• No results found

wijk op het bedrijf in theorie

2

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk onderzoeken we welke invloed de wijk in theorie kan hebben op de bedrijvendynamiek in de wijk. Een belangrijke vooronderstelling daarbij is dat die invloed voor startende (nieuwe) bedrijven en bestaande bedrijven uiteenloopt. Voor startende bedrijven functioneert de wijk vooral als broedplaats, omdat de meeste nieuwe bedrijven aan huis worden gestart. In paragraaf 1.6 zagen we dit bevestigd in de constatering dat in stedelijke woonwijken relatief veel bedrijven worden gestart. Daarnaast kunnen de kenmerken van wijken ook van invloed zijn op het functioneren en gedrag van (nieuwe en bestaande) bedrijven die in de wijk zijn gevestigd. Het gaat dan vooral om het presteren van bedrijven (overleven en werkgelegenheidsgroei) en hun verhuisgedrag (verhuiskans). De wijk vormt voor bedrijven het lokale productie- milieu: ‘Het geheel van externe condities dat van invloed is op zowel de beslissing om op een bepaalde plaats een bedrijf te vestigen als op het functioneren van het bedrijf daarna’ (Atzema et al. 2002: 37). Die externe condities spelen op verschillende schaalniveaus, waaronder op wijkniveau.

De vraag die centraal staat in dit hoofdstuk is:

ƒ Welke wijkkenmerken kunnen, naast leefbaarheid, in theorie van invloed zijn op de oprichting, verhuiskans, overleving en de werkgelegenheidsgroei van bedrijven in stedelijke woonwijken?1

Voor het beantwoorden van deze vraag beschrijven we in de volgende paragraaf eerst de rol en kenmerken van de wijk die samenhangen met de oprichting van nieuwe bedrijven. In paragraaf 2.3 gaan we in op de rol van de wijk als lokaal productie milieu. We bespreken hierin de kenmerken van de wijk die de verhuis- kans en het functioneren van bedrijven kunnen beïnvloeden. Omdat de bedrijven- dynamiek in wijken niet alleen afhankelijk is van wijkkenmerken maar ook van regionale kenmerken (op het schaalniveau van de stedelijke agglomeratie) en bedrijfs specifieke kenmerken, bespreken we in paragraaf 2.4 ook de mogelijke rol van deze factoren. In de laatste paragraaf vatten we alle veronderstelde invloeden van de wijk op de bedrijvigheid daar samen.

2.2 De rol van de wijk voor startende bedrijven

De kleinschalige bedrijvigheid is sterk toegenomen door de opkomst van de zakelijke en commerciële dienstverlening en de informatie- en communicatietech- nologie (ICT), een stijging van het aantal uitbestedingen van grote bedrijven en door de mogelijkheid om via het internet zaken te doen (Wennekers et al. 2008). Het kleinschalige karakter en de beperkte middelen die nodig zijn voor de bedrijfs- voering – een computer is vaak al voldoende –, maken het mogelijk om het bedrijf vanuit de woning te starten en organiseren (Mackloet et al. 2006). Deze trend wordt bevestigd in empirisch onderzoek: de meeste bedrijven worden tegenwoordig aan huis gestart (Schutjens & Stam 2003; Stam 2007). De voornaamste redenen hiervoor zijn de lage huisvestingskosten, de geringe financiële risico’s en het gemakkelijk kunnen combineren van werken en andere taken (Schutjens et al. 2007; Stam 2009). Hierdoor functioneren in het bijzonder woonwijken tegenwoordig als broed- plaats van nieuwe bedrijven (zie tekstkader ‘De incubatiethese en de woonwijk als broedplaats’).

De keuze voor de woonwijk als startlocatie wordt dus voornamelijk ingegeven door praktische motieven. Veel startende ondernemers laten zich bij hun keuze voor een bepaalde wijk vooral leiden door hun woonvoorkeuren, en niet zozeer door de kenmerken van het lokale productiemilieu. Hierdoor heeft de wijk vooral indirect, via de sociaaleconomische en demografische kenmerken van zijn bewoners, invloed op het aantal oprichtingen van bedrijven.

Op basis hiervan kan worden verondersteld dat verschillen in het aandeel oprich- tingen tussen stedelijke woonwijken samenhangen met verschillen in kenmerken van de potentiële beroepsbevolking. Deze gedachtegang komt overeen met de zogenoemde arbeidsmarktbenadering (in de literatuur als labor market approach geduid). In deze benadering wordt ervan uitgegaan dat een nieuw bedrijf voortkomt uit een individuele beslissing van een potentiële ondernemer. Volgens dit gezichts- punt vormt de potentiële beroepsbevolking het geheel aan potentiële ondernemers en leiden regionale verschillen in de samenstelling van de potentiële beroepsbevol- king tot verschillen in aantallen oprichtingen (Bosma et al. 2008: 135).

Een tweede verklaring voor regionale verschillen in aandelen oprichtingen is te vinden in de zogeheten ecologische benadering (in de literatuur geduid als de ecolo-

gical approach; Bosma 2009; Huisman & Van Wissen 2005). Volgens deze benadering

komen nieuwe bedrijven voort uit bestaande bedrijven, ofwel omdat voormalige medewerkers van die bedrijven een eigen bedrijf starten (spin-off), ofwel omdat bestaande bedrijven zich opsplitsen of nevenvestigingen openen. Nieuwe bedrijven ontstaan dan vooral op die plekken waar reeds bedrijven zijn gevestigd (Sorenson & Audia 2000).

De vraag is echter of deze ecologische benadering ook een goede verklaring vormt voor verschillen in oprichtingen op het schaalniveau van stedelijke woonwijken. Uit empirische studies blijkt weliswaar dat nieuwe ondernemers zich in het geval van spin-off vaak in de buurt van hun vorige werkgever vestigen, maar dit wordt meestal gemeten op het schaalniveau van agglomeraties of gemeenten (zie bijvoorbeeld Dahl & Sorenson 2009; Klepper 2001). Daarnaast starten nieuwe ondernemers in het algemeen aan huis en woont en werkt slechts een klein aantal mensen in dezelfde wijk.2 Tot slot zou dit betekenen dat er in de wijk van vestiging van de vorige

werk gever ook voor de nieuwe ondernemer geschikte huisvesting beschikbaar is. We gaan er op grond van deze kanttekeningen van uit dat de variatie in aandelen