5 Statistische analyse en resultaten
5.2 Hypothesen testen
5.2.2 Hypothese 2A (betrouwbaarheid)
In de tweede hypothese zal de betrouwbaarheid van goodwill impairment informatie worden getoetst. Om de betrouwbaarheid van accounting informatie te onderzoeken zal gebruik worden gemaakt van toekomstige kasstromen. De verwachting voor dit onderzoek is dat, zowel onder SFAS 242 als IAS 36, de goodwill impairment negatief is geassocieerd met toekomstige
kasstromen. En gezien de eerste hypothese wordt hierin geen significant verschil verwacht tussen rules-based en principles-based standaarden. Hypothese 2A voor dit onderzoek luidt dan dus ook: βEr is geen significant verschil in de relatie tussen goodwill impairments en de verwachte toekomstige
kasstromen tussen SFAS 142 (rules-based) en IAS 36 (principles-based).β Het ontwikkelde model om
deze hypothese te toetsen is:
πΆπΉππ‘+π= Ξ²1πΆπΉππ‘ + Ξ²2πΊπΌππ‘ + Ξ²3ππ‘βππππ‘ + Ξ²4πΌπΉπ πππ‘ + Ξ²5πΌπΉπ ππ₯πΆπΉππ‘ + Ξ²6πΌπΉπ ππ₯πΊπΌππ‘ +
Ξ²7πΌπΉπ ππ₯ππ‘βππππ‘ + πππ‘
In paragraaf 5.1.2. is de data geselecteerd en geanalyseerd. Uiteindelijk zijn er 774 waarnemingen met betrekking uit de UK en 3367 waarnemingen met betrekking uit de VS. Het totaal aantal waarnemingen komt daarmee op 4141 (voor de analyse πΆπΉππ‘+1). In tabel veertien zijn de
Tabel 14: Lineaire regressieanalyse hypothese 2 (betrouwbaarheid) Variabele Verwachte teken Ξ² voor πΆπΉππ‘+1 Ξ² voor πΆπΉππ‘+2 Ξ² voor πΆπΉππ‘+3 πΆπΉππ‘ + 1,654 0,538 0,427 (34,87)*** (21,32)*** (6,09)*** πΊπΌππ‘ - -0,314 0,033 -0,013 (-4,09)*** (0,66) (-0,09) ππ‘βππππ‘ - -0,226 0,062 0,088 (-4,15)*** (1,57) (0,78) πΌπΉπ πππ‘ ? 0,065 0,040 0,149 (1,89)* (2,45)** (3,25)*** πΌπΉπ ππ₯πΆπΉππ‘ ? -1,022 -0,047 -0,282 (-12,11)*** (-1,15) (-2,51)** πΌπΉπ ππ₯πΊπΌππ‘ ? 0,313 0,531 0,522 (0,22)** (6,49)*** (2,34)** πΌπΉπ ππ₯ππ‘βππππ‘ ? 0.280 0,204 0,208 (3,21)*** (3,90)*** (1,44) Observaties 4141 3295 2683 R-kwadraat 0,291 0,228 0,032
Toelichting: Voor de definities van de variabelen wordt verwezen naar Appendix A.
* significant 10%, ** significant 5%, *** significant 1% op een tweezijdige betrouwbaarheidsniveau. De t-waarden zijn weergegeven tussen haakjes.
De eerste conclusie die uit de regressie kan worden getrokken is dat de operationele kasstroom in het huidige jaar de beste voorspeller is voor de kasstroom in de volgende jaren. Voor zowel één, twee en drie jaar na het huidige jaar is de kasstroom in het huidige jaar positief significant
gecorreleerd met de toekomstige kasstromen. Deze uitkomst is ook niet verassend aangezien het feit dat de kasstroom in het huidige jaar (met daaraan gelinkt alle achterliggende operationele activiteiten), de basis vormt voor de activiteiten voor het volgende jaar. De significantie neemt echter wel af in de loop van de tijd (t-waarde loopt terug van 34,87 in het jaar t+1 naar 6,09 in het jaar t+3). Ook dit is een logische ontwikkeling aangezien er verder in de toekomst wordt gekeken en de periode tussen het huidige jaar en de toekomstige kasstroom steeds groter wordt. Hierdoor zal het aantal factoren die invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van de
verklaren. Echter is de coΓ«fficiΓ«nt van πΆπΉππ‘ nog steeds significant op een 1%
betrouwbaarheidsniveau voor πΆπΉππ‘+3. Tot slot is de πΆπΉππ‘ coΓ«fficiΓ«nt positief over alle drie de
jaren conform de verwachting. De coΓ«fficiΓ«nt is positief gecorreleerd omdat de kasstroom in het huidige jaar de basis vormt voor de kasstroom in het volgende jaar. De R-kwadraat over de drie verschillende toetsen loopt ook terug van 0,291 naar 0,032. Ook dit is een logische ontwikkeling aangezien de variabelen voor het huidige jaar steeds minder verklaren over de waarden in de toekomst, wanneer de toekomst steeds verder weg komt te liggen. Daardoor zullen de variabelen steeds minder verklaren over de variantie van de afhankelijke variabelen πΆπΉππ‘+1, πΆπΉππ‘+2 en πΆπΉππ‘+3. Ook het aantal waarnemingen neemt steeds af. Dit komt door het feit dat de informatie beschikbaar is tot en met het jaar 2012. Dus voor de jaren 2010 en 2011 is er geen informatie beschikbaar voor t+2 (alleen voor 2011) en t+3 (voor zowel 2010 als 2011).
Vooraf was de verwachting dat de impairment van goodwill (πΊπΌππ‘) en de overige accruals
(ππ‘βππππ‘) negatief gecorreleerd zouden zijn met de toekomstige kasstromen. Dit was conform de resultaten uit het onderzoek van Jarva (2009). Deze hypothese is gebouwd op het feit dat de doelstelling van de FASB was, met de aanpassing van de SFAS 142 standaard, om accounting informatie relevanter te maken. Wanneer de impairment en andere accruals zorgen voor een betere weergave van de waarde van een onderneming, zegt deze waarde op zijn beurt meer over de toekomstige kasstromen en vandaar de significantie negatieve correlatie. Echter komt deze verwachting met de waarnemingen in dit onderzoek niet helemaal uit. In drie van de zes gevallen is de coΓ«fficiΓ«nt positief. Tevens is alleen de coΓ«fficiΓ«nt van πΊπΌππ‘ voor πΆπΉππ‘+1 (negatief)
significant.
In dit onderzoek wordt er specifiek gekeken naar de impairment van goodwill. Zoals eerder uiteengezet is, is de πΊπΌππ‘ variabele niet significant over twee van de drie de verschillende
toetsen. Dit impliceert dat de impairment van goodwill geen betrouwbare informatie bevat voor toekomstige kasstromen voor πΆπΉππ‘+2 en πΆπΉππ‘+3. Dit is niet conform de gevormde hypothese dat
de impairment van goodwill negatief gecorreleerd is met toekomstige kasstromen. Deze
hypothese is gebouwd op de resultaten uit het onderzoek van Jarva (2009), waarin deze correlatie wel was gevonden. Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van de volledige correlatie is dat impairments tussen de periode 2005-2011 niet zijn gedaan met het oogpunt op de
toekomstige kasstromen maar onder invloed van andere factoren. De factoren voor een impairment van goodwill kunnen hoofdzakelijk worden onderscheiden in bedrijfsspecifieke en algemene (economische) factoren. Wanneer de impairment van goodwill meer gebouwd is op algemene factoren, zegt dit minder over de toekomstige kasstromen dan wanneer deze factoren bedrijfsspecifiek zijn. In de tijdsperiode 2005-20011 was er ook sprake van een wereldwijde
economische crisis (NOS, 2013). Deze crisis kan mogelijk een rol spelen in de algemene factoren voor een impairment van goodwill. Echter is dit onderzoek te beperkt om daarover conclusies te trekken.
Een andere variabele die van belang voor is dit onderzoek is de πΌπΉπ ππ₯πΊπΌππ‘ variabele. In
het geval van significantie van de coΓ«fficiΓ«nt van deze variabele, betekend dit dat de keuze voor een standaard (IFRS of US-GAAP) verschil maakt voor de relatie tussen de goodwill impairment en de toekomstige kasstromen van de onderneming. In tabel veertien is af te lezen dat deze coΓ«fficiΓ«nt voor alle drie de toetsen significant positief is. Dit impliceert dat dat hypothese βEr is
geen significant verschil in de relatie tussen goodwill impairments en de verwachte toekomstige kasstromen tussen SFAS 142 (rules-based) en IAS 36 (principles-based)β moet worden verworpen. De relatie tussen de
impairment van goodwill en de toekomstige kasstromen is sterker (positief) wanneer de impairment is gedaan onder de IAS 36 standaard. Dit houdt in dat de informatie over de impairment van de goodwill onder IAS 36 minder informatie geeft over de ontwikkeling van de toekomstige kasstromen, dan de impairments welke volgens SFAS 142 hebben plaatsgevonden (coΓ«fficiΓ«nt is positief in plaats van negatief). Deze uitkomst komt overeen met de redenatie dat de meer subjectieve βprinciples-basedβ standaard (de IAS 36 standaard) ervoor zorgt dat de informatie minder waarheidsgetrouw en betrouwbaar is met betrekking tot het bepalen van de toekomstige kasstromen. Deze uitkomst komt overeen met het algemene beeld dat rules-based standaarden (US-GAAP) in de regel meer betrouwbaar zijn door het feit dat er een striktere regelgeving is. In de standaarden die vallen onder principles-based (IFRS) is er sprake van meer subjectiviteit in de regelgeving. Deze subjectiviteit kan dan zorgen voor minder betrouwbare accounting informatie. Echter moeten deze resultaten wel in perspectief worden geplaatst. Dit onderzoek is redelijk algemeen van opzet en er kunnen nog andere factoren zijn welke van invloed kunnen zijn op de resultaten. Deze resultaten geven dus een indicatie en geen bewijs. Tevens zegt de significante πΌπΉπ ππ₯πΊπΌππ‘ variabele iets over de (voor twee toetsen) niet significante
πΊπΌππ‘ in het onderzoek. Doordat de goodwill variabele πΊπΌππ‘ voor twee toetsen niet significant is, heeft de significante πΌπΉπ ππ₯πΊπΌππ‘ variabele ook minder invloed in het gehele model.