Het aandeel van huishoudens, HDO&bouw en landbouw in de Landbouw HDO en Huishoudens to pectievelijk 1
huishoudens komen de emis- sies voornamelijk vrij door het gebruik van cosmetica en ande re verzorgingsartikelen, verf en schoonmaakmiddelen, en door het stoken van open haarden en houtkachels.
bouw
Figuur 9.3.8 - Aandeel van de sectoren huishoudens, HDO, bouw en landbouw in de totale emissies van NMVOS in 2002
es vrij bij een groot aantal bronnen. De belangrijkste zijn pak u ten worden opgeslagen, benzinestations en autospuiterij n.
s r
bouw wordt de emissie grotendeel eert ver-
houdingsgewijs slechts weinig NM rzaakt door onvolledige
verbranding.
Bij de sector HDO komen emissi huizen waar VOS-houdende prod Daarnaast levert het gebruik van
- e c
choonmaakmiddelen een substantiële bijdrage. Bij de secto s veroorzaakt door verfgebruik. De landbouw emitt
VOS. De emissie wordt vooral veroo
Volume-ontwikkelingen
In Tabel 9.3.3 worden de volume-ontwikkelingen voor de belangrijkste activiteiten binnen de sectoren huishoudens, HDO&bouw en landbouw weergegeven, alsmede de bijdrage van deze activiteiten aan de totale NMVOS-emissie van genoemde sectoren.
LUCHTVERONTREINIGING
Tabel 9.3.3 - Bijdrage van de belangrijkste activiteiten aan totale NMVOS-emissie van huishoudens, uw, en jaarlijkse volumegroei van de activiteit (%)
,0 ,6 2,0 ,2 3,3 -1,9 0,0 1,9 2002 HDO&bouw en landbo 2000-2010 2010-2020 2000-2010 2010-2020
Cosmetica en persoonlijke verzorging 17% 1,9 1,7 2,9 3
Schoonmaakmiddelen huishoudens 5% 0,4 0,5 0,5 0
Verfgebruik huishoudens 10% 1,4 1,6 1,6
Open haarden huishoudens 12% -1,1 -1,2 -1,1 -1
Gashaard huishoudens 2% -0,1 0,2 0,2 0,9 Op- en overslag 5% 1,5 1,9 2,9 Benzinestations 4% -2,2 -1,6 -2,2 -1,6 Schoonmaakmiddelen HDO 4% 0,9 1,2 1,5 2,0 f- en lakgebruik autospuiterijen 5% -1,9 0,0 aandeel in totale NMVOS- emissie SE GE Ver Bouwnijverheid en installatiebedrijven 20% 1,0 0,5 2,1
ronder die voor ‘Erop of eronder’) is eegenomen, is onder andere ARBO-beleid voor lijm en verf. Als gevolg van dit beleid geldt
rdt toegepast een vervangingsplicht door
orige raming meegenomen. In deze richtlijn wordt een maxi- elengehalte van een serie verfproducten om toegelaten te mo- -markt.
utkachels afgeschaft. Aangezien houtkachels in de praktijk vaak den dan volgens het typekeur werd voorgeschreven, is er vanuit beleidsinstrument niet zal leiden tot een verslechtering van de
e voor 2010 geraamde NM- VOS-emissie van de huishou-
s is 32 (SE) tot 33 kiloton
deling in het ba- isjaar (2002) van de emissies
en en voor-
010 tot 2020 volgt de ontwikkeling van de emissies die van het volume van de onderliggende activiteiten.
Beleidsontwikkelingen
Beleidsinstrumenten die nieuw zijn ten opzichte van de raming die voor ‘Erop of eronder’ is uit- gevoerd, zijn de VOS-reductieplannen van de branches op- en overslag (VOTOB), Vereniging van verf- en drukinktfabrikanten (VVVF) en de Association of tankcleaning companies in the
etherlands (ATCN).Beleid dat al in eerdere ramingen (waa N
m
voor VOS-houdende verf en lijm die binnenshuis wo VOS-arme producten.
Ook de EU-verfrichtlijn is in de v mum gesteld aan het oplosmidd gen worden tot de interne EU Onlangs is de typekeur voor ho al een lagere emissiefactor had gegaan dat het vervallen van dit emissiefactor. Resultaten D 30 35 den
(GE), 3 tot 4 kiloton hoger dan de raming die RIVM in 2003 voor ‘Erop of eronder’ heeft uit- gevoerd.
De belangrijkste reden is een gewijzigde toe 0 5 10 15 20 25 40 45 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch SE GE Uitvoeringsnotitie 2003 [kton] s van schoonmaakmiddel cosmetica. Emissies die heen aan de HDO waren toe- gedeeld, zijn nu overgeheveld naar huishoudens. In de periode
Figuur 9.3.9 - Ontwikkeling van de NMVOS-emissie in de sector huishoudens
Er is verondersteld dat de emis- siefactoren in deze periode
0 10 20 30 40 50 60 70 [kton] 80
constant blijven. De emissie neemt in SE toe tot 34 kiloton, in GE tot 38 kiloton.
De NMVOS-emissie van de sectoren HDO en bouw be- draagt in 2010 26 (SE) tot 27 kiloton (GE). Dit is 8 tot 7 kiloton lager dan de raming voor ‘Erop of eronder’.
Dit verschil wordt veroorzaakt e gewijzigde toedeling an een aantal emissiebronnen
oordat door d
v
(zie huishoudens), en d de VOS reductieplannen van een aantal branches
1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch SE GE Uitvoeringsnotitie 2003
Figuur 9.3.10 - Ontwikkeling van de NMVOS-emissie in de sectoren HDO en bouw
tot 28 E) à 32 kiloton (GE). Net als
erliggende activiteiten.
cenario’s circa kiloton. Deze raming is gelijk aan die voor ‘Erop of eronder’. (zie ‘beleidsontwikkelingen’) eerder niet als hard beleid wer- den aangemerkt, en nu wel. In de periode 2010 tot 2020 neemt de NMVOS-emissie toe
(S
bij de huishoudens volgt de ontwikkeling van de emissies die van het volume van de on- d
De NMVOS-emissie van de sector landbouw bedraagt in 2010 in beide s 1 [kton] 2,0 2,5 0, 1,0 5 1,5 0,0 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch SE GE Uitvoeringsnotitie 2003 Figuur 9.3.11 - Ontwikkeling van de NMVOS-emissie in de sector landbouw
huishoudens bedraagt 29 kiloton, dat van de HDO en bouw 33 1 kiloton.
te groei (GE) is de geraamde emissie van de sector huishoudens n HDO en bouw 27 kiloton, en die van de sector landbouw 1 kilo- waarschijnlijk dat de sector huishoudens het NEC-sectorplafond haalt. De sector DO en bouw blijft waarschijnlijk wel onder het plafond.
e in 2010 is berekend op ± 20%. De grootste bijdrage komt van nde de monitoringsonzekerheid is de marge ± 10%. De belang-
van -
Doelbereik 2010
Het NEC-sectorplafond van de kiloton, en dat van de landbouw In het scenario met de hoogs 33 kiloton, die van de sectore ton. Het is on
H
Onzekere factoren
De totale marge van de emissi de monitoringsonzekerheid. Zo rijkste factor is de onzekerheid dens en HDO.
r
LUCHTVERONTREINIGING
9.4 Ammoniak (N
Nederland totaal
H
3)
reweg het grootste aandeel (90%in 2002) in de Nederlandse NH3-
it dierlijke mest. Van de overige sectoren hebben de huishoudens bronnen zijn in dit geval vooral transpiratie en huisdierenmest.
-
Met na- u
i- De sector landbouw heeft ver emissie. Het ontstaat vooral u met 5% het grootste aandeel. De
Resultaten
De emissie van NH3 daalt tus-
sen 2002 en 2010 in beide sce nario´s met ongeveer 10 kiloton tot een niveau van rond de 125 kiloton. De emissie komt daar- mee maar net onder het NEC- plafond uit (128 kton).
me bij de landbouw worden n hogere emissies geraamd dan in 2003/2004. De hogere raming is vooral het gevolg van andere veronderstellingen ten aanzien van mestaanwendings-
technieken en het aantal koe en. 0 50 100 150 200 250 300 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch SE GE Uitvoeringsnotitie 2003 [kton]
Figuur 9.4.1 - Ontwikkeling van de NH3-emissie in Nederland
oelbereik 2010
010 bedraagt 128 kiloton. De emissie in 2010 is in het SE-scenario het GE-scenario 126 kiloton. Een punt van aandacht is de emis-
taanwending. Enkele jaren geleden bleek er een gat tussen d in
ich meetproject dat is uitgevoerd in de Achterhoek ELD-project) wijzen erop dat de emissie bij mestaanwending in het voorjaar hoger is dan tot nu toe wordt verondersteld. Hierdoor bestaat de kans dat de totale emissie 3 à 23 kton NH3 ho-
e ramingen. Realisatie van het NEC emissieplafond is daarmee mogelijk,
- kerheid zou de marge ongeveer ±7% ijn.
siebronnen zijn stallen, mestopslagen buiten de stal, beweiding door vee en uitrijden van mest. Ook komt NH3 vrij bij aanwending van stikstofkunstmest.
D
Het NEC emissieplafond in 2 naar schatting 124 kiloton, in siefactor van emissiearme mes gemeten ammoniakconcentratie spelde concentratie. Nieuwe inz
e de lucht en de - op grond van het ammoniakbeleid - voor-
ten uit een (V
ger uitvalt dan in d maar niet zeker.
Onzekere factoren
De marge is geschat op ±17%. Het grootste gedeelte wordt veroorzaakt door de monitoringson zekerheid van met name de landbouw. Zonder deze onze
z
Landbouw
De landbouwsector heeft, met een aandeel van ruim 90% van de totale emissies in Nederland (2002), van alle sectoren verreweg de grootste NH3-emissie. Ammoniak ontstaat vooral uit dier-
De basis voor de berekening is
gelijk aan de mestproductie per ks vee
elijkbare procedure. De issie bij aanwen-
Landbouw
de mestproductie per dier. De ammoniakemissie uit de stal is dier maal het aantal stu
maal een emissiefactor. De emissiefactor verschilt per stal- systeem. Voor de mestopslag
n emissie bij beweiding geldt e
een verg ammoniakem
ding wordt berekend door de hoeveelheid mest die per regio, soort gewas en grondsoort op landbouwgrond wordt uitgere- den te vermenigvuldigen met een emissiefactor.
De waarde van de emissiefactor is afhankelijk van de aanwen- dingstechniek (bovengronds, injectie etc.).
Figuur 9.4.2 - Aandeel van de sector landbouw in de totale emissies van NH3 in 2002
(en ar
t beïnvloed door economische factoren, waarbij ook veranderingen in het EU-
andbouwbeleid en het mest- en ammoniakbeleid een rol spelen. De mestproductie per dier g van het mestbeleid - beïnvloed door de ontwikkeling van technologie;
93% -1,4 -0,9 -1,2 1,1
Volume-ontwikkelingen
De prognose van de veestapel word
daarmee van de mestproductie) voor de komende 15 ja L
wordt - deels als gevol
bijvoorbeeld voeraanpassingen in de varkens- en pluimveehouderij of houderijsystemen waarbij koeien permanent op stal staan. Het aandeel emissiearme stalsystemen en emissiearme tech- nieken voor mestaanwending wordt grotendeels gestuurd door het ammoniakbeleid.
In Tabel 9.4.1 wordt de ontwikkeling van de mestproductie gepresenteerd.
Tabel 9.4.1 - Aandeel van mestproductie in de totale NH3-emissie in de landbouw, en jaarlijkse groei in %
2000-2010 2010-2020 2000-2010 2010-202 Mestproductie aandeel in totale NH3- emissie 2002 SE GE 0 en
tmestgift minder dalen. Voor een meer volledig overzicht van de effecten op de totale roductie en -gebruik wordt verwezen naar Paragraaf 8.2. Het ammoniakbeleid beïnvloedt
van de veestapel, maar wel de emissiefactoren, door voorschriften voor de wij-
rs bij nieuwbouw of renovatie emissiearme stallen moeten bouwen en dat bestaande stallen uiterlijk per 2008 resp. 2010 emissiearm moeten zijn. Grote intensieve veehouderijbedrijven moeten conform IPPC al in 2007 emissiearm zijn.
Beleidsontwikkeling
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het mestbeleid beïnvloeden de omvang de veestapel en de stikstoftoediening op de bodem. Zonder het mestbeleid zou er veel minder mest worden verwerkt en geëxporteerd (en/of zou de omvang van de veestapel stijgen) en de
uns k mestp
niet de omvang
ze van mesttoediening en de toegestane staltypen. Tot nu toe is de grootste emissiereductie behaald door emissiearme aanwending. Verdere aanscherping vindt plaats voor bouwland (on- derwerken in één werkgang) terwijl aanscherping voor grasland op zandgrond achterwege is gebleven: de minder emissiearme sleepvoetenmachine blijft hier toegestaan. Het Besluit am- moniakemissie huisvesting veehouderij bepaalt dat varkens- en kippenhoude
LUCHTVERONTREINIGING
Resultaten
In beide scenario’s daalt de NH3
verplichting tot emissiearme stall name van melkvee. In SE bedr tot 5 kiloton hoger dan de ram nieuwe ramingen is uitgegaan v koeien nodig zijn om het melkq derde mestbeleid minder op ee effect van de nieuwe verplichting -7 kton) wordt vrijwel volledig te sleepvoetenmachine op grasland o
-emissie tot 2010. Deze daling tot 2010 heeft te maken met de en in de intensieve veehouderij, en de dalende veestapel, met aagt de emissie in 2010 109 kiloton, in GE 111 kiloton. Dit is 3 ing voor ‘Erop of eronder’. De belangrijkste reden is dat in de
an een lagere stijging van de melkproductie, waardoor er meer uotum vol te melken (+3 à +4 kton). Daarnaast stuurt het veran- n efficiënte benutting van veevoer en meststoffen (+2 kton). Het
om mest op bouwland in één werkgang onder te werken (-6 à niet gedaan door het achterwege blijven van het verbod op de
p zandgrond (+4 à +6 kton). in ton in 020. De ontwikkelingen na - LB en marktont- ikkelingen. In SE daalt de emissie na 2010 verder tot 103 kiloton in 2020; GE neemt de emissie echter weer toe, tot 130 kilo
2
2010 hebben vooral te maken met veranderingen in de vee- stapel, als gevolg van verande ringen in het G 0 50 100 150 200 [kton] 250 w 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 Historisch SE GE Uitvoeringsnotitie 2003 Figuur 9.4.3 - Ontwikkeling van de NH3-emissie in de sector landbouw
Doelbereik 2010
Het NEC sectorplafond voor 2010 is 96 kiloton. De geraamde emissie voor 2010 is 109 kiloton et 11 tot 15 kiloton verschreden. Het is onwaarschijnlijk dat het plafond gehaald wordt. Het NEC-plafond van Ne- wordt toegekend aan de sector landbouw blijft de landbouw binnen het sectorplafond. Opge- merkt wordt dat het sectorplafond – anders dan het NEC-plafond – een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting.
Een punt van aandacht is de emissiefactor van emissiearme mestaanwending. Enkele jaren t tussen de gemeten ammoniakconcentratie in de lucht en de - op in SE, en 111 kiloton in GE. Het sectorplafond wordt dus naar verwachting m
o
derland voorziet in een onverdeelde emissieruimte van 18 kiloton. Alleen indien deze ruimte
geleden bleek er een ga
grond van het ammoniakbeleid - voorspelde concentratie. Er is een meetproject uitgevoerd in de Achterhoek (VELD-project) om hier meer zicht op te krijgen [Smits et al, 2005]. De resultaten wijzen erop dat de emissie bij mestaanwending in het voorjaar hoger is dan tot nu toe wordt verondersteld. Hierdoor bestaat de kans dat de totale emissie 3 à 23 kton NH3 hoger uitvalt dan
in de ramingen in Figuur 9.4.3.
Onzekere factoren
De onzekerheid is geschat op ongeveer ± 20%, waarbij de resultaten van bovengenoemd mestproject nog niet zijn meegenomen. De belangrijkste onzekere factor is, naast de monito- ringsonzekerheid, hoe de emissiearme aanwending op grasland zich ontwikkelt, met name de vraag in welke mate agrariërs op zandgrond de minder emissiearme sleepvoetenmachine zul- len toepassen. Ook onzeker is de verandering van de veestapel.
Tot 2010 is de vraag hoe boeren op het nieuwe mestbeleid gaan reageren, en in hoeverre het ns en kippen daalt dan wel de mestexport stijgt. Wel is voor varkens en pluimvee
k
´Actualisatierapport´ [van den rink, 2003] dat in 2003 ten behoeve van de Uitvoeringsnotitie door het RIVM is opgesteld.
- der-
r-
emissie) wordt ooral veroorzaakt door transpi- ratie en door huisdierenmest. De emissie bij de industrie (2% van de totale emissie) komt vooral vrij bij de productie van aantal varke
een bovengrens gesteld door dierrechten. Verder is onzeker hoeveel koeien er in 2010 nodig zullen zijn om het nationale melkquotum vol te melken. Tussen 2010 en 2020 vervalt het melk- quotum in GE en SE, en is de ontwikkeling ongewisser dan ervoor. Deze onzekerheid wordt in belangrijke mate tot uitdrukking gebracht door de twee scenario’s SE en GE. Ten slotte is oo nog onzeker de ontwikkeling van de stikstofexcretie per dier.