• No results found

ouderbetrokkenheid In dit hoofdstuk ligt de focus op resultaten van onderzoek waarin aan de hand van een

3.4 Een nieuw theoretisch model voor de relatie tussen (determinanten van) ouderbetrokkenheid en de schoolse vaardigheden van kinderen

3.4.2 Invulling van het basismodel

Op basis van de gevonden verbanden (de zero order correlaties in de Tabellen 3.2 t/m 3.6) kan elk basiselement uit het model verder ingevuld worden. De eerder gepresen- teerde correlaties zijn daarvoor omgerekend naar effectgroottes (Cohen’s d), met als doel een ondergrens te bepalen voor het opnemen van een element in het model. Bij een d tussen .00 en .20 (of -.20) geldt dat de effectgrootte verwaarloosbaar is, vanaf d =.20 (of d= -.20) geldt een klein effect. Omdat ook kleinere effecten relevant kunnen zijn en omdat er erg veel variabelen van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van kinderen, zijn grote effecten van een variabele niet waarschijnlijk. Mede hierom wordt d=.20 als ondergrens gehanteerd voor opname in het model. In Tabel 3.7 wordt de omrekening gepresenteerd voor de gevonden determinanten van ouderbetrokkenheid.

In Tabel 3.8 staat de omrekening van de verschillende vormen van ouderbetrokkenheid (bij hun effect op schoolprestaties).

Tabel 3.7 Omgerekende effectgroottes (Cohen’s d) van verschillende determinanten van ouderbetrokkenheid

Determinant Ouderbetrokkenheid

thuis (d) Ouderbetrokkenheid op school (d) Efficacy

1. Grolnick e.a. (1997) 2. Green e.a. (2007) 3. Watkins (1997)

4. Deslandes & Bertrand (2004)

0.56-0.58 0.49 0.72 0.85 0.68 n.s. 0.22 Rolconstructie 1. Green e.a. (2007)

2. Deslandes & Bertrand (2004) 0.630.28 0.750.77 Mastery oriëntatie 1. Watkins (1997) 0.82 Performance oriëntatie 1. Watkins (1997) 0.90 Stressvolle context 1. Grolnick e.a. (1997) n.s.- -0.56 -0.37 Tijd en energie 1. Green e.a. (2007) 0.80 0.72 Financiële zorgen - eindjes aan elkaar - zorgen over geld

1. Gutman & Eccles (1999) n.s.- -0.30

Sociaal netwerk

1. Sheldon (2002) n.s.-0.43 0.32-.0.61

Communicatie met de leraar / uitnodigingen van de leraar

1. Green e.a. (2007) 2. Watkins (1997)

3. Deslandes & Bertrand (2004)

0.70 0.68 0.41

1.54 0.93 Uitnodigingen van het kind

1. Green e.a. (2007) 1.28 1.46

‘Moeilijk’ gedrag van het kind

1. Grolnick e.a. (1997) -0.47- -0.54 -0.39

Schoolprestaties

Tabel 3.8 Omgerekende effectgroottes (Cohen’s d) van verschillende vormen van ouderbetrokkenheid op vaardigheden van kinderen

Vorm van ouderbetrokkenheid Soort vaardigheid Gevonden verband (d) Ouderlijke ‘kijk’ op de school

1. Alomar (2007) Rekenvaardigheid en algemene vaardigheden -0.18 - -0.14 Perceptie van het kind ten aanzien van

ouderbetrokkenheid 1. Alomar (2007)

Rekenvaardigheid en algemene vaardigheden

0.18-0.24 Verwachtingen van het onderwijs

1. Bandura e.a. (1996) Algemene vaardigheden 1.50 Ouderlijke druk

1. Puklek Levpušček e.a. (2013) Rekenvaardigheden -0.85 - -0.56 Ouderlijke steun

1. Puklek Levpušček e.a. (2013) Rekenvaardigheden -0.39 - -0.28 Hulp bij het huiswerk

1. Rogers e.a. (2009) (Indirect: academische competentie) -0.45- -0.28 Betrokkenheid op school

- aantal bezoeken aan school

- helpen in de klas / naar ouder-leraar bijeenkomst

1. Gutman & Eccles

Algemene vaardigheden

0.18-0.52 Actief management van de leeromgeving

thuis

1. Rogers e.a. (2009)

(Indirect: academische competentie)

0.35 Interactie met de school

1. Grolnick & Slowiaczek (1994) (Indirect via een inschatting van de leraar van competentie) 0.28-0.65 Betrokkenheid bij intellectuele / cognitieve

activiteiten

1. Grolnick & Slowiaczek (1994)

(Indirect via een inschatting van de leraar van competentie)

n.s. – 0.26 Het basismodel zal op basis van de uitkomsten van de Tabellen 3.7 en 3.8 worden uitgebouwd (Figuur 3.2). Omwille van de leesbaarheid van het model is een clustering van de verschillende determinanten en vormen van ouderbetrokkenheid aangebracht. Bij de determinanten van ouderbetrokkenheid kunnen bijvoorbeeld drie categorieën worden onderscheiden (zie ook paragraaf 3.2): persoonlijke kenmerken van ouders, gezinscontext en communicatie met anderen. Ouderbetrokkenheid is opgesplitst in ouderbetrokkenheid op school en ouderbetrokkenheid thuis. Het uiteindelijke model telt 13 determinanten van ouderbetrokkenheid en 11 vormen van ouderbetrokkenheid.

Bij de defi nitie van de cognitieve vaardigheden is gekozen voor de vormen die het meest voorkomen in de theorie: gestandaardiseerde scores voor taal en rekenen.

Figuur 3.2 Theoretisch model voor de relaties tussen (determinanten van) ouderbetrokkenheid en schoolse vaardigheden van kinderen

Ten opzichte van de gevonden determinanten en vormen van ouderbetrokkenheid in de literatuur zijn in het bovenstaande model een paar aanpassingen gemaakt. De verwach- tingen van ouders ten aanzien van het onderwijsniveau van hun kind is verplaatst naar de groep determinanten van ouderbetrokkenheid (in Tabel 3.8 nog een vorm van ouderbetrokkenheid). Dit heeft te maken met de manier waarop deze vorm in de desbetreffende studies was geoperationaliseerd. De manier van uitvragen lijkt beter te passen bij de persoonlijke kenmerken van ouders en is verwant met hoe ouders denken over onderwijs. Op basis van Grolnick e.a. (1997) is ‘steun uit omgeving’ als losse determinant toegevoegd, naast de determinant ‘stressvolle context’, waar het in deze studie deel van uitmaakte (zie ook paragraaf 3.2.2). ‘Moeilijk gedrag van het kind’ is op basis van dezelfde studie vervangen door de determinant ‘omgang met het kind’.

Bij de vormen van ouderbetrokkenheid, is naast de indeling in de categorieën 'school' en 'thuis', ook een categorisering gemaakt van het soort activiteiten. Op basis van de onderliggende studies bleek de mate van operationalisatie van de vormen van ouderbetrokkenheid wisselend te zijn. Om die reden is in dit model gekozen voor een wat grovere indeling in vormen van ouderbetrokkenheid, waarbij verschillende onderliggende activiteiten mogelijk zijn. In hoofdstuk 4 wordt dit nader toegelicht. De cognitieve schoolse vaardigheden zijn verdeeld in gestandaardiseerde scores voor taal en rekenen, een onderscheid dat in de onderliggende studies ook vaak wordt gemaakt. Demografische kenmerken zijn niet in dit model opgenomen. In alle voor dit onderzoek gebruikte modellen waren demografische kenmerken van ouders gebruikt als controle- variabelen of waren deze kenmerken opgenomen in het model. In dit onderzoek wordt onderzocht of achtergrondkenmerken van ouders en leerlingen de relatie tussen determinanten en vormen van ouderbetrokkenheid enerzijds en de schoolprestaties van kinderen anderzijds, modereren (zie paragraaf 4.3.5). Daarbij zal rekening worden gehouden met de in genoemde (Nederlandse) studies gerapporteerde verbanden (zie ook paragraaf 2.3), zoals het opleidingsniveau van de ouders, de sociaal economische status van het gezin, de samenlevingsvorm van ouders, de gezinssamenstelling, het geslacht van het kind en de etniciteit van de ouders. Ook het zelfbeeld van kinderen zal worden meegenomen als achtergrondkenmerk. Volgens Pomerantz e.a. (2007) is er nog maar weinig aandacht besteed aan de relaties tussen ouderbetrokkenheid en de sociale en emotionele gesteldheid van kinderen. Dit laatste kan echter ook van invloed zijn op de schoolprestaties.

Hoofdstuk 4

Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek beschreven. Nu op grond van de wetenschappelijke literatuur is gekomen tot een theoretisch basismodel voor de werking van ouderbetrokkenheid, richt het empirische onderdeel van dit onderzoek zich op de validatie van het instrument voor het meten van de ouderbetrokkenheids- constructen binnen het model en het inzichtelijk maken van de onderlinge relaties tussen deze constructen en de voorspellende waarde ervan voor de ontwikkeling van leerprestaties. De basis voor het empirisch onderzoek vormen de gegevens uit vragen- lijsten voor ouders. De metingen van de constructen van ouderbetrokkenheid worden gevalideerd met confirmatieve factoranalyses en er wordt onderzocht of het model meetinvariant is voor verschillende groepen ouders. Daarna zal worden nagegaan hoe de determinanten en vormen van ouderbetrokkenheid onderling en met demografische kenmerken samenhangen. Ten slotte wordt onderzocht in hoeverre determinanten en vormen van ouderbetrokkenheid de ontwikkeling in de schoolprestaties van kinderen voorspellen en welke demografische kenmerken van ouders en kinderen deze relaties modereren. Hiervoor worden multi-level regressieanalyses (groeimodellen) gebruikt. Daarbij zal ook worden gekeken naar de mediërende invloed van vormen van ouderbe- trokkenheid op gevonden relaties tussen determinanten van ouderbetrokkenheid en de schoolprestaties. De analyses die hiervoor zijn verricht, worden beschreven in paragraaf 4.3. Het hoofdstuk start met een beschrijving van de dataverzameling (paragraaf 4.1), gevolgd door de ontwikkeling van de instrumenten (paragraaf 4.2).

4.1 Dataverzameling

4.1.1 Steekproeftrekking

In dit onderzoek is het van belang dat gegevens over de cognitieve en sociaal-emoti- onele ontwikkeling van kinderen gekoppeld kunnen worden aan gegevens van ouders over hun betrokkenheid. Omdat scholen over gegevens over de cognitieve ontwikkeling van kinderen beschikken, is ervoor gekozen scholen te werven voor dit onderzoek en via scholen de ouders.

Ten behoeve van dit onderzoek is een gelegenheidssteekproef van scholen en van ouders getrokken.9 Voor het werven van scholen zijn verschillende methoden ingezet. In het netwerk van de onderzoeker zijn verschillende mensen benaderd die de onder- zoekers in contact konden brengen met schooldirecteuren of ouder- en medezeggen- schapsraden. Daarnaast zijn scholen geworven via oproepen op sociale media en in nieuwsbrieven van landelijke organisaties die ouders en scholen vertegenwoordigen. De bovenstaande activiteiten hebben geleid tot persoonlijk contact met 22 vertegen- woordigers van scholen. De scholen die belangstelling toonden voor deelname aan het onderzoek, waren al bezig met het thema ouderbetrokkenheid en koesterden de wens om het contact met ouders te verbeteren. Om het onderzoek ook direct waarde te geven voor de praktijk, werd een schoolrapportage met daarin de uitkomsten op school- en klasniveau, voorzien van een benchmark, in het vooruitzicht gesteld. Op deze manier konden scholen beter inzicht krijgen in mogelijke belemmeringen of stimu- lerende factoren voor ouderbetrokkenheid op hun school en welk soort activiteiten ouders thuis en op school ondernemen en hoe vaak.

Op de basisscholen werden in ieder geval de ouders van de kinderen in groep 4 en groep 7 voor deelname aan het onderzoek uitgenodigd. In het voortgezet onderwijs zijn alleen de ouders van de tweede klassen benaderd. Er is voor de groepen 4 en 7 van het basisonderwijs en klas 2 van het voortgezet onderwijs gekozen omdat er dan onderscheid gemaakt kan worden in onder- en bovenbouw van het basisonderwijs. Ook wordt aangenomen dat deze klassen niet ‘bijzonder’ zijn: in sommige klassen zouden ouders extra betrokken kunnen zijn vanwege de introductie van een nieuwe klas/school (groep 3, brugklas) of het einde van een schoolperiode (groep 8).