• No results found

De respondenten veronderstellen dat anderen de minister-president, artsen en topbestuurders hoog waarderen. Kimberly, één van de geïnterviewden, vertelt waarom zij dat denkt:

Tabel 1: Gemiddelde maatschappelijke waarderingshiërarchie Plaatsnummer R angor de v an posities (maatschappelijke hiërar chie) (N=37 a ) G emiddelde waar dering b Standaar ddeviatie c 1 Minister-president 12,70 2,59 2 Arts 11,78 1,36 3 Professor 11,30 2,60 4 Topbestuurder 11,27 1,76 5 Leraar 9,51 2,13 6 Verpleegkundige 9,46 2,12 7 Opbouwwerker 7,43 2,32 8 Loodgieter 6,76 2,18 9 Kunstenaar 6,38 2,73 10 Vrijwilliger 5,41 2,54 11/12 Huisvrouw/man 4,41 1,88 Schoonmaker 1,44 13 Arbeidsongeschikte 2,65 2,30 14 Werkloze 1,54 0,69 a In totaal hebben 42 respondenten deelgenomen aan

dit interviewonderdeel. Alleen de hiërarchieën waar- van alle posities zijn gewaardeerd, zijn opgenomen in de berekening van de gemiddelde hiërarchie. In totaal zijn 37 volledig ingevulde hiërarchieën opgenomen. b De gemiddelde waardering is afgerond op twee decimalen. c De standaarddeviatie is afgerond op twee decimalen.

‘Als jij de directeur van De Nederlandse Bank bent dan heb je wat be- reikt. Terwijl als je bijvoorbeeld zegt van, ik ben een loodgieter… (…) Een directeur heeft veel status, die heeft wat bereikt, en zit aan de top.’

Status gaat volgens Kimberly gepaard met ‘een dikke Mercedes en een bonus van zoveel 1000 Euro.’ Respondenten verbinden een hoge waardering voor topbestuurders in de samenleving aan economisch welvarend zijn. ‘Veel’ of ‘netjes’ verdienen, ofwel iemands socio-economische status, bepaalt volgens respondenten het verschil tussen hooggewaardeerde posities als die van arts en minister-president en laaggewaardeerde posities als die van schoonmaker of werkloze. Dit geldt ook voor een hoge opleiding. Volgens Danny hebben mensen op hoge posities ‘status’. Anderen zien mensen op hoge posities als ‘slim, talentvol’ en als mensen die ‘veel weten’, zegt hij. Opleiding vinden respondenten niet alleen een toegangspoort, maar ook een uitsluitingsme- chanisme. Wesley benadrukt dat een opleiding ‘bepalend’ is voor iemands toekomst: ‘Daarmee kan je wel of geen baan krijgen’. Danny benadrukt dat mensen ‘keihard moeten studeren voor een hoge positie’. Respondenten zien diploma’s als bewijs voor inspanning en talent. Opleiding onderscheidt mensen met een hoge positie in de maatschappelijke hiërarchie van mensen met een lage positie.

Respondenten denken ook dat anderen de personen op hooggewaardeerde posities bepaalde positieve morele eigenschappen toedichten. Raymond be- nadrukt bijvoorbeeld dat anderen het waarderen als mensen ‘ambitieus’ zijn, ‘doorzetten’ en ‘karakter’ hebben. Wie als maatschappelijk succesvol te boek staat, zou voldoen aan morele waarden als het beschikken over werkethiek, ar- beidsmoraal, en het doorzettingsvermogen om diploma’s te behalen. Op grond van de definitie van Swierstra en Tonkens zijn deze criteria meritocratisch (2006: 5). Een hoge positie en socio-economische status bereik je niet als gevolg van sociale achtergrond of door geluk, maar op basis van inspanning en talent, ofwel op basis van prestaties en verdienstelijkheid (vgl. Swierstra & Tonkens 2006: 5). Diploma’s en economische voorspoed zijn daarvan het bewijs.

Niet alleen meritocratische waarden spelen een belangrijke rol in het be- oordelingsproces. ‘Maatschappelijk nut’ is het tweede bestanddeel van pu-

blieke waardering. Dit is de reden dat de geïnterviewden denken dat mensen artsen hoger waarderen dan topbestuurders. Artsen moeten niet alleen slim zijn, hard werken en lang studeren, ze zijn ook van groot maatschappelijk belang. Respondenten zeggen dat anderen artsen als onmisbaar zien omdat ze levens redden. Maatschappelijk nut is niet zoals economisch succes meetbaar. Wel is het een belangrijke motivatie om een arts hoger te waarderen dan een topbestuurder. Om dezelfde reden staan leraren relatief hoog in de hiërarchie (plaats vijf van de veertien). Zij zorgen voor ‘kennisoverdracht’ en dragen bij aan de sociale mobiliteit van kinderen. Verdienstelijkheid draait niet (alleen) om materiële prestaties en persoonlijk gewin, maar ook om sociaal belang.

Schaarste is een derde factor die in samenhang met de andere criteria en waar- den (meritocratische waarden en het maatschappelijk nut) een belangrijke rol speelt in de waardering van arbeidsmarktposities volgens de publieke opinie. Deze factor biedt inzicht in het verschil in waardering van een arts (plaats twee van veertien) en een verpleegkundige (plaats zes van veertien). De kans is gro- ter dat het mensen lukt om verpleegkundige te worden dan arts. Diens positie is exclusiever dan die van een verpleegkundige. Om arts te kunnen worden, moet een grotere inspanning worden geleverd en is meer talent nodig. Ook al doen zowel de verpleegkundige als de arts nuttig werk, het beroep van arts is onmisbaarder omdat het exclusiever is. Dit vergroot het maatschappelijk nut van artsen, het tweede onderscheidingscriterium in de publieke waardering van posities. Volgens respondenten waarderen mensen de positie van arts daarom niet alleen hoog in immateriële zin. De schaarse positie gaat ook gepaard met een hogere economische waardering van artsen tegenover een verpleegkundige. Anders gezegd: ze ontvangen een hoger salaris.

De waardering voor schaarse posities is te begrijpen met behulp van Ge- org Simmels werk The Philosophy of Money (2004 [1900]), waarin hij socia- le, psychologische en filosofische aspecten van de geldeconomie bespreekt. Simmel benadrukt dat de afstand in tijd die moet worden overbrugd om een object te verkrijgen, de schaarste ervan en hoe moeilijk het is het te verwerven, van invloed zijn op de waarde ervan. Ook het verlangen naar een object speelt hierbij een rol (2004 [1900]: 72-73). Deze logica is ook van toepassing op de waardering van posities in de maatschappelijke hiërar-

chie. Vereiste diploma’s bieden toegang tot het bekleden van posities, maar sluiten ook mensen daarvan uit. Ofwel: mensen kunnen op waardering re- kenen wanneer zij diploma’s hebben. Zonder diploma is waardering veel minder vanzelfsprekend. Zoals respondent Benoit helder verklaart waarom een leraar minder waardering geniet dan een professor: ‘Een leraar is iemand die geen professor heeft kunnen worden.’ De immateriële maatschappelijke waardering – in de vorm van respect – gaat volgens mijn respondenten ge- paard met economische, ofwel materiële waardering.