• No results found

Introducties niet-inheemse soorten (D2C1)

GES Component/Criteria D2C1

Goede Milieutoestand (Art 9)

Nederlandse omschrijving van de GMT Dalende trend in het aantal introducties van niet-inheemse soorten per beleidsperiode (6 jaar; OSPAR).

Geüpdate sinds de vorige MS Ja, nieuwe GMT omschrijving vergeleken met de vorige rapportage van art 9 (2012)

Indicatoren (Art 8)

Titel Introducties niet-inheemse soorten in het

OSPAR gebied

Introducties niet-inheemse soorten in het NCP

Reporting unit OSPAR Greater North Sea Nederlands continentaal Plat (NCP)

Bron OSPAR Nederlandse beoordeling

URL https://oap.ospar.org/en/zvz vvvs/

intermediate-assessment-2017/ pressures-human-activities/non-indigenous/

Nederlandstalig rapport Nederlandse beoordeling:

https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138275/ uitheemse_mariene_soorten_in_nederland.pdf

Engelstalig rapport Nederlandse beoordeling:

https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138273/ non-indigenous_marine_species_in_the_netherlands.pdf

H1

S

H2 H3 H4 H5

B

stige introducties te beperken. Veel verschillen in het aantal nieuwe introducties vertonen de gebieden niet. Ook zijn de verschillen tussen de twee waarnemingsperioden van zes jaar (2003-2008 en 2009-2014) niet statistisch significant.

De gebruikte gegevens hebben zo hun beperkingen. Voor een nauwkeurige en betrouwbare beoordeling van nieuwe NIS- introducties in elk van de onderzoeksgebieden waren onvoldoende gegevens beschikbaar. Dat neemt niet weg dat deze beoordeling wel degelijk de bruikbaarheid van de ontwikkelde methodiek aantoont. De belangrijkste conclusie is dan ook dat de ontwikkeling en implementatie van gecoördineerde en geharmoniseerde monito- ring nodig is om nauwkeurige datasets voor toekomstige beoorde- lingen te leveren. Ook is er behoefte aan datasets die zijn verkregen door langdurige monitoring om zo eventuele veranderingen in het aantal nieuwe NIS-introducties nauwkeurig te kunnen bepalen. Omdat het uitzonderlijk moeilijk is om opduikende NIS op te sporen, moet de ontwikkeling van de monitoring gepaard gaan met een risicobenadering en moeten meerdere beheermaatregelen worden getroffen zodra NIS worden waargenomen.

Om er zeker van te zijn dat enkele van de bovenstaande hiaten in de monitoring worden opgevuld, moet worden doorgegaan met de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn mariene strategie (Marine Strategy Framework Directive, MSFD), de EU-Verordening betref- fende invasieve uitheemse soorten en de EU-Kaderrichtlijn water, en het Verdrag voor het beheer van ballastwater van de

Internationale Maritieme Organisatie (International Maritime Organization Ballast Water Management Convention).

Aanvullende Nederlandse duiding

Nederland onderschrijft bovenstaande conclusies dat het moeilijk is harde conclusies te trekken uit de OSPAR-IA. Tegelijk zou systemati- sche monitoring die gericht is op het wel kunnen doen van periodieke en harde kwantitatieve uitspraken over snelheden van introducties van niet-inheemse soorten (financiële) inspanningen kunnen vergen waarvan het de vraag is of die in verhouding zullen staan tot reëel beschikbare handelingsperspectieven (zie verder hierna onder “methode”).

Op basis van een beoordeling van niet-inheemse soorten in het Nederlandse deel van de Noordzee (Gittenberger et al. 2017a en b), kan worden geconcludeerd dat in de periode 2012-2018 tot nu toe slechts één nieuwe soort is vastgesteld. Dat is aanmerkelijk minder dan in de drie zesjaarsperioden daarvoor (zie ook figuur 4). De – kwalitatieve – beoordeling die Nederland heeft uitgevoerd, inclusief inschattingen van vectoren, laat zien dat er op deze wijze ook voldoende informatie kan worden gegenereerd om te kunnen beoordelen wat de omvang van het introductieprobleem bij benadering is en welke maatregelen ter voorkoming van nieuwe introducties eventueel nog aandacht behoeven

(pathway-benadering).

Methode

OSPAR

Zie https://oap.ospar.org/en/ospar-assessments/ intermediate-assessment-2017/pressures-human-activities/non-indigenous/, ‘Assessment Method’.

Aanvullende Nederlandse duiding

Systematische monitoring die gericht is op het kunnen doen van periodieke en harde kwantitatieve uitspraken over introductiesnel- heden van mariene niet-inheemse soorten (NIS), zou substantiële intensiveringen van de reguliere monitoring noodzakelijk kunnen maken. Mogelijk moet dan speciale monitoring worden opgezet die gericht is op het snel kunnen detecteren van (nieuwe) niet-inheem- se soorten. Niet-inheemse soorten zijn in hun introductiestadium echter in zeer geringe dichtheden aanwezig waardoor de trefkans van deze soorten dan nog laag is. Daarbij is het de vraag of de extra inspanningen om (nieuwe) soorten snel te detecteren in verhou- ding zullen staan tot de geringe reële handelingsperspectieven die er vervolgens zijn voor eventueel beheer of bestrijding van eenmaal geïntroduceerde niet-inheemse mariene soorten. Daarnaast zou ook systematische monitoring nog steeds soorten kunnen missen die wel in andere waarnemingen naar voren komen.

Nederland kiest daarom vooralsnog voor een aanpak via herhaalde beoordeling op basis van best beschikbare kennis, waarin alle beschikbare waarnemingen van niet-inheemse mariene soorten tezamen worden beschouwd, dus ook uit andere bronnen dan uit reguliere monitoring. Dit levert in ieder geval een zo compleet mogelijk beeld op van het aantal introducties, terwijl het ook kosteneffectief is.

Op basis van deskundigeninschatting kan per niet-inheemse soort bovendien een vector van introductie vastgesteld worden. Op basis van deze informatie kan daarmee gericht aangegeven worden welke maatregelen ter voorkoming van introducties eventueel nog meer aandacht behoeven (pathway-benadering).

Referenties

− Faasse, M.A. (2014). The Pacific amphipod Monocorophium uenoi (Stephensen, 1932) introduced to the Netherlands (NE Atlantic). BioInvasions Records 3: 29-33.

http://www.reabic.net/journals/bir/2014/1/BIR_2014_Faasse.pdf − Gittenberger, A., Rensing, M. & Wesdorp, K.H. (2017a). Uitheemse

mariene soorten in Nederland. GiMaRIS-rapport 2017_19. Leiden: GiMaRIS. (Nederlandstalige versie.)

https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138275/uitheemse_mariene_ soorten_in_nederland.pdf

− Gittenberger, A., Rensing, M. & Wesdorp, K.H. (2017b). Non- indigenous marine species in the Netherlands. GiMaRIS report 2017_13. Leiden, the Netherlands: GiMaRIS. (Engelstalige versie.) https://www.noordzeeloket.nl/publish/pages/138273/non-indigenous_ marine_species_in_the_netherlands.pdf

− Nederlands Soortenregister (2017). Statuscodes voorkomen in Nederland. http://www.nederlandsesoorten.nl/content/voorkomen NB Voor elk onderzoeksgebied en voor de twee y-assen zijn

verschillende schalen gebruikt.

Aanvullende Nederlandse duiding

Uit de recente beoordeling van niet-inheemse soorten in het Nederlandse deel van de Noordzee (Gittenberger et al. 2017a en b), komen onder meer de volgende resultaten naar voren:

In totaal hebben zich 54 niet-inheemse soorten (i.e., soorten met statuscode 2, 2a, 2b, 2c of 2d1 in het Nederlands Soortenregister (2017)) met een oorsprong van buiten Noordwest-Europa waar- schijnlijk in het Nederlandse deel van de Noordzee gevestigd. Deze soorten zijn via primaire vectoren vanuit hun oorsprongsgebieden naar Noordwest-Europese wateren gekomen en hebben zich via secundaire vectoren binnen Noordwest-Europese wateren verder verspreid. Van de soorten die vervolgens – tertiair - via antropogene vectoren (dus niet via natuurlijke verspreiding of drijvende objecten) in het Nederlandse deel van Noordzee zijn terechtgeko- men, kwam naar schatting verreweg het grootste deel binnen via scheepshuidaangroei (ca. 63%). Ingeschat wordt dat de overige soorten binnenkwamen via ballastwater (ca. 11%), schelpdiertrans- port (ca. 11%), oestertransport (ca. 7%) en intentioneel uitzetten (ca. 7%) (zie Figuur 3C voor absolute aantallen).

1 Statuscodes voorkomen in Nederland in het Nederlands Soortenregister (2017): 2 = “Exoot (onbepaald)”: door de mens geïntroduceerd, precieze status moet nog bepaald worden; 2a = “Exoot: minimaal 100 jaar voortplanting”: door de mens geïntroduceerd, en heeft zich minimaal 100 jaar na introductie zelfstandig kunnen handhaven (voortplantend); 2b = “Exoot: tussen 10 en 100 jaar voortplanting”: door de mens geïntroduceerd en heeft zich tussen 10 en 100 jaar zelfstandig kunnen handhaven (voortplantend); 2c = “Exoot: minder dan 10 jaar voortplanting”: door de mens geïntroduceerd en heeft zich minder dan 10 jaar zelfstandig kunnen handhaven (voortplantend); 2d = “Exoot: Incidentele import”: door de mens geïntroduceerd en zich niet voortplantend.

Figuur 3. Transportvectoren van niet-inheemse mariene soorten met een oorsprong buiten Noordwest-Europa die zich waarschijnlijk in het Nederlandse deel van de Noordzee hebben gevestigd. Betreft verspreidingsvectoren waarmee soorten vermoedelijk voor het eerst in Noordwest-Europa zijn gekomen (deelfiguur A), zich vervolgens binnen Noordwest-Europese wateren hebben verspreid (deelfiguur B) en daarna in Nederlandse wateren zijn ingevoerd (deelfiguur C). Bron: Gittenberger et al. (2017a).

Figuur 4. Het aantal soorten dat voor het eerst in Nederland is waargenomen, sinds 1994, binnen perioden van zes jaar. Betreft alleen niet-inheemse soorten die zijn waargenomen in de Nederlandse Noordzee en hun oorspronkelijke verspreidingsge- bied buiten Noordwest-Europa hebben (Bron: Gittenberger et al. 2017a).

Geschat wordt dat het aantal nieuwe niet-inheemse soorten in de Nederlandse Noordzee met een oorsprong van buiten Noordwest- Europa in de zesjaarsperioden 1994-1999, 2000-2005, 2006-2011 en 2012-2018 respectievelijk 3, 8, 8 en 1 bedroeg (Figuur 4). Hoewel op het moment van publicatie van Gittenberger et al. (2017a en b) en het opstellen van voorliggende factsheet, de periode 2012-2018 strikt genomen nog niet geheel was geëindigd, is er daarin tot nu toe slechts één nieuwe niet-inheemse soort waargenomen: Monocorophium uenoi (zie figuur 5 en Faasse 2014). Dit is aanmer- kelijk minder dan in de daaraan voorafgaande zesjaarsperioden.

Figuur 5. Monocorophium uenoi, de enige niet-inheemse soort die in de periode 2012-2018 voor het eerst is waargenomen voor de Nederlandse Noordzee. Om het zogeheten rostrum te kunnen tonen zijn bij dit exemplaar de eerste antennes verwijderd. (Foto: M.A. Faasse).

Conclusie

OSPAR

Het aantal NIS-introducties in de drie onderzoeksgebieden is redelijk constant, afgezien van een aantal jaren met veel nieuwe soorten. Daarom zou er meer moeten worden gedaan om toekom-

H1

S

H2 H3 H4 H5

B

Kennishiaten

OSPAR

Deze indicatorbeoordeling wordt beter als de monitoring van niet-inheemse soorten wordt aangescherpt. De inspanningen moeten zich richten op een kosteneffectieve aanpak van de volgende aspecten:

• verbetering van referentiegegevens op basis van beschikbare kennis, om toekomstige beoordelingsperioden te kunnen vergelijken met de bestaande;

• eventuele overname van benaderingen en methodieken die door andere organisaties of voor andere wettelijke vereisten worden gebruikt;

• coördinatie en harmonisering van monitoring en maatregelen op het niveau van de OSPAR-gebieden, in samenwerking met andere regionale zeeverdragen (Regional Seas Convention, RSC); • verbetering van gegevensstromen en beheerprocedures; en • onderzoek naar de ontwikkeling van aanvullende methodes om

het tempo en de trefkans van vroegtijdige NIS-waarnemingen te verbeteren.

De ontwikkeling van aanvullende indicatoren zou de bijdrage van verschillende vectoren aan de introductie van NIS inzichtelijker maken.

Aanvullende Nederlandse duiding

Er zijn weinig reële mogelijkheden om eenmaal geïntroduceerde mariene niet-inheemse soorten te elimineren of te beheren. Preventie van introductie van mariene niet-inheemse soorten is dan ook de meest kosteneffectieve benadering is van de niet- inheemse soorten problematiek. Daarom zou ook bij het beoorde- len en identificeren van kennishiaten de nadruk moeten liggen op het kosteneffectief kunnen vaststellen van nieuwe introducties.

Milieudoelen (Art 10)

Gerelateerde doelen

D2T1: Het risico van nieuwe introducties van niet-inheemse soorten via schelpdiertransporten, ballastwater en hull-fouling

minimaliseren.

Beoordeling Art 8 versus de goede milieutoestand (Art 9)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN