• No results found

Ik-als-rationele-mens

In document De roep om de menselijke mens (pagina 90-93)

De positie van ik-als-rationele-mens streeft naar eigen welzijn en dit geeft ook kernachtig weer wat rationaliteit eigenlijk betekent (Decorte, 1989:64). De invulling van welzijn hangt af van het sociaaleconomisch verband waarvan de mens deel uitmaakt. Zo werd welzijn in de middeleeuwen of premoderne tijd gezien als een geestelijk goed. De middeleeuwse mens hanteerde een primitive waarin de theologische waarheid en rationaliteit de zekerheid boden voor genadevolle gaven in het volgende leven.

In de periode van de Verlichting won een andere betekenis van welzijn terrein. De filosofische stroming die daarbij hoorde, was de ‘zoektocht naar de rede’ van Descartes. Deze zoektocht naar de rede moest een einde maken aan alle metafysische

veronderstellingen. Descartes beschouwde welzijn of, beter gezegd, rationaliteit als een activiteit van de mens zelf die plaatsvond vanuit de menselijke rede.

“Decartes begint aan alles methodisch te twijfelen, vindt zijn eerste zekerheid in het fameuze ‘ik denk dus ik ben’, en besluit hieruit dat alle verdere zekerheden aan

hetzelfde criterium van zekerheid zullen moeten beantwoorden” (Decorte, 1989:66). De enige betrouwbare kennis is de rationele kennis en daarvan bij uitstek de mathematische kennis. “Het kwantitatief bepaalbare, meetbare en berekenbare wordt als het essentiële en kennis relevante aspect van de natuur beschouwd” (Jones & Jacobs, 2007:416). De opkomst van de industrialisatie in de negentiende eeuw veranderde de betekenis van rationalisatie wederom. Rationalisatie werd gelijk gesteld met materiële welvaart. “Rationaliteit werd een economische rationaliteit, waarbij geld de universele parameter is” (Bosteyn, 2001:177). Vervolgens heeft de doelstelling materiële welvaart als het economisch motief van rationaliteit zich geëvolueerd tot een behoefte van de mens. De materiële behoeften van de mens geldt als algemeen economisch principe. Met andere woorden: er trad een verschuiving op richting de subjectivering van het economisch doel. “In het algemeen kan men zeggen dat aanvankelijk de economische doelstelling op de voorgrond stond, terwijl men later de wijze handelen meer en meer economisch is gaan zien, zonder dat men zich van het diepgaand onderscheid steeds voldoende bewust is geweest” (Bosteyn, 2001:177).

Hiermee komt de homo economicus in beeld. Er worden aan de mens identieke gedragsmotivaties toegekend, ongeacht of de mens nu medewerker, producent,

consument of belastingbetaler is. De mens wordt gezien als een homo economicus, het beeld van een rationeel wezen dat slechts naar eigen economisch gewin streeft door rationeel te handelen en te kiezen voor eigenbelang.

Mensen verschijnen in rationele processen slechts als dragers van deze drijfveer: ‘alles wat de mens doet, doet hij om er zelf beter van te worden’. Bij het maken van keuzes, om zijn behoeftes te kunnen bevredigen, zal de homo economicus zich laten leiden door het opstellen van een financiële kosten-batenanalyse. Hierbij wordt verondersteld dat alles te mathematiseren valt en dat er gelijkwaardigheid bestaat tussen alle individuele voorkeuren. Decorte is daarover zeer uitgesproken. “Er is geen enkele garantie dat mensen anders zullen handelen dan op volslagen egoïstische wijze; niemand kan van iemand anders iets goeds verwachten. Het is de toestand van oorlog van allen tegen allen” (Decorte, 1989:68). Eigenbelang en het eigen ego staat centraal, wil domineren en botst daarbij op andere ego’s die dat ook willen, aldus Decorte.

De homo economicus is altijd bezig met het maximaliseren van zijn ‘nut’ (Maris & Jacobs, 1997). Zou de mens een keuze worden gegeven, dan zou hij de optie nemen met

het hoogste verwachte nut. Aan het eind van de jaren zeventig was economische rationaliteit niet alleen algemeen geaccepteerd, maar het begon ook effect te hebben op het dagelijkse leven.

Kortom: de onderliggende assumptie van het beeld van de homo economicus is de veronderstelling dat mensen keuzes maken door kosten en baten af te wegen met het oog maximalisatie van eigen gewin. De gedachte uit de economische wetenschap dat mensen slechts gemotiveerd worden door geld en door de mogelijkheid om winst te maken, heeft geleid tot het ontwikkelen van voorspellende modellen van menselijk gedrag. “Sociologist and political scientists have tried to build theories around the idea that all action is fundamentally rational in character and that people calculate the likely cost and benefits of any action before deciding what to do. This approach to theory is known as rational choice theory” (Scott, 2000:1).

Naar voorbeeld van het economisch model ziet de rationele keuzetheorie sociale interactie als een economisch proces. “The economic principles are relevant to all problems of choice. (…) It is my belief that economic analysis is essential in understanding much of the behaviour traditionally studied by sociologists, anthropologists, and other scientists. (…) I believe that what most distinguishes economics as a discipline from other disciplines in the social sciences is not its subject matter but its approach. I contend that the economic approach is uniquely powerful because it can integrate a wide range of human behavior” (Becker, 1976, in Bostyn, 2001:178).

Om een sociale interactie beter vergelijkbaar te maken met een economische actie, worden de beloningen en straffen herbenoemd tot kosten en baten. Op die manier zijn acties te motiveren als het streven naar een wenselijk evenwicht tussen de kosten en baten. Een interactie zal voor het individu pas winstgevend zijn als er minder kosten dan baten zijn. Wanneer de interactie voor een individu verliesgevend is, zal deze zich terugtrekken en op zoek gaan naar alternatieve interacties. Zo betekent prestatiebeloning een stimulatie om een bepaald gedrag te vertonen.

De rational choice theory stelt dat individuen gemotiveerd worden door behoeften die hun voorkeur genieten. Daarbij wordt verondersteld dat individuen steeds de kosten en baten van potentiële handelingen tegen elkaar afwegen om uiteindelijk die handeling te kiezen waarbij ze het nut voor zichzelf willen maximaliseren. Een andere

veronderstelling is dat behoeften van mensen niet significant van persoon tot persoon verschillen, en door de tijd heen ongewijzigd blijven. Men gaat uit van de mens als homo economicus: er geldt voor alle mensen daarbij een identieke gedragsmotivatie, ongeacht het individu.

De ‘human capital theory’ van Becker (1976) is een voorbeeld van de subjectivering van de economie. Persoonlijke kenmerken krijgen een economische betekenis, zoals houding, kennis, kwalificatie en vaardigheden. Dit menselijk kapitaal wordt bepaald door erfelijke aanleg, onderwijs, levensloop, et cetera. De human capital theory beschouwt de vorming en de ontwikkeling van het menselijk kapitaal vanuit economisch oogpunt.

De ik-als-rationele-mens is een economisch wezen, dat wil zeggen, gericht op de bevrediging van zijn behoeften op efficiënte en rationele wijze. Hij wordt daarbij gedreven door eigenbelang. Hij kiest voor die behoefte waarvan hij denkt dat die het meeste nut zal opbrengen. Daarvoor worden voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. De uitgangspunten zijn helder, de mens als een homo economicus hecht enkel en alleen waarde aan hetgeen hem persoonlijk gewin oplevert.

In document De roep om de menselijke mens (pagina 90-93)