• No results found

Hoofdstuk 3: Attitudes: Definition and Structure

Studievereniging Flow | Warandelaan 2, E204 | www.svflow.nl | info@svflow.nl | 013-4664255 10

3. Hoofdstuk 3: Attitudes: Definition and Structure

Attitude

= een aangeleerd, globale evaluatie van een object (persoon, plaats of onderwerp) wat de handelingen en gedachten beïnvloedt.

 Aangeleerd:

Niemand is geboren met attitudes, alle attitudes zijn aangeleerd. Dit komt door de omgeving waar je in opgroeit, wat je meemaakt etc. (Voorkeuren zitten soms wel in de genen, maar zijn niet hetzelfde als attitudes en kunnen ook aangepast worden door ervaring)

 Globale, emotionele evaluaties:

Het hebben van een attitude betekent dat je iets geëvalueerd hebt. Emotie en verlangens spelen hier vaak een grote rol in (al is het soms ook alleen kennis en dus intellectueel). Je kunt verschillende attitudes hebben tegenover één onderwerp.

Attitudes zijn grote evaluaties van overtuigingen, gevoelens, gedragingsintenties en gedrag.

 Beïnvloedt gedachten en handelingen:

Attitudes vormen percepties en beïnvloeden oordelen over mensen/onderwerpen/objecten. Ze organiseren en categoriseren onze sociale wereld.

Daarnaast zijn ze er in verschillende vormen en maten, soms zijn ze sterker dan anders.

Minder sterke attitudes kunnen beter veranderen.

Andere definities: zie blz. 70 boek.

 Psychologisch construct, mentale en emotionele entiteit die het karakter van een persoon weergeeft. Daarnaast is het iets dat niet direct gezien kan worden, maar bijv.

uit het gedrag van iemand gehaald kan worden.

 Attitude is geen gedrag, maar het bevat wel patronen voor het gedrag dat vertoont wordt. Het is een gesteldheid die je (niet altijd rationele) gedrag bepaalt.

Waarde (values)

= gewenste eindstadia of gedragingen die bij bepaalde situaties horen, selectie en evaluatie van gedrag en gebeurtenissen bepalen. Ze zijn geordend op relatieve belangrijkheid.

 Meer globaal en abstract dan attitudes.

 Het zijn idealen, die in het dagelijks leven met elkaar kunnen botsen.

 Bijv. macht, vrijheid, gelijkheid, relatie met anderen.

 Attitudes worden afgeleid van de waarden die je belangrijk vindt.

Overtuiging (beliefs)

= cognities over de wereld; subjectieve waarschijnlijkheden over dat een handeling leidt tot een specifiek gevolg of dat een object of situatie een specifiek kenmerk heeft.

 Meer specifiek en cognitief dan attitudes en waardes.

 Draagt ook bij aan de attitude

 Bijv. Jongens zijn beter in voetbal dan meisjes; videospellen zijn verslavend.

 Het zijn geen feiten, maar dingen die iemand zelf geloofd (ze kunnen dus verkeerd zijn en ze zijn niet altijd te testen).

Studievereniging Flow | Warandelaan 2, E204 | www.svflow.nl | info@svflow.nl | 013-4664255 11

 Twee typen:

o Descriptieve overtuigingen: inzichten die mensen in hun hoofd hebben over de wereld.

o Prescriptieve overtuigingen: dingen die ons verwacht wordt te doen, het zijn statements die de opvattingen van gewenste eindstadia vertegenwoordigen.

Attitudes zijn de brug tussen waarden en overtuigingen.

Modellen structuur van attitudes

We kunnen attitudes niet goed observeren. Daarom zijn er veel modellen die de structuur van attitudes bepalen:

 Expectancy-Value Approach

o Attitudes hebben twee onderdelen: cognities (overtuigingen) en gevoelens (evaluaties).

o Attitudes zijn een combinatie van:

 Wat je gelooft of verwacht van een bepaald object (bijv. de kenmerken).

 Hoe je je voelt over deze verwachtingen.

o Formule: A (attitude) = sum b(i) (belief) X e(i) (evaluation)

o Bijv. Overtuiging: Roken maakt je populair, evaluatie: Populair zijn is goed.

o Ogenschijnlijk gelijke attitudes worden veroorzaakt door verschillende combinaties van overtuigingen en evaluaties  daarom zijn er verschillende overtuigingsstrategieën nodig bij verschillende mensen.

 Symbolische benadering

o Emoties en (de reactie en vooroordelen op) symbolen staan centraal in het ontwikkelen van een attitude tegenover bepaalde onderwerpen.

o De (emotionele) reacties en vooroordelen op symbolen (bijv. landen, ziektes, geloof) worden al vroeg in het leven ontwikkeld (invloed door bijvoorbeeld ouders en rest van sociale omgeving).

 Ideologische benadering

o Ideologie = kijk op de wereld dat verschillende attitudes verbindt en structureert.

o Gaat uit van een ‘top-down’ organisatie van attitudes: Attitudes worden afgeleid van de hiërarchie van principes die iemand heeft ontwikkeld (van zijn ideologie).

o Kritiek: Volgens de theorie haalt iemand zijn attitudes en handelingen maar van één soort ideologie, terwijl mensen in meerdere dingen kunnen geloven en niet iedereen een sterke ideologie heeft.

Intra-attitude consistentie

 Is iemand consistent in wat hij denkt en de handelingen die hij doet (of is er sprake van ambiguïteit)

Studievereniging Flow | Warandelaan 2, E204 | www.svflow.nl | info@svflow.nl | 013-4664255 12

 Ambiguïteit = tegenstrijdigheid; onzekerheid of conflict tussen attitude-elementen;

tegelijkertijd positief en negatief voelen over iets.

 Bijv. het geloven in tegenstrijdige overtuigingen.

 Bijv. Hart zegt iets anders dan hoofd (cognitie versus gevoel)  Expectancy-value theory

Tegenstrijdigheid wordt echter niet gezien als iets goeds, daarom proberen mensen de inconsistentie in hun hoofd vaak op te lossen.

 Balance Theory (Heider, 1958)

o Mensen zijn gemotiveerd om eventuele tegenstrijdigheden over cognitieve elementen in hun gedachten op te lossen.

o Cognitieve elementen hebben een positieve of negatieve lading,.

o Een relatie bestaat uit een ontvanger (P), andere persoon (O) en een onderwerp (X). Deze relatie is positief of negatief, afhangend van de ladingen.

o Bijv. De personen vinden elkaar aardig, maar de ontvanger is het ergens niet mee eens, maar de andere persoon wel. Dit leidt tot + keer – keer + = een negatieve relatie.

o Om een negatieve relatie (cognitief conflict) op te lossen kunnen de volgende dingen gedaan worden (Abelson, 1959):

 Ontkenning: Proberen te vergeten dat er een inconsistentie is.

 Ondersteuning: Je eigen idee proberen aan te sterken met verschillende overtuigende argumenten, waardoor het zwaarder opweegt tegen het andere argument en het niet in balans zijn minder duidelijk wordt.

 Differentiatie: Over een ander onderwerp beginnen; nadenken over andere onderwerpen waar je het wel over eens bent.

 Integratie: Een middenweg zoeken tussen de twee verschillende opvattingen; zorgen dat beide opvattingen waar kunnen zijn op een manier.

o Inconsistentie wordt niet altijd opgelost.

Studievereniging Flow | Warandelaan 2, E204 | www.svflow.nl | info@svflow.nl | 013-4664255 13