• No results found

Internationale vergelijking kosten intramurale 134 ouderenzorg

Uitgavenbeheer in de ouderenzorg Drie beleidsopties

5 Internationale vergelijking kosten intramurale 134 ouderenzorg

6 Ouderenzorg nu: basisvoorziening of 140

middenklasseniveau?

7 Volumegroei bij ongewijzigd beleid tot 2030 144

8 De prijs van de ouderenzorg tot 2030 148

9 Uitgaven ouderenzorg: ramingen tot 2030 153

10 Tentatieve kwantificering beleidsopties 157

Noten 165

Literatuur 169

Bijlagen

1. Geraadpleegde experts 173

1 Inleiding

Dit rapport is een achtergrondstudie bij het RVZ-advies Uitgavenbeheer in de gezondheidszorg. Het doel van deze achtergrondstudie is na te gaan welke beleidsoptie bij kunnen aan beheersing van de groei van de col- lectief gefinancierde uitgaven aan de ouderenzorg.

De collectief gefinancierde uitgaven aan de ouderenzorg – zorg verleend aan personen van 65 jaar en ouder door verzorgingshuizen, verpleeghui- zen en instellingen voor thuiszorg – bedroegen in 2007 bijna 13 miljard euro per jaar. Dit is 2,3% van het BBP of bijna 800 euro per hoofd van de bevolking. Het gaat hier om de netto uitgaven, dus na aftrek van eigen bijdragen. Naar verwachting nemen deze uitgaven bij ongewijzigd beleid de komende decennia sterk toe. De roep om een doelmatige inzet van publieke middelen in de ouderenzorg zal dan ook sterker worden. Het huidige sturingsmodel kent zwakke doelmatigheidsprikkels, deels van- wege de schotten in de financiering tussen cure en care, en binnen de care tussen gemeenten (WMO) en AWBZ. Al deze schotten leiden tot een onnodig groot beroep op intramurale voorzieningen (‘verkeerde bedden’) en onvoldoende samenhang tussen de curatieve zorg en de care. Opties ter verbetering van de doelmatigheid in de ouderenzorg zijn geanalyseerd in de RVZ-rapporten Beter zonder AWBZ (RVZ 2008) en Mensen met

een beperking in Nederland: de AWBZ in perspectief (RVZ 2006), in het

CPB-rapport Handle with Care (Pomp et al. 2006) en in het recente SER-advies Langdurige zorg verzekerd (SER 2008).

Een doelmatige inzet van middelen vormt echter nog geen garantie voor een beheerste uitgavenontwikkeling. De volgende drie trends zorgen de komende decennia hoe dan ook voor een opwaartse druk op de uitgaven:

Demografie: Vergrijzing zal de vraag naar ouderenzorg doen toenemen.

Het Baumol-effect: Om voldoende personeel te kunnen werven dienen de lonen in de zorg gelijke tred te houden met die in de economie als geheel. De lonen in de economie als geheel volgen op lange termijn de macro –economische productiviteitontwikkeling. Door de achterblij- vende productiviteitsgroei in de ouderenzorg nemen hierdoor de kosten van de ouderenzorg toe.

Kwaliteitseisen: Een stijgend algemeen welvaartsniveau leidt ertoe dat de samenleving steeds strengere eisen stelt aan de kwaliteit van de oude- renzorg. Ook hierdoor stijgen de uitgaven. Dit roept wel de vraag op of de alle kosten die voortvloeien uit de strengere kwaliteitseisen collectief gefinancierd moeten worden.

Hier staan (mogelijke) ontwikkelingen tegenover die het beroep op de ouderenzorg kunnen verminderen, zoals een afnemend verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen waardoor vrouwen minder vaak een beroep zullen doen op collectieve ouderenzorg, een potentiële doorbraak op het gebied van preventie en behandeling van de ziekte van Alzheimer, en technologische vooruitgang op het terrein van de domotica en hulpmiddelen die wellicht de factor arbeid voor een deel kunnen ver- vangen. Per saldo is echter de verwachting dat de uitgaven zullen stijgen. Tegen deze achtergrond is de vraag relevant of alles wat nu collectief gefinancierd wordt in de ouderenzorg ook collectief gefinancierd moet blijven. Voor de goede orde: de noodzaak van tenminste een basisniveau van collectief gefinancierde ouderenzorg staat hier niet ter discussie. Er is geen opiniepeiling voor nodig om te kunnen stellen dat brede consensus bestaat over de noodzaak om zorgbehoevende ouderen te helpen, ook indien zij die zorg zelf niet kunnen betalen. De discussie kan gaan wat zo’n basisniveau zou kunnen inhouden, wie hier recht op zou moeten hebben, en of collectieve regelingen méér zouden moeten nastreven dan dit basisniveau.

Onderzoeksvraag

Hiermee luidt de centrale onderzoeksvraag van deze achtergrondstudie: Kan een beleidskeuze voor een basisniveau in de ouderenzorg bijdragen aan matiging van de uitgavengroei in de collectief gefinancierde ouderenzorg? Afgeleide vragen zijn:

- Wat houdt een basisniveau voor de collectief gefinancierde ouderen- zorg precies in? In hoeverre wijkt het basisniveau af van het huidige niveau?

- Wat zijn de gevolgen voor de zorguitgaven van een keuze voor een basisnorm in plaats van een middenklasse-norm?

Bij de beantwoording van deze vragen is gebruik gemaakt van bestaande rapporten en het beschikbare cijfermateriaal. Daarnaast is een aantal ex- perts geïnterviewd (zie bijlage 1). Het SCP heeft op verzoek aanvullende extra tabellen geleverd voor de volume-ramingen van de ouderenzorg tot 2030.

De beleidsopties in dit rapport zijn gericht op de rijksoverheid. Dit lijkt wellicht een te beperkte focus, omdat sinds de invoering van de WMO in 2007 gemeenten verantwoordelijk zijn voor de huishoudelijke verzor- ging. De rijksoverheid stelt echter nog steeds de wettelijke kaders vast waarbinnen gemeenten moeten opereren. Ook kan de rijksoverheid via het bekostigingsmodel gemeenten prikkelen om hoge of lage kwaliteit na te streven.

Het rapport is als volgt opgebouwd. Het volgende hoofdstuk bevat de samenvatting en de conclusies. Hoofdstuk 3 schetst het analysekader, gebruikmakend van inzichten ontleend aan de economische theorie over de optimale taakverdeling tussen markt en overheid. Hoofdstuk 4 bevat een kwantitatief overzicht van de huidige ouderenzorg. Hoofd- stuk 5 presenteert een korte internationale vergelijking van de kosten van de intramurale ouderenzorg. Hoofdstuk 6 gaat in op de vraag of de huidige ouderenzorg valt te kenschetsen als een basisvoorziening of als een voorziening op middenklasseniveau. Hoofdstukken 7 tot en met 9 presenteren ramingen van de collectieve uitgaven aan de ouderenzorg tot 2030. Hoofdstuk 10 kwantificeert drie beleidsopties om de uitgavengroei te beteugelen. Het slothoofdstuk gaat in op de vraag binnen welk uitvoe- ringsmodel (zorgverzekeraars, gemeenten of persoonsgebonden budget- ten) een beleidskeuze voor een basisvoorziening uitvoerbaar is.