• No results found

Invloed op de waardering van de Vlaamse Primitieven

III. Waardering van de Vlaamse Primitieven na de tentoonstelling

3.2 Invloed op de waardering van de Vlaamse Primitieven

Dankzij een opkomende herwaardering voor de Vlaamse primitieven in de negentiende eeuw ontstond het idee van een tentoonstelling over deze schilders. Les Primitifs Flamands heeft op zijn beurt weer invloed gehad op de waardering van de laatmiddeleeuwse schilderkunst. De keuze van Brugge als plaats voor de tentoonstelling bijvoorbeeld, versterkte voor sommigen het beeld van de Vlaamse primitieven als eindfase van een tijdperk in tegenstelling tot een nieuw begin. Een mening die later zou worden overgenomen door Johan Huizinga. Brugge was immers de personificatie van het verval van Viaene, het hoofdpersonage uit Rodenbachs

Bruges-la-Morte.181 In deze roman kiest Viaene ervoor om te gaan wonen in Brugge, omdat de melancholie van de stad overeenkomt met het verdriet dat hij voelt door de dood van zijn jonge vrouw.182 Deze reputatie van ‘dode stad’ paste niet bij het gevoel van nationalisme dat de commissie met de tentoonstelling probeerden te bereiken. Anderen waren juist van mening dat door de tentoonstelling Brugge eindelijk verlost was van dit imago.183 Veel buitenlandse bezoekers waren gecharmeerd van Brugge en haar middeleeuwse uiterlijk, de smalle straatjes, kleine huizen, de kanalen, verlaten pleinen en de Vlaamse primitieven. Haskell schrijft dat het opvallend is dat de bezoekers die op deze manier schrijven over Brugge, een van de meest waardevolle bezittingen van de stad volledig negeren, namelijk de Madonna met Kind, gemaakt door de man die met grote minachting over de Vlaamse primitieven schreef: Michelangelo.184

Memling-receptie

Hans Memling was lang de meest geliefde kunstenaar van de Vlaamse primitieven en doordat een groot aantal werken van Memling in Brugge aanwezig was, kwam het accent van de

180 Een verhaal in feiten, verslag van het culturele jaar in 2002 in Brugge, 19. Bron: http://www.bruggeplus.be/nl/brugge-2002. 181 Tahon 2002, 15. 182 Haskell 1993, 460. 183 Haskell 1993, 460. 184 Haskell 1993, 460-461.

58

tentoonstelling zwaar op hem te liggen. Henri Hymans schrijft in zijn L’Exposition des

Primitifs flamands à Bruges dat ‘(…) l’exposition de Bruges fut, peut-on dire, la glorification

de Memling et de Gérard David.’ Dit was voor Weale geen enkel probleem, hij had zoals al behandeld is een uitgesproken voorkeur voor Memling, zelfs boven Van Eyck. In een vergelijking van de twee schilders zegt hij het volgende:

‘John van Eyck saw with his eyes, Memlinc with his soul. John studied, copied and reproduced with marvellous accuracy the models he had before him. Memlinc, doubtless, studied and copied, but he did more; he meditated and reflected; his whole soul went into his work, and he idealised and

glorified, and, so to say, transfigured the models which he had before him (…) many of the subjects he represented haven never been so delicately and delightfully expressed by any other painter, with the exception, perhaps, of Fra Angelico. As compared with the other masters of the Netherlandish school, he is the most poetical and the most musical; many of his pictures are perfect little gems. (…)

Memlinc was a real artist, with far more sentiment than John van Eyck’

In Memling zag Weale vooral zijn katholieke idealen, zoals veel mensen hadden gedaan in de negentiende eeuw. Maar tijdens de tentoonstelling verschoven deze meningen. Misschien omdat er zoveel schilderijen van Memling te zien waren, begon zijn populariteit af te nemen. Veel critici schreven dat zij toch moesten bekennen vooral veel regelmaat en routine te zien in zijn werken en dat hij wellicht niet de verlichtte kunstenaar was die veel mensen, zoals Weale, dachten. Ook jaren na de tentoonstelling bleef Weale volhouden dat Memling een beter

kunstenaar was geweest dan Van Eyck, maar zijn standpunt was ondertussen al verouderd. In het grootse deel van de twintigste eeuw werd Memling dan ook gezien als een enigszins tweederangs kunstenaar, iemand die vaardig en elegant schilderde, maar wel oppervlakkig.185 De jonge kunstcriticus en latere kunsthistoricus Hippolyte Fierens-Gevaert gaf in zijn

publicatie flinke kritiek op Memling:

‘It is compulsory to respond with ecstasy has turned frenzy. Alas, I have been unable to share in this premeditated enthusiasm. The great artist struck me as mawkish compared with Van Eyck, artificial compared with Van der Weyden, lacking vigour compared with Thierry Bouts, lacking self-control compared with Gerard David (…). Today I admit that he no longer seems to me to have the

exceptional importance and prolific grandeur not just of a Van Eyck, but even of a Roger van der Weyden or a Gerard David or a Quentin Matsys.’186

185

Ridderbos en Van Veen 1995, 265-266.

59

Dat deze meningen over Memling tijdens de tentoonstelling werden geuit, was voor veel mensen nogal schokkend, maar vormde zoals gezegd de basis voor de receptie van Memling in de twintigste eeuw. Een van zijn grootste critici was Erwin Panofksy die Memling

beschreef als: ‘that very model of a major minor master, who (…) occasionally enchants, never offends and never overwhelms.’187 De veranderde receptie van Memling was gunstig voor een andere kunstenaar, namelijk Gerard David. David was pas herontdekt aan het einde van de negentiende eeuw door Weale en werd vaak gezien als een navolger van Memling. Tijdens de tentoonstelling zag men hem echter in een nieuw licht, deels doordat de

waardering van Memling daalde. Voor velen was het duidelijk dat David op zichzelf staande kunstenaar was en zich zeker op hetzelfde niveau bevond als de beste kunstenaars van de Vlaamse primitieven.188

‘Primitifs’

In de titel van de tentoonstelling Exposition des Primitifs flamands et d’Art ancien komt voor het eerst officieel de term voor die als benaming voor de vroegnederlandse schilderkunst nog vaak gebruikt wordt.189 Al tijdens de eerste vergadering van de commissie was de titel het onderwerp van discussie en zelfs tijdens de tentoonstelling waren ze nog niet zeker van de term ‘primitieven’. Men vroeg zich af of het niet beledigend was om kunstenaars van zo’n niveau te omschrijven als primitief. Jules Helbig een Belgische geleerde, die tegenstander was van de term zei tijdens het congres het volgende:

‘A mon sens, cette réforme devrait s’étendre aujourd’hui à ce mot de primitifs qui a fait son temps, et qui ne semble plus répondre à la conception que nous avons de l’art, après la magnifique Exposition que nous avons la rare fortune d’étudier en ce moment. En effet, nous voici en présence d’œuvres de tout premier ordre, que tous nous sommes d’accord pour admirer.’190

Om de schilderkunst van de Vlaamse primitieven een ‘renaissance’ te noemen ging velen ook weer te ver. Toen Kervyn aan Helbig vroeg om dan met een beter benaming te komen zei hij: ‘Les maîtres antérieurs à la Renaissance.’ Waarop Kervyn antwoordde: ‘C’est un mot qu’il faut et non une phrase’191 En dus werd er vastgehouden aan de term Les Primitifs Flamands.

187

Chapuis 1998, 11.

188 Haskell 1993, 464.

189 Ridderbos en Van Veen 1995, 215.

190

Compte Rendu… 1902, 46-47.

60

In de negentiende eeuw was de definitie van ‘primitief’ de oorspronkelijke of primaire staat waarin zich iets bevond. In de kunstgeschiedenis omvatte dit meestal de kunst die vooraf ging aan de renaissance en werd voor het eerst met name in Italië gebruikt.192 Maar door

bestudering van de laatmiddeleeuwse schilderkunst besefte men dat de lading van

‘primitieven’ niet paste bij de kwaliteit van de schilderkunst. Dit duidt aan dat de betekenis van de term veranderd was, van oorspronkelijke of primaire staat, naar een onderontwikkelde en daardoor minderwaardige staat.193 Deze nieuwe betekenis zorgde er bijvoorbeeld voor dat de term uiteindelijk niet meer gebruikt zou worden in de sociale wetenschappen. Ten tijde van de tentoonstelling was de benaming ‘Vlaamse primitieven’ eigenlijk al synoniem geworden met de laatmiddeleeuwse schilderkunst van de zuidelijke Nederlanden. Tegenwoordig is het in de Nederlandse taal de meest bekende en herkenbare benaming voor deze groep

schilders.194 Ondanks de poging van veel kunsthistorici om de term Vroeg- of Oudnederlandse schilderkunst te gebruiken.