• No results found

Hierna komen zeven ketenpartners en het SHG aan het woord over hun ervaringen met de ketensamenwerking bij huiselijk geweld (Kompaan en de Bocht, het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn Tilburg (IMW), Novadic-Kentron, GGZ Breburg, Bureau Jeugdzorg (BJZ), Reclassering Nederland en Slachtofferhulp Nederland). Na de ervaringen te hebben besproken, uitgesplitst naar de belangrijkste elementen daarin, wordt meer gericht ingegaan op het oordeel over de effectiviteit. Tot slot gaan we in op de belangrijkste succes, knel- en verbeterpunten.

Algemeen: ervaringen met de ketensamenwerking Intakeoverleg Zorg- en Veiligheidshuis

Alle ketenpartners nemen in principe deel aan het dagelijks intakeoverleg huiselijk geweld in het Zorg- en Veiligheidshuis van Tilburg. Vanuit het SHG wordt benadrukt dat dit een belangrijke factor is die de ketensamenwerking faciliteert, zowel door de huisvesting (centraal gelegen, met een fysieke werkplek waardoor de ‘korte lijnen’ ook tastbaar worden) als door de rol van het Bedrijfsbureau die het intakeoverleg faciliteert. In de praktijk lukt het volgens het SHG aardig om op werkdagen bezetting te realiseren vanuit alle sleutelinstellingen (hulpverlening). Toch wordt ook aangegeven dat de wisselende deelname van sommige partnerinstellingen soms tot extra werk leidt omdat het dan niet altijd lukt om snel tot afspraken te komen.

Over het algemeen is de betrokkenheid vanuit de instellingen groot. Men bouwt in het ketenoverleg voort op aanwezige specifieke deskundigheid op het terrein van huiselijk geweld binnen de instellingen. Binnen de GGZ, BJZ, IMW en Novadic-Kentron is er specifieke expertise op het gebied van huiselijk geweld, soms ook in de vorm van specifieke behandelprogramma’s. Meestal is dit in de persoon van een medewerker of coördinator die verantwoordelijk is voor de afhandeling van binnenkomende huiselijk geweld zaken. Die persoon is ook vaak degene die deelneemt aan het dagelijkse intakeoverleg.

De Bocht (Vrouwenopvang) kenmerkt zich als instelling in zijn geheel door zijn specifieke expertise op dit terrein. Vanuit De Bocht rouleert de deelname aan het intakeoverleg. Er is geen aparte coördinator hiervoor, maar het intakeoverleg werkt voor hen als coördinatiepunt.

BJZ komt in beeld als kinderen betrokken zijn in de problematiek. Vervolgens wordt intern bij BJZ bekeken of een zaak onder hun hoede blijft of bijvoorbeeld naar het AMK wordt doorgeleid. BJZ kent ook een eigen team spoedeisende zorg, speciaal voor crisissituaties, en kan ook buiten kantooruren interventies plegen.

Vanuit GGZ is er een coördinator/contactpersoon huiselijk geweld zaken, die dagelijks aanwezig is bij het casusoverleg. GGZ heeft een sterke eigen expertise in hun centrum dat is gespecialiseerd in de aanpak van vormen van geweld.

Ook Novadic-Kentron (N-K) heeft een sterke eigen expertise binnen de instelling. Als er sprake is van verslaving vindt met de persoon in kwestie een reguliere intake plaats in de eigen instelling. Op basis van het totale plaatje kan de coördinator binnen N-K een zaak doorsturen naar de indicatiecommissie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het verplichte karakter in de vorm van een justitieel traject en het reguliere of vrijwillige traject. Novadic-Kentron werkt op onderdelen ook samen met GGZ in de aanpak van agressieregulatie.

IMW krijgt huiselijk geweld-zaken binnen via het intakeoverleg en het SHG, maar daarnaast komt ook een substantieel deel via hulpverleningstrajecten rechtstreeks bij hen binnen (daarover informeert het IMW op haar beurt het SHG). Binnen het IMW heeft de aanpak en expertise huiselijk geweld dan ook een duidelijke plaats. Elk wijkteam (noordoost, zuid en west) heeft drie aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld die de taak hebben om binnen hun team de mensen te coachen en te helpen met betrekking tot huiselijk geweld. Huisverboden, die altijd via het intakeoverleg worden aangebracht, worden binnen het IMW primair doorgeleid naar de aandachtsfunctionarissen. Daarnaast wordt echter benadrukt dat het om een expertise gaat die standaard bij elke professional aanwezig moet zijn omdat het zoveel voorkomt binnen het werkveld van maatschappelijk werk.

“In principe moet elke maatschappelijke werker als HBO-functionaris in staat worden geacht slachtoffers van huiselijk geweld te helpen.” (IMW)

Reclassering en Slachtofferhulp nemen een heel eigen plaats in bij de intake en de hulpverlening. Hun hulp is gekoppeld aan het politie- en justitietraject, en dat is bij een minderheid van de binnenkomende zaken meteen actueel. Dat is wel het geval als de pleger in voorlopige hechtenis is genomen en vroeghulp geboden moet worden of wanneer het slachtoffer aangifte doet.119 Reclassering is meestal al via het OM geïnformeerd als de zaak in het intakeoverleg komt. Reclassering is aanwezig bij het intakeoverleg om afspraken te maken over de afstemming van vroeghulp aan de dader op de overige hulp. Het SHG houdt het contact met het slachtoffer.120 Hoewel Reclassering geen coördinator huiselijk geweld heeft, houden twee werkbegeleiders intern bij wat er aan huiselijk geweld zaken binnenkomt. Binnen Slachtofferhulp wordt op basis van de zaken die via het intakeoverleg binnenkomen beslist aan wie aan de zaak wordt toegewezen.

Het intakeoverleg is de eerste fase in de ketensamenwerking waarin partners informatie delen over cliënten. Over het delen van informatie in relatie tot privacybescherming zijn afspraken gemaakt onder het convenant van het Zorg- en Veiligheidshuis. In de praktijk blijkt dit ook vragen op te roepen. Enerzijds wordt vanuit het SHG benadrukt dat dit convenant het mogelijk maakt informatie over cliënten te delen. Overigens wordt daarbij wel aangetekend dat het belangrijk is cliënten hierover te informeren. Dat is echter verschillend van het vragen van toestemming. Vanuit het College Bescherming Persoonsgegevens zijn eerder kanttekeningen geplaatst bij de vigerende praktijk, aldus één van de ondervraagde politie-experts. Sommige ketenpartners, o.a. vanuit de geestelijke gezondheidszorg, zijn terughoudend in het delen van informatie en

119

Zie College PGs, Aanwijzing huiselijk en eergerelateerd geweld 2011. Ibid. 120

De vroeghulp houdt in dat de Reclassering een verdachte opzoekt op het politiebureau en vervolgens bekijkt of er mogelijkheden zijn om een hulptraject op te zetten. Van dat bezoek moet een rapport worden gemaakt voor de Rechter-commissaris die dit betrekt in de beslissing over al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis.

beroepen zich op geheimhoudingsplicht om de vertrouwensrelatie met de cliënt niet te schaden. Verschil van inzicht hierover compliceert soms de uitwisseling van informatie.

“Wij bevinden ons continu in het spanningsveld tussen [bescherming van] privacy en veiligheid.“ (SHG)

Interventieteam: de eerste aanpak op korte termijn

In de Tilburgse aanpak gaat bij de ernstiger zaken binnen de eerste 24 uur na melding bij de politie (ongeacht of er een huisverbod wordt opgelegd) het interventieteam ter plaatse. In alle gevallen gaat het om een crisisinterventie die is gericht op het ontwikkelen van een eerste voorstel voor een systeemgericht behandelplan dat op korte termijn moet worden opgestart (in de huisverbod-zaken in verband met de 10-dagen termijn en het advies over verlenging dat op dag 8 aan de gemeente moet worden uitgebracht).

Het interventieteam bestaat uit ervaren medewerkers van het SHG die veelal afkomstig zijn vanuit de aangesloten ketenpartners. De aandachtsfunctionarissen van de GGZ, Novadic-Kentron, IMW, Bocht en BJZ sluiten, indien gewenst, direct aan bij het interventietam. De Reclassering, Slachtofferhulp, BJZ en GGZ nemen niet deel aan het interventieteam.

De ervaringen van de teampartners en het SHG in het IT zijn in het algemeen positief. Het gaat altijd om zaken die snel moeten worden opgepakt. De opstart van de hulpverlening lukt meestal wel op tijd. Het SHG wijst erop dat de motivatie van cliënten of de omstandigheden de opstart van de hulpverlening soms belemmeren, ook al is er inzet van het IT.

“Als mensen bijvoorbeeld geen Nederlands spreken en beide niet gemotiveerd zijn voor hulpverlening en beide andere eisen hebben. Ook slachtoffers stellen zich soms onbereidwillig op.” (SHG)

Vanuit het SHG wordt een wisselwerking geconstateerd tussen de enthousiaste inzet van de politie in Tilburg en de motiverende werking die daarvan uitgaat op ketenpartners. Men signaleert regionale verschillen in dit opzicht. Als de politie minder actief is met het opleggen van het huisverbod, blijven ketenpartners ook vaker op de achtergrond.

Als groot voordeel van het IT noemt Novadic-Kentron dat het gemakkelijk binnenlopen is bij de anderen, omdat de verschillende partners van het interventieteam bij elkaar zitten. Het ‘doorpakken’ is gemakkelijker geworden.

“Als er zaken zijn waarvan ze zeggen dat die snel moeten worden aangepakt, bijvoorbeeld omdat een man zich thuis dood zit te drinken, dan wordt gevraagd hoe snel ik contact op kan nemen. Je moet dan snel handelen.” (N-K)

Bij een interventie naar aanleiding van een huisverbod zijn het vaak twee medewerkers van SHG die zowel de pleger als het slachtoffer opzoeken. Vervolgens wordt in veel gevallen IMW ingeschakeld. In het weekend en buiten kantooruren is daarvoor de Crisisdienst Buiten Kantoortijden (CBK, o.l.v. het IMW) beschikbaar. IMW geeft aan dat bij ernstiger zaken over het algemeen iemand van het interventieteam in eerste instantie de hulp verder uitzet naar de instellingen. Daarbij kunnen soms afspraken mislopen en het wordt op prijs gesteld dat SHG de partners bij elkaar kan roepen.

“Dan is het fijn om nog eens de koppen bij elkaar te steken. Dat werkt heel verhelderend.”

(IMW)

De snelheid waarmee het IT kan (en moet) optreden heeft voor sommige ketenpartners (buiten het IT) ook een schaduwkant. De GGZ plaatst een kritische kanttekening bij het tempo waarmee inhoudelijke beslissingen worden genomen die de inzet van ketenpartners betreffen. Enerzijds is men zeer positief over het werk van het interventieteam omdat het een crisisinterventie is en per definitie urgent en complex. “Ze doen wat ze moeten doen”. Het feit dat het IT snel op een zaak afgaat en informatie verzamelt wordt positief gewaardeerd. Men staat kritischer tegenover het feit dat het interventieteam snel tot conclusies komt over de aanpak en vooruitloopt op de rol en bijdrage van ketenpartners, zonder overleg over de wenselijkheid en haalbaarheid.

“Zij moeten gegevens verzamelen, tot de conclusie komen dat onze instelling daar eventueel een rol in zou kunnen spelen (nadruk geïnterviewde). En dan moeten ze overleggen. Maar dit doen ze niet altijd. Ze geven hun conclusies van: ‘zo moet het worden’ en ‘dat gaat te ver”. (GGZ)

Het lijkt erop dat in de praktijk van de ketensamenwerking zich soms een spanningsveld voordoet tussen de centrale aansturing en regie enerzijds en (relatieve) autonomie van de ketenpartner in de uitvoering anderzijds.

Het SHG constateert dat er in het algemeen “voldoende draagvlak” is bij alle ketenpartners voor

de inzet en werkwijze van het IT. De functie van het IT is steeds bekender geworden en ook ketenpartners zelf (vooral BJZ en AMK) doen “heel regelmatig” een beroep op het IT in zaken waarin een huisverbod geïndiceerd lijkt. Zeker bij de huisverbodzaken lukt het in de ketensamenwerking meestal goed om op tijd te werken.

“Er komt een goede dialoog tot stand tussen ketenpartners, dus ook een goed

veiligheidsplan.” (SHG)

Desgevraagd geven alle ondervraagden ook aan dat binnen hun eigen instelling duidelijke afspraken en/of beleid bestaan, al dan niet vastgelegd in een protocol of anderszins werkafspraken, over de interne doorgeleiding en aanpak van huiselijk geweld-zaken. Het besef dat de WTH een tijdsdruk legt op de afhandeling en prioritering van zaken is volgens betrokken medewerkers van de ketenpartners in de praktijk redelijk goed opgepakt in de verschillende instellingen en krijgen huiselijk geweld-zaken, zeker met een huisverbod, prioriteit (zie ook ’gevolgen van WTH’ ). Vanuit het SHG wordt beaamd dat de inzet vanuit de instellingen en

de interne prioritering doorgaans geen problemen oplevert. Bij uitzondering blijkt dat moeilijk te realiseren. Dat betekent wel dat bij capaciteitsgebrek de prioritering van huisverbodzaken soms ten koste gaat van andere ernstige huiselijk geweld-zaken waar om allerlei redenen geen huisverbod is opgelegd.

Vervolghulp, coördinatie en regie

Gevraagd naar de ervaringen met de coördinatie door het SHG, zeker als er meerdere instellingen worden ingezet bij een zelfde casus, zijn alle ondervraagden in het algemeen zeer positief in hun oordeel.

Het feit dat vertegenwoordigers van verschillende instellingen rond de tafel worden gebracht wordt gewaardeerd. Bij verschillende ondervraagden vallen geregeld de termen ‘korte lijnen’ en ‘netwerk’ die hun werk in de praktijk vergemakkelijken omdat betrokkenen elkaar kennen en weten te vinden. De motivatie waarmee het SHG werkt om iedereen om de tafel te krijgen wordt

unaniem gezien als een meerwaarde. Ook de continuïteit die het SHG biedt in de coördinatie wordt als pluspunt benoemd. Als er wordt doorverwezen vanuit het SHG dan blijft het SHG ook betrokken. Een enkeling tekent hierbij aan dat de betrokkenheid vanuit het SHG soms ook dwingende kanten kan hebben die bij ketenpartners aarzeling en vragen oproepen.

Vanuit alle instellingen is er veel waardering voor het feit dat de casemanagers van het SHG als aanspreekpunt fungeren en overzicht houden. Het contact met de casemanager verloopt over het algemeen heel goed. Als er sprake is van een complexe zaak lukt het meestal om te overleggen en deze zaken worden vervolgens vaak overgenomen door het SHG. Het SHG wordt in het algemeen gewaardeerd om het overzicht dat zij bieden, omdat de zaken bij hen beter in beeld zijn dan bij de afzonderlijke instellingen.

Vanuit het SHG wordt de zaak gevolgd totdat in hun ogen het hulptraject goed loopt. In geval van een huisverbod volgen ze een casus standaard een jaar. Ze houden regelmatig contact en bekijken of het nodig is om opnieuw te overleggen. In het begin van een casus is er doorgaans meer contact tussen de instellingen. De frequentie wisselt per casus.

In aanvulling op de algemene waardering worden door de deelnemende instellingen een paar specifieke punten van waardering genoemd.

BJZ waardeert het dat er bij casussen waar meerdere instellingen bij zijn betrokken in het begin regelmatig casusoverleg is, en onder aansturing van het SHG een “gedegen plan” tot stand komt.

De casewerker van BJZ overlegt met het SHG zodat de informatie duidelijk is en goed verspreid wordt onder betrokkenen. Er zijn afspraken om binnen een bepaald tijdsbestek met elkaar om de tafel te gaan zitten. In acute crisissituaties worden zaken vaak nog dezelfde dag besproken onder begeleiding van het SHG.

Vanuit GGZ wordt het contact met de casemanager ook als belangrijk pluspunt genoemd.

Vanuit Novadic-Kentron wordt opgemerkt dat afgezien van de coördinatie ook de samenwerking steeds beter gaat. Zo is bijvoorbeeld bij het eerste gesprek van een cliënt na doorverwijzing naar Novadic-Kentron ook iemand van SHG aanwezig. Contact vindt niet alleen plaats via het intakeoverleg, maar ook tussendoor.

Reclassering geeft aan enigszins aan de rand van de coördinatie van het SHG te staan. Waar het SHG zich vooral bezig houdt met de hulpverlening aan de achterblijvers (overwegend vrouwen en de kinderen), houdt Reclassering zich voornamelijk bezig met de verdachte. De korte lijnen betekenen in dit geval dat de Reclassering goed contact onderhoudt met de andere instellingen. Slachtofferhulp houdt zich voornamelijk bezig met hulp aan slachtoffers binnen het juridische traject. Slachtofferhulp heeft buiten het intakeoverleg niet veel contact met het SHG, omdat ze niet heel veel huiselijk geweld zaken hebben. Contact met de andere instellingen verloopt soepel en “is een kwestie van binnenlopen”.

Er is in de huidige aanpak niet altijd sprake van structurele terugkoppeling. Als zaken bij de verschillende instellingen zijn ondergebracht, is de behandeling de verantwoordelijkheid van de instelling. Terugkoppeling naar het SHG of contact tussen instellingen gebeurt bij de meeste partners alleen als dat relevant of nodig is voor het lopende behandeltraject. In dat opzicht is de regie van het casusoverleg over het algemeen voldoende duidelijk. Als dat niet het geval is, komt een casus terug in het overleg. SHG is daar de regiehouder in, maar constateert ook dat monitoring lastig is bij gebrek aan duidelijke terugkoppeling. Het SHG heeft besloten in 2011 een nieuw registratiesysteem te ontwikkelen om meer zicht te krijgen op de instroom, doorverwijzingen en effecten van interventies (o.a. recidive).

De partners geven vrijwel allemaal aan het wel relevant te vinden om te weten hoe zaken aflopen, maar dat het er in de drukte van alledag meestal bij in schiet. IMW koppelt de interventie altijd terug naar het SHG, vooral aan het einde van de begeleiding. “Het komt steeds meer in de genen te zitten dat dit moet gebeuren.”

Wet Tijdelijk Huisverbod: gevolgen voor de ketenpartners

Gevraagd naar de gevolgen die de invoering van de WTH voor de praktijk heeft van de hulpverlenende instellingen, geven alle ondervraagden aan dat dit directe gevolgen heeft gehad voor de prioritering van huiselijk geweldzaken en voor de manier van aanpak (ketensamenwerking). Voor enkele instellingen heeft het ook gevolgen voor de omvang van de hulpvraag (groeiende caseload).

De gevolgen voor tijdsdruk en capaciteitsdruk worden geregeld genoemd in de vraaggesprekken. Vanuit BJZ wordt aangegeven dat er prioriteiten worden gesteld in geval van crisiszaken. Dringende zaken kunnen snel worden opgepakt, bijvoorbeeld via de spoedeisende zorg in geval van een acute dreigende situatie. De wachtlijsten bij BJZ zijn een stuk korter geworden vergeleken met vroeger. De crisiszaken geven wel wat druk op de reguliere wachtlijsten. Binnen BJZ zijn er daarom medewerkers die zich wat specifieker met acute zaken bezig kunnen houden. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de reguliere cliëntenstroom in gang blijft, omdat je mensen niet een paar maanden kan laten zitten. Het huisverbod legt beslag op de capaciteit die ten kost kan gaan van de reguliere zaken.

Ook het IMW geeft aan dat de invoering van de Wet Tijdelijk Huisverbod duidelijke gevolgen heeft gehad voor de instelling.

“Wij moesten toch manieren bedenken om zo goed mogelijk in te zetten naar de eisen van de wet. Je moet zorgen dat er gelijk iemand beschikbaar komt als je ergens binnen tien dagen drie keer contact moet hebben. Je moet ook inzetbaar zijn als team. Je moet mensen vrijmaken daarvoor. Dit komt erbij.” (IMW)

In de dagelijkse praktijk blijkt het niet altijd mogelijk om alle huiselijk geweld zaken als crisiszaken op te pakken. Aan huisverbod zaken wordt voorrang verleend ten opzichte van reguliere huiselijk geweld zaken. De invoering van de Wet Tijdelijk Huisverbod wordt echter overwegend als een positieve verandering gezien.

“Ik vind het sowieso van de gekke dat wij vrouwen naar Blijf van mijn Lijf-huizen moesten

sturen. Wij staan erachter [het huisverbod], gaan er graag in mee. Je krijgt er ook energie van. Instellingsbreed staat iedereen hier achter. Het was altijd zo oneerlijk en dat is niet meer.” (IMW)

Hoewel er niet meer zaken binnenkomen sinds de invoering van de Wet Tijdelijk Huisverbod, wordt vanuit de GGZ benadrukt dat de aanpak ervan een behoorlijke inzetpost is. Huiselijk geweld zaken krijgen bij GGZ voorrang en binnen twee weken vindt de intake plaats. Ook hier blijkt dat de prioritering van huiselijk geweld langere wachttijden voor andere zaken kan opleveren. Hoewel dit als “een slechte zaak” werd omschreven, omdat mensen kunnen

weglopen, wordt het voorrang geven aan huiselijk geweld zaken alles afwegend wel als positief gezien.