeeld in ADR-klasse 6.1, verpakkingsgroep Imet een inhoud van meer dan 1.000 l moet het plaatsgebonden risico op grond van bijlage VIIa, onder B, onder 7, van dit besluit worden berekend.

(13) Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale werktemperatuur die lager is dan –25 °C, een maximale werktemperatuur tussen – 25 °C en –5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan –5 °C. Hierbij wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of

127

verdampingstemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en

voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.

(14) De hoeveelheid ammoniak is de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak.

(15) Opstellingsuitvoering 1: opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten opgesteld zijn.

Opstellingsuitvoering 2: opstelling als bij opstellingsuitvoering 1, met dien verstande dat de leidingen naar en van de verdamper of verdampers met de buitenlucht in verbinding staan.

Opstellingsuitvoering 3: opstelling als bij opstellingsuitvoering 2, met dien verstande dat het afscheidervat of vloeistofvat buiten opgesteld zijn.

(16) Vloeistofleiding: met de buitenlucht in verbinding staande ammoniakvoerende leidingen naar de verdamper of verdampers.

(17) De aanduiding ‘–‘ houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende installatie kleiner is dan één op de miljoen per jaar (10–6) en dat niet met de afstand tot beperkt kwetsbare en kwetsbare gebouwen/locaties en zeer kwetsbare gebouwen rekening gehouden hoeft te worden, onderscheidenlijk in acht genomen hoeft te worden.

(18) De installatie waarvoor ingevolge tabel 3 (vorige tabel) de grootste afstand geldt.

(19) De installatie die de grootste inhoud heeft, installatie a niet meegerekend.

(20) De installatie van hetzelfde type, met dezelfde opstellingsuitvoering en een vloeistofleiding met dezelfde diameter.

128

BIJLAGE VIIa BIJ DE ARTIKELEN 5.4, DERDE LID, 5.16, EERSTE LID, EN 10.1, EERSTE EN DERDE LID, VAN DIT BESLUIT (ACTIVITEITEN MET COMPLEXE EXTERNE

VEILIGHEIDSRISICO’S)

A. Activiteiten met complexe externe veiligheidsrisico’s waarvoor te berekenen afstanden voor het plaatsgebonden risico en, voor zover van toepassing, aandachtsgebieden gelden:

1. Het opwekken van elektriciteit met een windturbine, bedoeld in paragraaf 3.2.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving,

2. Een weg, maar niet het basisnet, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, en

3. Het exploiteren van een buisleiding, bedoeld in paragraaf 3.3.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Tabel 3, het exploiteren van een buisleiding voor vervoer van aardgas, met een uitwendige diameter van ten minste 0,1 m en een druk van ten minste 4.000 kPa, afstanden brandaandachtsgebied in meters

Uitwendige diamater/druk Afstand brandaandachtsgebied

0,1 m/4.000 kPa (4”) 25

0,2 m/4.000 kPa (8”) 50

0,25 m/4.000 kPa (10”) 60

0,30 m/4.000 kPa (12”) 70

0,45 m/6.600 kPa (18”) 110

1,2 m/6.600 kPa (47”) 200

B. Activiteiten met complexe externe veiligheidsrisico’s waarvoor te berekenen afstanden voor het plaatsgebonden risico gelden en een vergunningplicht:

1. Een Seveso-inrichting.

2. Het opslaan in verband met vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven, waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen in hoeveelheden groter dan de in bijlage 1, onder 1 en 2, kolom 2, bij de Seveso-richtlijn genoemde hoeveelheden.

Tabel 2, het opslaan in verband met vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen, maar niet giftige gassen of giftige vloeistoffen die zijn ingedeeld in categorie GT5 respectievelijk categorie LT3 of LT41, afstanden aandachtsgebieden in meters

Afstand

brandaandachtsgebied

Afstand

explosieaandachtsgebied

Afstand

gifwolkaandachtsgebied

30 200 300

3. Het aanwezig hebben van een insluitsysteem met meer dan 1.500 kg ammoniak, maar niet een onderdeel van een koel- of vriesinstallatie met ammoniak.

129

4. Het aanwezig hebben van een bovengronds insluitsysteem met meer dan 150 m3 brandbare vloeistoffen van ADR-klasse 3, verpakkingsgroep I of II

5. Het aanwezig hebben van een insluitsysteem van:

a. meer dan 13 m3 en ten hoogste 50 m3 propaan met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3,

b.meer dan 50 m3 propaan, of c. meer dan 13 m3 acetyleen.

6. Het aanwezig hebben van een cyanidehoudend bad voor het aanbrengen van metaallagen met een inhoud van meer dan 100 l.

7. Het aanwezig hebben van een insluitsysteem met een stof die is ingedeeld in gevarenklasse 6.1 van het ADR, het RID of de ADN, of een stof in de gevarencategorie acute toxiciteit, categorieën 1, 2, 3 of 4 als bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening, maar niet benzine of methanol, van meer dan 1.000 l.

8. Het opslaan van een stof die is ingedeeld in gevarenklasse 6.1 van het ADR, het RID of de ADN, of een stof in de gevarencategorie acute toxiciteit, categorieën 1, 2, 3 of 4 als bedoeld in bijlage I, deel 3, bij de CLP-verordening in gasflessen en waarbij de totale waterinhoud meer bedraagt dan 1.500 l.

9. Het reduceren van aardgasdruk of meten van aardgashoeveelheid met een gastoevoerleiding met een grotere diameter dan 50,8 cm.

10. Een mijnbouwwerk, maar niet een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet, als die activiteit omvat de winning, opslag, bewerking of het gereedmaken voor transport van een gevaarlijke stof of een stof die is ingedeeld in een gevarencategorie als bedoeld in bijlage I bij de CLP-verordening, voor zover deze activiteit geen onderdeel is van een Seveso-inrichting.

11. Het opslaan van meer dan 10.000 kg per opslagvoorziening, van verpakte gevaarlijke afvalstoffen of verpakte gevaarlijke stoffen, maar niet nitraathoudende kunstmeststoffen, voor zover de opslag geen onderdeel is van een Seveso-inrichting en voor zover:

a. brandbare gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende

verbindingen met een gehalte van meer dan 5 % stikstof of zowel brandbare gevaarlijke stoffen als gevaarlijke stoffen met fluor-, chloor-, broom-, stikstof- of zwavelhoudende verbindingen met een gehalte van meer dan 5 % stikstof worden opgeslagen in een opslagvoorziening:

1o. met een oppervlak van minder dan 2.500 m2 en de opslagvoorziening is uitgerust met een ander brandbestrijdingssysteem dan een automatische sprinklerinstallatie, automatische deluge installatie of high-ex inside air installatie, of

2o. met een oppervlak van meer dan 2.500 m2, of

b. verpakkingseenheden van meer dan 100 kg met een stof die is ingedeeld in ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep I, in de open lucht worden gelost of geladen.

12. Het aanwezig hebben van een koel- of vriesinstallatie met een inhoud van 10.000 kg of meer ammoniak of waarvan de diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper meer dan 80 DN bedraagt.

13. Het tanken en opslaan van LNG, bedoeld in paragraaf 4.35 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

130 Tabel 13, afstanden brandaandachtsgebied in meters

Reactietijd

C. Activiteiten met complexe externe veiligheidsrisico’s waarvoor aandachtsgebieden moeten worden berekend:

1. Het exploiteren van een buisleiding voor het vervoer van brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 21o C.

2. Het exploiteren van een buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar niet aardgas of brandbare vloeistoffen.

3. Een Seveso-inrichting.

4. Het opslaan in verband met vervoer van verpakte gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage VIIa, onder B, onder 2, bij dit besluit, voor zover giftige gassen of giftige vloeistoffen worden opgeslagen die zijn ingedeeld in categorie GT5 respectievelijk categorie LT3 of LT4(2).

5. Activiteiten met complexe externe veiligheidsrisico’s als bedoeld in bijlage VIIa, onder B, onder 3 tot en met 12, bij dit besluit.

Noten

(1) De criteria voor de indeling van giftige stoffen in categorie GT5 of de criteria voor de indeling van giftige vloeistoffen in categorie LT3 of LT4 zijn hieronder weergegeven.

Criteria voorgiftige gassen:

Druk bij kooktemperatuur of kritische temperatuur alsmede LC50-waarde (ihl-rat-1uur) in ppm

131

400-440

253-273 GT5 GT5

293-400

182-253 GT5 GT5 GT5

Criteria voor giftige vloeistoffen:

Dampspanning bij 20 oC of kooktemperatuur alsmede LC50-waarde (ihl-rat-1 uur) in ppm

P20 (mbar)

Tkook (K) LC50

<10 10-100 100-1.000

1.000-5.000 10-50 353-373 LT3

50-200 323-353 LT4 LT3

200-700 303-323 LT4 LT3

>700 <303 LT4 LT3

(2) De criteria voor de indeling van giftige stoffen in categorie GT5 of de criteria voor de indeling van giftige vloeistoffen in categorie LT3 of LT4 zijn in bijlage VIIa, onder B, tabel 2, voetnoot 1, bij dit besluit

weergegeven.

132

BIJLAGE VIII BIJ ARTIKEL 5.19, EERSTE LID, VAN DIT BESLUIT (AFSTANDEN VUURWERK

In document ONTWERPBESLUIT KWALITEIT LEEFOMGEVING (pagina 122-132)