• No results found

5. CENTRALE DOELEN UIT RELEVANTE ONDERZOEKSVELDEN

5.3. Intercultureel en democratisch perspectief op vorming

In deze paragraaf worden doelen rondom morele en burgerschapsvorming beschreven vanuit een intercultureel en democratisch perspectief op vorming. Ik maak daarbij gebruik van de werken van Biesta, Veugelers en Nussbaum.

5.3.1. Vormingsdoelen volgens Biesta

Zoals eerder beschreven introduceert Biesta in zijn boek ‘Goed onderwijs en de cultuur van het meten’ (2012) naar ‘het waartoe van onderwijs’, drie functies van onderwijs: kwalificatie, socialisatie en subjectwording. De eerste twee functies licht ik slechts kort toe en op de functie subjectwording zal ik dieper in gaan, aangezien deze functie gericht is op

persoonsvorming. Elke vorm van onderwijs zou zich aldus Biesta op elke functie moeten richten, maar in het kader van dit onderzoek zijn met name doelen met betrekking tot vorming van belang.

De kwalificatiefunctie van onderwijs richt zich op het aanleren van kennis, vaardigheden en het begrip om te kunnen oordelen en onderscheiden (Biesta, 2012, p.30). De

socialisatiefunctie richt zich op de vele manieren waarop mensen via onderwijs deel worden van bepaalde sociale culturele en politieke ordes. Bijvoorbeeld door de overdracht van normen en waarden, in stand houden van bepaalde culturele of religieuze tradities of met beroepsvorming als doel. Ook als ‘het socialiseren’ niet een expliciet onderwijsdoel is, zijn er altijd socialiserende effecten. Dit betreft wenselijke en onwenselijke aspecten (Biesta, 2012, p.31).

De derde functie noemt Biesta subjectwording. Subjectwording legt hij uit als

persoonsvorming en als tegenovergesteld aan socialisatie (Biesta, 2012, p. 31). Het gaat bij deze functie van onderwijs precies niet om het invoegen in bestaande ordes, maar het heeft als doel: persoonsvorming. Biesta (2012, p.31) refereert naar verschillende denkers (Peter 1966, 1976; Dearden, Hirst en Peters 1972; Winch 2005; Mollenhauer 1964; Freire 1970; Giroux 1981) die stellen dat elke zichzelf respecterende vorm van onderwijs altijd bij zou moeten dragen aan processen van subjectwording die ertoe bijdragen dat diegenen die onderwezen 63

worden meer autonoom en onafhankelijk worden in hun denken en handelen. Biesta (2012, p.82) legt subjectvorming uit in termen van uniciteit. Hij maakt hierbij gebruik van theorieën van Arendt, Levinas en Lingis. Voor dit onderzoek zal ik slechts een beperkte omschrijving van definities van uniciteit volgens deze denkers geven, zodat men beoogde doelen van onderwijs volgens Biesta, begrepen kunnen worden. Arendts’ definitie van handelen omvat volgens Biesta een opvatting van de manier waarop mensen verschijnen en blijven

verschijnen en die te maken heeft met de manieren waarop we omgaan met de complexiteit van een wereld die wordt bevolkt door anderen, die niet zoals wij zijn (Biesta, 2012, p. 84). Levinas stelt dat uniciteit het antwoord op de vraag is wanneer het ertoe doet dat ik uniek ben, dat ik ik ben en niet vervangen kan worden door iemand anders (Biesta, 2012, p. 86). Lingis gaat in op de vraag over wat het betekent om buiten de grenzen van gemeenschappen met een eigen stem te spreken (Biesta, 2012, p.87). Hij laat zien dat uniciteit gevormd wordt door een verantwoordelijkheid waaraan we niet kunnen ontsnappen (p.88). Biesta stelt dat het vrij gemakkelijk is om te zorgen dat doelen rondom uniciteit geen enkele kans krijgen om plaats te vinden binnen onderwijs (Biesta, 2012, p.89). Uniciteit krijgt volgens hem geen kans wanneer leerlingen niet de kans krijgen in aanraking te komen met iedere vorm van anders zijn en diversiteit, als leerlingen worden belet voor een ontmoeting die een onderbreking zou kunnen zijn van hun normale manieren van zijn en die een verantwoordelijke reactie zou kunnen uitlokken. In dat geval worden leerlingen immuun gemaakt voor wat hen zou kunnen raken, onderbreken of verontrusten (Biesta, 2012, p.89). Om tot subjectvorming,

persoonsvorming, te kunnen komen, is het volgens Biesta dus van belang dat leerlingen ontmoetingen hebben met de ander.

5.3.2. Vormingsdoelen volgens Leenders & Veugelers

Leenders & Veugelers (2004) beschrijven in hun artikel een pleidooi voor kritisch-

democratisch burgerschap. In dit artikel beschrijven zij dat de pedagogische opdracht van het onderwijs op school- en klasniveau is om jonge mensen te helpen hun vermogen te

ontwikkelen om zowel autonoom als sociaal betrokken te zijn (Vedder & Veugelers, 1999). Zij onderscheiden drie soorten burgerschapsvorming: aanpassingsgericht burgerschap,

individualistisch burgerschap en een kritisch-democratisch burgerschap (Leenders & Veugelers, 2004). Elk type burgerschapsvorming beoogt andere doelen met betrekking tot waardenontwikkeling. Zij baseren zich op de traditie van de morele educatie en

onderscheiden: waardeontwikkeling, waardestimulering, waardecommunicatie en participatie. Vaardigheden met betrekking tot waardecommunicatie worden als educatieve doelen

beschreven (idem.). Het wordt van belang geacht dat leerlingen betrokken zijn en actief participeren bij de eigen opvoeding, eigen waardeontwikkeling en die van anderen. Leenders & Veugelers (2004) sluiten aan bij de visie op waardevormend onderwijs waarin het

ontwikkelen van waarden, het ontwikkelen van vaardigheden en participatie in de

schoolstructuur in relatie tot elkaar worden gezien (Veugelers et al., 2002)Zij onderschrijven het belang van leren door middel van actieve participatie in democratische

besluitvormingsprocessen in scholen. Op deze wijze hebben leerlingen de mogelijkheid democratisch gedrag te oefenen in de klas en in de school (Leenders & Veugelers, 2004).

5.3.3. Vormingsdoelen volgens Nussbaum

Filosoof Nussbaum behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van een groeiende groep deskundigen die stelt dat de ontwikkeling van een land – of liever zijn bevolking – meer af hangt van de mogelijkheden die individuen hebben, die beslissend zijn voor de kwaliteit van het menselijk leven in plaats van dit af te meten aan economische maatstaven.11 In haar boek

“Niet voor de winst” (2011) brengt zij de stille crisis die zich de laatste decennia heeft voorgedaan binnen het onderwijs, onder de aandacht. Nussbaum stelt dat sinds de

economische groei boven alles wordt geplaatst, onderwijsdoelen als kritisch leren denken en gevormd worden tot ontwikkelde en begripvolle burgers lijken te verdwijnen. Het onderwijs lijkt met name gericht op het afleveren van economisch nuttige en productieve leerlingen. In haar boek heeft Nussbaum (2011) echter aandacht voor vormingsdoelen. Ze stelt dat een menselijke en menswaardige samenleving niet zomaar ontstaat. Om die te bewerkstelligen moeten volgens haar jonge mensen de kans worden geboden hun mogelijkheden te

ontwikkelen en te benutten. Hierbij beschrijft Nussbaum: “het bevorderen van persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel door ieder kind te behandelen als een wezen dat

verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen.” Hierbij is het ontwikkelen van nieuwsgierigheid naar de wereld en nieuwe ervaringen volgens haar van belang.

Nussbaum acht het van belang dat leerlingen niet alleen worden geïnformeerd, maar ook worden geactiveerd en uitgedaagd, zodat zij zich kunnen vormen tot volwassenen die in staat zijn om goed en kritisch na te denken over hun politieke omgeving. Dat betekent dat ze moeten kunnen onderzoeken, wegen, argumenteren en debatteren. Traditie en autoriteit mogen daarbij volgens Nussbaum nooit zomaar doorslag geven. Het krachtig bevorderen van kritisch denken en van de moed en vaardigheid die vereist zijn om een afwijkende mening te 11 Geraadpleegd op 23-10-2019: https://nl.wikipedia.org/wiki/Martha_Nussbaum

laten horen, ziet zij hierbij als van belang. Zij stelt dat zelfs als maar één persoon in de groep blijft staan voor ‘de waarheid’, anderen dat voorbeeld kunnen volgen, wat aantoont dat die ene kritische stem significante consequenties kan hebben.

Mensen hebben volgens Nussbaum ook het vermogen nodig om bij alle verschillen, de menselijkheid van andere mensen te onderkennen en zich in anderen te kunnen verplaatsen. Zo kunnen ze begrijpen wat politieke beslissingen werkelijk betekenen voor het levens van anderen. Menselijkheid betekent ook dat je je een goede voorstelling kunt maken van wat er hoort bij het menselijk leven in het algemeen: kindertijd, adolescentie, volwassenheid, familie, ziekte, dood en alle andere dingen die samen leiden tot een veelheid van

betekenisvolle en ervaringsrijke levensverhalen. Onderwijs kan de competentie van leerlingen ontwikkelen om de wereld te beschouwen vanuit het gezichtspunt van andere mensen en dan vooral van diegenen tegenover wie in de betreffende samenleving de neiging bestaat om hen voor te dehumaniseren en als ‘niet meer dan dingen’ te zien. “Leren om een ander mens niet als ding te zien, maar als een volledig persoon is niet iets wat vanzelf gebeurt, maar een prestatie waarvoor vele obstakels overwonnen dienen te worden”. Zij acht het hierbij van belang dat de kans wordt gecreëerd om zich oprecht om anderen te bekommeren, zowel anderen die dichtbij zijn als anderen die zich op grote afstand van hen bevinden. Nussbaum stelt dat dit door de vaardigheid “narratieve verbeelding” zou kunnen.

“Narratieve verbeelding is de vaardigheid om te bedenken hoe het zou kunnen zijn om in de schoenen te staan van iemand anders dan jijzelf, om een intelligente lezer te zijn van het verhaal van die persoon, en om de emoties, wensen en verlangens te begrijpen die iemand in die situatie zou kunnen hebben”. (idem.)

Nussbaum stelt dat onderwijs ook de neiging kan bestrijden om vol weerzin terug te deinzen voor verschillende soorten minderheden, en die als ‘lager’ en ‘onrein’ te beschouwen. Daarbij ziet zij het als taak om juiste informatie verschaffen over andere groepen (raciale, religieuze en seksuele minderheden, gehandicapten) die reëel en waar is, om op die manier niet alleen bestaande stereotypen, maar ook de daarmee gepaard gaande weerzin te ondermijnen. Daarnaast acht Nussbaum ook oordeelsvorming van belang over wat goed is voor de groep, de gemeenschap en de grotere gehelen waarvan we deel uitmaken. Nussbaum verdedigt de stelling dat deze ambitieuze vormingsdoelen het best gediend worden door een brede en

gevarieerde training in de geesteswetenschappen (2011). Het ideaal van het boek is er één van opvoeding tot kritisch, goed geïnformeerd, onafhankelijk en empathisch democratisch

burgerschap. Geesteswetenschappen dragen volgens haar bij aan deze vormingsdoelen door hun aandacht voor taal, geschiedenis en filosofie en zijn een voedingsbodem voor kritisch nadenken, argumenteren en debatteren. Tenslotte stelt Nussbaum (2011) het van belang dat leerlingen:

“(…) een houding wordt bijgebracht die ingeeft dat zwakte geen schande is en dat het niet onmannelijk is om andere mensen nodig te hebben; scholen kunnen kinderen leren dat ze zich niet hoeven te schamen voor hun eigen behoeftigheid en incompleetheid, maar dat ze die kunnen aangrijpen als gelegenheden voor samenwerking en wederkerigheid.”

5.3.4. Gedestilleerde vormingsdoelen vanuit een intercultureel en democratisch perspectief Onder de auteurs lijkt overeenstemming te zijn over centrale doelen van vorming vanuit een intercultureel en democratisch perspectief. Doelen waarover overeenstemming lijkt te zijn, zijn:

- Autonoom, kritisch en onafhankelijk in denken en handelen (Biesta, Nussbaum, Veugelers); - Mogelijkheden ontwikkelen en benutten (Biesta, Nussbaum);

- Nieuwsgierigheid naar de wereld ontwikkelen (Biesta, Nussbaum);

- Leren door middel van actieve participatie in democratische besluitvormingsprocessen (Veugelers, Biesta, Nussbaum);

- Ontwikkelen van moed en vaardigheden die vereist zijn om een afwijkende mening te laten horen (Veugelers, Biesta, Nussbaum).

Naast de overeenstemming die lijkt te bestaan met betrekking tot bovenstaande doelen, blijkt dat Nussbaum daarnaast meer nadruk legt op het “oprecht leren bekommeren om anderen” en “het leren beschouwen vanuit het gezichtspunt van andere mensen”. Daarnaast stelt zij het van belang om zwakte niet als schande te zien.