• No results found

In deze paragraaf onderzoek ik tenslotte de rol die de school speelt in de ontwikkeling van identiteit. Waar John Dewey de school reeds typeerde als ‘embryonale samenleving’, is dit ook volgens orthopedagoog Luc Stevens de plek bij uitstek waar volop gewerkt wordt aan de ontwikkeling van het kind. Om deze reden is het van belang de drie basisbehoeften uiteen te zetten, die Stevens in zijn werk ‘Zin in school’ presenteert als zijnde de basis voor het pedagogisch klimaat binnen de onderwijsinstelling.200 Volgens Stevens wordt een goed pedagogisch klimaat gekenmerkt door een evident vertrouwen in de ontwikkeling van het kind.201 Elk kind heeft volgens hem de natuurlijke drang om zich te ontwikkelen en de school heeft hierin als aandeel het kind te helpen zich zodoende te ontplooien in zijn/haar

195 Soenens en Luyckx, 2003: p. 123. 196 Soenens en Luyckx, 2003: p. 122. 197 Erikson, 1977: p. 143. 198 Soenens en luyckx, 2003: p. 123. 199 Ibidem

200 Stevens, Luc (red), et al. Zin in school. Amersfoort: CPS onderwijsontwikkeling en advies, 2004. 201 Stevens, 2004: p. 15.

36

individualiteit en vermogen. Volgens Stevens is hier ‘een goede match tussen de psychologische behoeften van de leerling en de manier waarop er pedagogisch wordt

gereageerd’ voor nodig.202 Door Stevens worden de drie psychologische basisbehoeften van

het kind ingedeeld onder de noemers: ‘relatie’, ‘competentie’ en ‘autonomie’.203 Vooral voor jongeren is het beantwoorden aan deze behoeften juist belangrijk, omdat zij zich midden in hun rijpingsproces en identiteitsontwikkeling begeven. De school kan hen helpen zich optimaal te ontwikkelen en tot eigenheid en zelfbewustzijn te komen, middels het stimuleren van talent en interesse en door het ontdekken en het verleggen van grenzen rondom eigen vermogen en kundigheid. Dit doet de school middels het inspelen op de drie genoemde basisbehoeften van het kind, die ik in deze paragraaf stuk voor stuk onder de loep neem.

4.4.1. Relatie

Volgens Stevens hebben we als mens zijnde gedurende ons hele leven constant behoefte aan relaties.204 In zijn werk noemt hij dit ook wel ‘de voornaamste psychologische behoefte van

de mens’.205 ‘Het bieden van gelegenheid tot verbondenheid’ noemt Stevens hier

logischerwijs als pedagogisch antwoord.206 Er kan hierbij gedacht worden aan het bevorderen van samenwerking in de klas middels ondernemingen in groepjes en het stimuleren van overleg. Het kind leert taken op zich te nemen, eigen gevoelens te delen, te luisteren naar anderen en zichzelf te corrigeren. Er kan een besef ontstaan dat het eigen aandeel van waardevol belang is en het kind kan middels respons van anderen op het eigen werk en handelen reflecteren. Stevens is er net als Vygotski van overtuigd dat de aanwezigheid en beschikbaarheid van een volwassene hierbij een rol van belang speelt.207 De volwassene (leerkracht) dient passend te reageren op de individuele behoefte van elke leerling. Zo ontstaat er volgens hem een ‘wederzijdse responsiviteit’.208 Het kind durft initiatief te nemen, wetend dat er reactie en stimulans volgt van de volwassene. Vragen worden beantwoord, waardoor er oplossingsgericht te werk kan worden gegaan. Het gevolg hiervan is volgens Stevens een ‘groeiend (zelf)vertrouwen van het kind, ervaring van eigen competentie en acceptatie van verantwoordelijkheid’.209

202 Stevens, 2004: p. 15. 203 Stevens, 2004: p. 17. 204 Stevens, 2004: p. 15. 205 Ibidem 206 Ibidem 207 Ibidem 208 Stevens, 2004: p. 16. 209 Ibidem

37

4.4.2 Competentie

Ook de behoefte aan competentie noemt Stevens als één van de belangrijke drie

basisbehoeften.210 Hier wordt het gevoel van de leerling mee aangeduid dat hij/zij iets goed kan en bepaalde potenties bezit, en hier ook bevestiging en waardering voor ontvangt. Het antwoord op deze behoefte is volgens Stevens resoluut het bieden van uitdaging.211 Dit antwoord kan vergeleken worden met wat Vygotski bedoelt met zijn ‘zone van naaste ontwikkeling’. Het kind dient uitgedaagd te worden op telkens nieuwe en onbekende gebieden. Een prikkelende en stimulerende omgeving waarin geleerd en gewerkt wordt is hierbij geboden. De verschillende wijzen van ondersteuning en begeleiding van elke individuele leerling staan hier centraal. Volgens Stevens moet het kind de ruimte worden geboden nieuwe initiatieven te ondernemen en iets nieuws uit te proberen.212 De leerkracht dient hier ter ondersteuning van het kind en ter stimulans voor het kiezen van iets afwijkends. Wel benadrukt Stevens hier de bijkomende taak van de leerkracht grenzen te stellen aan de keuze van de leerling.213 Het reageren op de behoefte aan competentie van de leerling werkt

een bewustwording van de eigen sterke en zwakke punten in de hand. Middels facetten als evalueren, beschouwen en nabespreken omtrent opdrachten en lessen, leert het kind enerzijds zijn/haar kwaliteiten te benoemen en hier een gevoel van trots over te ontwikkelen, en

anderzijds de zwakke punten te erkennen en een manier te vinden om hier in het vervolg mee om te gaan.

4.4.3 Autonomie

Als derde basisbehoefte noemt Stevens de ‘autonomie’ waar volgens hem elk mens behoefte aan heeft.214 Met autonomie wordt kort gezegd het onafhankelijk in staat zijn zelf iets te ondernemen bedoeld. In Stevens’ woorden is het antwoord hierop: ‘respecteer dat het kind zijn eigen ontwikkeling moet realiseren (het kind is de actor) en respecteer zijn uniciteit en eigenheid’.215 De verantwoordelijkheid voor de eigen aanpak en het bedenken van een

oplossing dient bij de leerling gelegd te worden. De leerkracht kan weliswaar keuze-opties presenteren, maar de leerling behoort zelf te zorgen voor een eigen planning en het telkens corrigeren en verbeteren van zichzelf. Op deze manier is het werk van de leerling eigenhandig

210 Stevens, 2004: p. 16. 211 Ibidem 212 Ibidem 213 Ibidem 214 Ibidem 215 Ibidem

38

uniek te noemen en komt de leerling met de eigen aanpak en probleemoplossing in zijn eigen uniciteit centraal te staan. Het kind moet volgens Stevens zodoende beschouwd worden ‘als van zichzelf, en niet van een ander’.216 Door de leerling zelfstandig te laten werken en zelf onderwijzend materiaal te bieden beslist de leerling persoonlijk over de inhoud van het eigen werk, de interpretatie van de instructie en de mate waarin hij deze gebruikt. Hier zien we terug wat ook Biesta als één van zijn centrale kernbegrippen formuleerde binnen het subjectiveringsdomein: de ‘uniciteit’ die ontstaat door datgene wat de leerling in zijn/haar handelen uniek maakt. Door zich te ontwikkelen als een autonoom en eigenmachtig individu, leert het kind volgens Stevens ‘ook om er te zijn voor anderen, om voor anderen iets te betekenen; het kind leert dat het zijn competenties ook ten dienste kan stellen van anderen’.217 Naast het realiseren van de eigen existentie als uniek individu, ontwikkelt het kind volgens Stevens zodoende ook ‘oog voor het perspectief van de ander en het andere’ en respect te hebben voor zijn natuurlijke, sociale omgeving.218 Zoals ook Biesta dit ziet, treedt er vanuit de

uniciteit van de leerling, middels ‘weerstand’ een open blik naar pluraliteit op, hetgeen de ontmoeting van de leerling met ‘het andere’, de wereld mogelijk maakt.