• No results found

Input naar de dierlijke sector

In document Zicht op dierlijke biologische ketens (pagina 46-51)

De input naar de dierlijke sector kan onderscheiden worden in: - de dieren; - de voeders; - het strooisel; - de bemesting; en - de behandelmethoden.

Uitgangsmateriaal: dieren

Vanuit praktisch oogpunt en vooral de kleinschaligheid van de huidige sector wordt wat betreft de dieren vaak gebruikgemaakt van uitgangsmateriaal dat uit de reguliere sector afkomstig is. Hoewel getracht wordt om die rassen te kiezen die geschikt zijn voor de biologische houderij wordt daar momenteel weinig onderzoek naar gedaan en is de ervaring wat betreft de te gebruiken rassen vaak gebaseerd op 'trial and error' en vaak ingegeven door optredende problematiek op het gebied van gedrag en/of diergezondheidsproblemen.

Het uitgangspunt is daarom dat dieren van biologische oorsprong moeten zijn. In de praktijk is dit soms moeilijk en wordt via SKAL vooraf schriftelijke toestemming verleend om gangbare dieren in te zetten. Toestemming wordt in de volgende gevallen verleend: - grote sterfte als gevolg van gezondheidsproblemen of een ramp;

- hennen voor de eierproductie zijn jonger dan 18 weken;

- pluimvee dat bestemd is voor de vleesproductie, is jonger dan 3 dagen; - biggen wegen, zodra zij gespeend zijn, in ieder geval minder dan 25 kg.

De EU-verordening heeft geen specifieke voorschriften voor de opfok van biologische jonge hennen, oftewel biologische opfokhennen bestaan niet. Op biologische legpluimveebedrijven worden daarom gangbare jonge hennen opgezet. SKAL kan op grond van de EU-verordening 2092/91 toestemming (ontheffing) geven voor de opzet van gangbare leghennen, jonger dan 18 weken, op biologische legpluimveebedrijven. Jonge gangbare hennen die op een biologisch legpluimveebedrijf worden opgezet moeten nog zes weken omschakelen. De eieren die vóór of tijdens de omschakelingsperiode geproduceerd worden moeten gangbaar worden afgezet. Als een pluimveehouder hennen opzet op een leeftijd van 12 à 13 weken, dan zijn de hennen omgeschakeld vóór de leg begint en kan direct met de levering van biologische eieren begonnen worden.

Biologische vleeskuikenbedrijven mogen eieren uit het gangbare circuit betrekken.

Kuikens mogen pas op dag 81 geslacht worden, waardoor in de praktijk met kuikens gewerkt wordt die wat langzamer groeien dan de dieren die in de reguliere sector worden gebruikt. Het welzijn van vleeskuikenmoederdieren uit de reguliere sector is vrij slecht, aangezien deze dieren verlaagde rantsoenen krijgen, omdat ze anders zouden doodgroeien en omdat ze bij ad libitum voer onvoldoende eieren produceren. Het is niet bekend of het welzijn van de vleeskuikenmoederdieren ten behoeve van de eierenproductie voor biologische vleeskuikens aan de 'biologische' normen voldoet.

De aanvoer van biologische melkgeiten op bedrijven moet van biologische herkomst

zijn. In enkele gevallen is ontheffing mogelijk (aanvraag via SKAL) indien het Meldpunt biologische geiten niet aan de vraag kan voldoen.

De meeste biologische varkensbedrijven zijn gesloten bedrijven en voorzien dus in

hun eigen biggen. Een aantal bedrijven heeft geen zeugenplaatsen en verkrijgt de biggen van andere bedrijven. Bedrijven kunnen een ontheffing krijgen voor de aanvoer van gangbare biggen, wanneer geen biologische biggen verkrijgbaar zijn. De beschikbaarheid van biologische biggen moet vooraf geverifieerd worden via het meldpunt van de Vereniging voor Biologische Varkenshouders. Controle hierop is nodig aangezien de prijs

Biologische runderen die op het bedrijf worden aangevoerd moeten van biologische

oorsprong zijn. In een beperkt aantal gevallen kan SKAL ontheffing verlenen voor de aanvoer van gangbare runderen (uitbreiding bedrijf, ziekte, rampen). Nadat gangbare dieren zijn toegelaten tot het bedrijf geldt de normale omschakelingsperiode, voordat ze als biologisch vleeskoe/-kalf verkocht mogen worden. Ook de melk mag pas na de omschakelingsperiode als biologisch verkocht worden. Stieren mogen voor de fokkerij worden binnengebracht, mits ze daarna volledig biologisch gehouden worden. Runderen die van het biologische melkveebedrijf worden afgevoerd, worden op dit moment voornamelijk in het gangbare circuit afgezet (ongeveer 1.700 karkassen; zie rapport PV). De belangrijkste reden is het feit dat de karkassen van onvoldoende kwaliteit zijn. Biologische melkveebedrijven besteden wel aandacht aan het afmesten van een deel van de uitstootkoeien. De beste dieren worden vaak buiten de slachterijen om verhandeld (huisverkoop, plaatselijke slager) en de overige dieren gaan naar biologische of gangbare slachterijen. Nuchtere biologische kalveren gaan ook in het reguliere circuit. De meest voor de hand liggende wijze om biologisch rundvlees te produceren is het afmesten van de uitstoot uit de melkveestapel. Bij de huidige prijsstelling blijkt het afmesten van koeien zeer interessant, zowel in de weide als in het stalseizoen. Ook melkend afmesten is een mogelijkheid. Per afgemeste koe kan € 2,09 tot € 4,22 per dag worden verdiend. Eén van de belangrijkste redenen daarvan is de verwachte toename van de bevleesdheid. Daardoor komt men naast een betere uitbetalingprijs vanwege de betere classificatie ook in aanmerking voor de toeslag voor biologisch rundvlees. Juist die toeslag leidt tot de conclusie dat het afmesten van melkkoeien op biologische melkveebedrijven meer aandacht verdient.

Voeding

Rondom de voeding zijn diverse regels vastgelegd in de EU-verordening 2092/91, waarbij het belangrijkste uitgangspunt is dat momenteel 80% van de voeding van biologische oorsprong (teelt) moet zijn. Per augustus 2005 dient 100% van de voeding van biologische oorsprong te zijn. Verder zijn dierlijke en synthetische producten (antibiotica, groeibevorderaars, vitamines en synthetische aminozuren) niet toegestaan, hoewel in bepaalde gevallen tijdelijk uitzonderingen gelden. Ook genetisch gemodificeerde organismen of daarvan afgeleide producten mogen niet in het voer voorkomen. Wel zijn bepaalde voedermiddelen, toevoegingsmiddelen en hulpstoffen toegestaan (zie bijlage II C en D van Verordening (EEG) nr. 2092/91). Ook bij inkuilen mogen uitsluitend toevoegingen en hulpstoffen gebruikt worden zoals weergegeven in de EU-richtlijnen.

De regelgeving rond etikettering en controle van biologische diervoeders is in 2004 nog niet geregeld vanuit de EU-regelgeving en wordt per land afzonderlijk geregeld. Hierin komt binnenkort verandering. Er komen EU-regels voor de etikettering van biologische diervoeders en omschakelingsdiervoeders, het transport en de productie van biologische diervoeders. Recent zijn in Nederland biologische varkenshouders in de problemen gekomen doordat de aanduiding van de hoeveelheid eiwit in het biologisch voer veel hoger was dan daadwerkelijk in het voer aanwezig was. In verband met het feit dat de eiwit c.q. aminozuursamenstelling van biologische voeders al op het randje is kunnen verlagingen gepaard gaan met vertraagde groei van dieren en het optreden van ziektes.

Verwacht wordt dat deze problemen alleen maar verergeren wanneer 100% van het voer van biologische oorsprong moet zijn.

Strooisel

Als welzijnseis in de biologische dierhouderij is het gebruik van strooisel in diverse secoren verplicht. Zo moet bij pluimvee ten minste één derde van het vloeroppervlak van de stallen bestaan uit een vaste bodem, die bedekt is met strooisel (stro, turfmolm, houtkrullen of zand). Aan het strooisel zijn geen eisen verbonden dat het van biologische oorsprong moet zijn. Voor varkens geldt dat de hokken ingestrooid moeten zijn met natuurlijk materiaal (stro en andere geschikte natuurlijke materialen). Gangbaar stro mag als strooisel worden gebruikt, mits het niet als ruwvoer dient. Hier speelt natuurlijk wel een dilemma, aangezien varkens toch een deel van het stro als voer benutten.

Dierlijke mest

Ditzelfde geldt voor de mest die op het land wordt toegepast. Momenteel is de eis dat 20% van de mest die op een biologisch bedrijf mag worden toegepast biologisch moet zijn (berekend aan de hand van de hoeveelheid stikstof). De meeste melkveehouders zullen hun eigen biologische mest gebruiken en zullen dus wel aan deze eis voldoen. Ruil van mest wordt verzorgd via de mestbank van Platform Biologica.

Desinfectie en ongediertebestrijding

Voor het reinigen en ontsmetten van stallen, gebouwen en installaties mogen uitsluitend producten worden gebruikt die in de EU-verordening 2092/91 zijn opgenomen. Het gebruik van gangbaar vergif voor de bestrijding van ratten en muizen is niet aan beperkingen onderhevig. Gezien het open karakter van de huisvesting bij zowel pluimvee als varkens is de aanwezigheid van ratten en muizen een potentieel probleem. Vooral varkens kunnen dode muizen of ratten opeten en krijgen op die manier het gif binnen maar kunnen hierdoor ook zoönosen oplopen (Campylobacter, Toxoplasma). Onderzoek naar alternatieven is nodig.

Gentechnologievrijverklaring

De consument gaat ervan uit dat producten uit de biologische dierhouderij verkregen worden met grond en hulpstoffen die gentechnologievrij zijn. SKAL is voornemens de vereiste Gentechnologievrijverklaringen te vereenvoudigen, wat inhoudt dat voor NAK gecertificeerd gangbaar uitgangsmateriaal geen gentechnologievrijverklaring nodig is en waarbij het ontbreken van de 'ggo'-vermelding op het NAK-certificaat volstaat. Voor gangbaar uitgangsmateriaal zonder NAK-certificaat kan een eenvoudige gentechnologievrijverklaring worden gebruikt, speciaal voor uitgangsmateriaal. Het is op dit moment niet duidelijk hoe betrouwbaar een en ander is.

De meeste vaccins die momenteel worden toegepast maken gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen. De vraag is of hiervoor formeel een uitzondering moet worden gemaakt wat betreft toepassing in de biologische dierhouderij.

2.5 Conclusie

De regels voor de biologische landbouw worden op verschillende niveaus ontwikkeld. Eerst is daar het International Federation of Organic Agricultural Movement (IFOAM) die algemene richtlijnen ontwikkelt. Deze richtlijnen worden vooral vanuit intenties aangestuurd. De EU heeft voor zowel de plantaardige als de dierlijke sector een concretiseringslag gemaakt. Op een aantal punten is er een set aan concrete afspraken gemaakt. Wanneer aan die regels wordt voldaan is er sprake van biologische houderij. Deze EU-richtlijnen kunnen worden beschouwd als minimum. De nationale overheden kunnen aanvullende regels opstellen die bovenop die van de EU-richtlijnen gelden.

De regelgeving waar de biologische dierhouderij mee te maken heeft, heeft betrekking op technische maatregelen, te weten:

- oppervlakte leefruimte binnen en buiten; - ingrepen;

- voeding; - strooisel en mest;

- uitgangsmateriaal dieren; - gezondheidszorg.

Opvallend is dat IFOAM weliswaar intenties heeft geformuleerd aangaande de sociale component: fair trade, eerlijke verdeling van marges, maar dat deze niet zijn doorvertaald in de EU-richtlijnen en de nationale richtlijnen.

In document Zicht op dierlijke biologische ketens (pagina 46-51)