• No results found

De betekenis van bedrijven voor de leefbaarheid in de buurt – literatuur

lokale betrokkenheid en

5.5 De betekenis van bedrijven voor de leefbaarheid in de buurt – literatuur

Na de (economische) relatie tussen buurtbedrijven en de lokale werkgelegen- heid, afzetmarkt en andere bedrijven, richten we ons nu op de (sociale) relatie tussen bedrijven en de leefbaarheid in de buurt. We definiëren leefbaarheid, in lijn met hoofdstukken 3 en 4, als de problematiek van ‘overlast’; in de Angelsaksische literatuur staat dit bekend als disorder of incivilities.

Contacten binnen de buurt

Contacten buiten de buurt

Geen contacten

0 10 20 30 40 50

% bedrijven Gemeten over 285 bedrijven

Samenwerkingscontacten met andere bedrijven, 2007 Figuur 5.5

Aandeel bedrijven naar locatie samenwerkingscontacten, 2007

Gemiddeld aandeel werknemers woon ­ achtig in buurt (%)

N Gemiddeld aandeel klanten afkomstig uit buurt (%)

N Aandeel bedrijven dat samenwerkt met/hulp krijgt van buurtbedrijven (%)

N

Gemiddeld 64 174 18 379 23 218

Ondernemer en bedrijf

Aantal jaar ondernemer

woonachtig in buurt * **

0 – 10 jaar 53 60 16 140 19 85

11 – 20 jaar 69 48 12 103 19 58

> 20 jaar 69 66 24 136 29 75

Bedrijf aan huis ** ** **

Ja 72 119 15 308 19 176 Nee 44 56 27 72 38 42 Bestaansduur bedrijf ** ** 0 – 5 jaar 84 27 12 94 18 57 6 – 10 jaar 68 37 16 81 16 49 > 10 jaar 57 109 20 203 28 112 Sector * ** Lokaal1 56 62 30 113 21 58 Niet lokaal 67 113 13 267 23 160 Sector uitgesplitst ** Detailhandel 52 39 28 60 21 33 Horeca 53 9 37 15 29 7 Persoonlijke diensten 69 14 29 38 17 18 Zakelijke diensten 70 53 9 134 25 83 Culturele activiteiten 74 7 9 28 7 14 Industrie en bouw 60 30 19 61 24 41 Overig 69 23 15 44 23 22 Aantal werknemers ** ** ** 0 11 191 15 104 1 82 91 27 91 30 53 > 1 43 86 24 86 30 53 ** p < .05 (tweezijdig); * p < .1 (tweezijdig)

1 De sector ‘lokaal’ omvat de branches ‘detailhandel’, ‘horeca’ en ‘persoonlijke diensten’. Bron: SSNE (2007)

De huidige meest geaccepteerde verklaring voor buurtverschillen in overlast is te vinden in de sociale desorganisatietheorie en recente uitbreidingen hiervan. De verklaring is tamelijk complex, en luidt als volgt. Bepaalde buurtkenmerken (name- lijk de economische status, residentiële mobiliteit en de etnische heterogeniteit van bewoners) beïnvloeden de ontwikkeling en het behoud van sociale bindingen en onderling vertrouwen tussen buurtbewoners, alsmede het ontstaan van bepaalde normen met betrekking tot goed gedrag én actief ingrijpen, mocht er toch non- normatief gedrag vertoond worden. De naleving van deze normen, in combinatie met de sociale bindingen en onderling vertrouwen, zorgt ervoor dat een buurt minder overlast heeft (Bursik & Grasmick 1993; Sampson et al. 1997; Shaw & McKay 1969).

Bovenstaande verklaring voor buurtoverlast mist ons inziens drie cruciale zaken. Ten eerste stellen wij dat sociale bindingen en onderling vertrouwen – de bouw- stenen van een buurt waar men op elkaar let en die daardoor mede leefbaarheid bevorderen – niet alleen worden beïnvloed door de genoemde buurtkenmerken. Ook de aanwezigheid van buurtbedrijven kan invloed hebben op de ontwikkeling en het behoud van sociale bindingen en onderling vertrouwen. Bedrijven hebben immers niet alleen een economische functie, maar dienen ook als ontmoetings- plekken voor buurtbewoners. Zonder ontmoetingsplaatsen is er geen meeting en daardoor ook geen mating (Verbrugge 1977). Naarmate er meer bedrijven in de buurt zijn die dienen als ontmoetingsplaatsen, zullen er eerder netwerken en (daardoor) gemeenschapsgevoelens ontstaan (Blokland 2009; Flap & Völker 2005; Jacobs 1961). Bovendien bieden bedrijven met een duidelijke toonbankfunctie, waar buurtbewoners elkaar ontmoeten, ook de mogelijkheid voor het maken van een praatje en het bespreken van de stand van zaken in de buurt (Van Meijeren et al. 2008).6 Dit laatste kan dan weer een aanleiding zijn voor meer actief ingrijpen in

lokale sociale of fysieke orde. Maar daarover later meer.

Ten tweede staat er geen hek om een buurt; normen ten aanzien van goed gedrag en ingrijpen worden niet alleen door buurtbewoners ‘gemaakt’. Buurten verschillen sterk in het aantal en aandeel bezoekers van buiten de buurt, bijvoor- beeld werknemers, toeristen of winkelbezoekers. De normen over goed gedrag en in welke gevallen er zou moeten worden ingegrepen, en de bindingen tussen buurtbewoners kunnen nog zo sterk zijn; in sommige buurten komen nu eenmaal meer buurt bezoekers van buitenaf dan in andere buurten. Deze bezoekers delen de normen wellicht niet, en ze hebben waarschijnlijk geen tot weinig sociale bindingen met de buurtbewoners; derhalve neemt, naarmate er meer bezoekers in de buurt komen en daarmee relatief gezien de buurtbewoners in de minderheid zijn, de zogenoemde ‘collectieve zelfredzaamheid’ af.

De aanwezigheid van buurtbedrijven zorgt voor een grotere aanwezigheid van bezoekers, en daarmee dragen bedrijven dus indirect bij aan overlast (Steenbeek et al. 2009). Daarnaast kan nog de nuancering worden gemaakt dat verschillende typen bedrijven verschillende typen bezoekers aantrekken; zo zal de aanwezigheid van bars en snackbars meer sociale overlast veroorzaken dan de aanwezigheid van een groenteboer.7 Bepaalde ontmoetingsplaatsen fungeren bijvoorbeeld als hang-

plek of trekken inbrekers en zakkenrollers aan. Deze negatieve aspecten kwamen ook in paragraaf 4.3 naar voren, en werden bovendien bevestigd in de empirische analyse van dat hoofdstuk.

Ten derde blijft de huidige verklaring voor de verschillen tussen buurten steken op het niveau van de buurt, terwijl de buurt natuurlijk bestaat uit onderling afhankelijk handelende actoren: buurtbewoners, buurtbezoekers, de ondernemers en werk- nemers van bedrijven in de buurt.

Uiteindelijk komt leefbaarheid (of het gebrek aan leefbaarheid) tot stand door de handelingen van individuen. We moeten dus eerst achterhalen hoe en onder welke condities individuen überhaupt handelen. De huidige theorie gaat er te gemakkelijk van uit dat sociale bindingen, onderling vertrouwen, en aanwezigheid van normen ook altijd leiden tot goed gedrag en tot ingrijpen wanneer iemand afwijkt van de normen. Maar elke actor, en dus ook de ondernemer van een lokaal bedrijf, heeft ook een belang bij het breken met de norm. Wie wil niet soms het vuilnis op straat zetten om het maar kwijt te zijn? Waarom zou je iemand aanspreken op zijn gedrag als je ook kunt wachten tot je buurman dit zal doen? In dat geval draag je namelijk niet de ‘kosten’ (zoals tijd, eventuele boze reacties, en in het uiterste geval lijfelijk letsel), maar ontvang je wél in gelijke mate de ‘baten’ (namelijk een leefbare buurt). Deze paradoxen staan in de rationele-keuzetheorie bekend als het eersteorde- en tweedeordeprobleem van collectieve goederen (Coleman 1990).

De wetenschappelijke literatuur over houding en daadwerkelijk handelen bij collec- tieve goederen of inzet voor een buurt van de specifieke groep ondernemers, kan worden verdeeld in drie categorieën.

Ten eerste zijn er studies over persoonlijkheidskenmerken, waarin inzet voor het collectief belang wordt gerelateerd aan een typische ondernemersinstelling. Belangrijk daarbij is de neiging om het initiatief te nemen (Shapero & Sokol 1982) en een sterke interne locus of control (Gupta & Fernandez 2009). Beugelsdijk en Noorderhaven (2005) stellen daarnaast dat ondernemers eerder verantwoordelijk- heid nemen dan niet-ondernemers. En ten slotte betogen Nandram et al. (2007) dat ondernemers sterk gericht zijn op hun omgeving (outward awareness). Al deze eigenschappen kunnen de houding en het gedrag ten aanzien van actieve buurt- participatie beïnvloeden.

Een tweede categorie studies is meer gericht op de rol van de omgeving in de (noodzaak tot een) aanpassing van de strategie van ondernemers (Vaessen & Keeble 1995) en zelfs een actieve inzet van ondernemers. Wat betreft dit laatste, constateren Johnstone en Lionais (2004) dat in regio’s met een achterblijvende economie, nieuwe vormen van ondernemerschap ontstaan, zogenoemde community business entrepreneurs, die niet alleen op persoonlijk gewin uit zijn, maar ook bijdragen aan de lokale gemeenschap.

De bevindingen over de actieve inzet van ondernemers zijn sterk gelieerd aan een derde groep studies, die verklaringen van handelingen voor collectief belang zoekt in de (on)bewuste strategie van bedrijven. Zo betogen Kilkenny et al. (1999) dat reciprociteit in een lokale gemeenschap gunstig is voor bedrijven; lokale bewoners zullen vaak loyale klanten zijn van bedrijven die zich ook voor de gemeenschap inzetten. Over de motieven van deze actieve inzet van ondernemers voor het collectief (business philantrophy) bestaan echter twee contrasterende sociologische hypothesen. De ‘rationele-keuzehypothese’ stelt dat de inzet van ondernemers voor de gemeenschap positief samenhangt met bedrijfssucces: de rationele ondernemer zet daarom zijn of haar sociale kapitaal opportunistisch en strategisch in voor uiteindelijk toch het eigen- of bedrijfsbelang. De ‘social embeddedness–

veronderstelling’ luidt dat bedrijven en ondernemers zich hoe dan ook inzetten voor het collectief goed, simpelweg omdat dat van hen wordt verwacht.8

Al met al kunnen we van de aanwezigheid en de handelingen van buurtbedrijven en hun ondernemers zowel positieve als negatieve consequenties voor leefbaarheid verwachten. De argumenten zijn samengevat in figuur 5.6. De leefbaarheid is uitgesplitst in positieve en negatieve vormen, en de ‘kolommen’ weerspiegelen de onderzoeksstromingen die zich richten op bedrijfsaanwezigheid enerzijds en handelingen van actoren anderzijds, een soort dubbelrol van lokale bedrijven.9

Marlet et al. (2008b) leveren empirisch bewijs voor het deels tegenstrijdige effect van bedrijven en ondernemers op de leefbaarheid. Zij tonen aan dat aan de ene kant een groot aandeel zelfstandigen in de wijkbevolking, dus ondernemers, lokale overlast en onveiligheid vermindert. En dat aan de andere kant een groot aantal winkels en cafés in de wijk juist zorgt voor meer problemen (zie paragraaf 4.3). In navolging van Bolt en Torrance (2005) kan deze tegenstrijdigheid volgens Marlet et al. worden gerelateerd aan het feit dat de betrokken, actieve buurtondernemer ‘zijn eigen straatje schoonhoudt’; een verklaring van het overlasteffect kan worden gezocht in de aantrekkingskracht die cafés en winkels kunnen uitoefenen op luid- ruchtige bezoekers.

Het – tot dusver beperkte – onderzoek naar het verband tussen bedrijven en leef- baarheid is vooral gericht op het effect van bedrijfsaanwezigheid op leefbaarheid, waarin al dan niet expliciet bovenstaande argumenten zijn uitgewerkt (vakken A in figuur 5.4). De meeste empirische studies die bedrijven als verklarende factor van leefbaarheid opnemen, toetsen direct het verband tussen bedrijfsaanwezig- heid en overlast (vak A2 in figuur 5.4). Daarbij wordt bijna altijd aangenomen (dus niet getoetst) dat het mechanisme dat deze relatie verklaart, het aantrekken van bezoekers is, zoals ook in paragraaf 4.4 staat. Een voorbeeld uit vak A1 is het werk van Flap en Völker (2005), die concluderen dat bewoners in buurten met scholen en crèches een groter aantal buren in het sociale netwerk hebben dan bewoners

Leefbaarheidsconsequenties van bedrijven en ondernemers

• Ontmoetingsgelegenheden leiden tot sociale bindingen, en indirect tot vertrouwen en goed gedrag en ingrijpen van bewoners

• Ingrijpen in overlastsituaties • Activiteiten ondernemen t.b.v. sociale

cohesie

• Aantrekken van bezoekers; kan ongewild leiden tot overlast, en te veel bezoekers drukken op het vermogen om de buurt leefbaar te maken

• Zelf overlast veroorzaken;

vuilnis op straat zetten leidt direct tot een slechtere fysieke leefbaarheid

A1. Positieve consequenties van bedrijfsaanwezigheid

A2. Negatieve consequenties van bedrijfsaanwezigheid

B1. Positieve consequenties van handelingen van ondernemers

B2. Negatieve consequenties van handelingen van ondernemers

Figuur 5.6 Leefbaarheidsconsequenties van bedrijven en ondernemers

in buurten zonder scholen en crèches, en dat de aanwezigheid van restaurants en recreatie gelegenheden leidt tot meer lokale samenhang of gemeenschap. Opmer- kelijk echter is dat buurten met meer restaurants minder informele sociale cohesie kennen dan buurten met minder restaurants. De vakken B, met de nadruk op handelingen van ondernemers, is duidelijk minder bedeeld wat betreft het aantal wetenschappelijke studies. Reden temeer om daar in de volgende paragraaf dieper op in te gaan.

5.6 De betekenis van bedrijven voor de leefbaarheid in de buurt –