• No results found

De samenstelling van mijn onderzoeksgroep is zoals gezegd heterogeen. Ik heb gesproken met zowel mannen als vrouwen, met deelnemers van au- tochtone afkomst en met migrantenvrouwen, met ouderen en jongeren. Er zitten uitkeringsgerechtigden bij en deelnemers zonder recht op een uitke- ring vanwege het inkomen van een partner. Ik heb mensen gesproken met psychische klachten, met lichamelijke klachten, jongeren in de bijstand, migrantenvrouwen die amper of geen werkervaring hebben en mensen die jarenlang hebben gewerkt in een mbo-functie, als fietsenmaker, of ICT-er en nu in de bijstand zitten.

Deze manier van selecteren heeft uiteraard consequenties. De heteroge- ne samenstelling van mijn onderzoeksgroep en de variatie in sociale acti- veringsprojecten maken het lastig om ervaringen van deelnemers in relatie tot groepskenmerken en de kenmerken van projecten te onderzoeken. Maar dat was ook niet mijn doelstelling. Wat ik wel wil weten, is welke rol sociale activering speelt in de ervaring van werkloosheid en hoe deze geactiveerde werklozen met hun werkloosheid omgaan. Ik ben dus meer geïnteresseerd in de variëteit van strategieën om met werkloosheid om te gaan, dan in een

verklaring voor de gekozen strategieën in relatie tot specifieke groepsken-

ik tijdens de analyse een duidelijke variatie tussen gekozen strategieën en groepskenmerken opmerkte, heb ik daarvan wel melding gemaakt.

Mijn bevindingen zijn van toepassing op werklozen die vrijwillig voor sociale activeringsprojecten, hebben gekozen. De resultaten waren wel- licht anders geweest als ik ook werklozen had gesproken die niet aan zulke projecten meedoen of er juist heel bewust afstand van nemen. Dat is een andere groep. Volgens Engbersen (2006 [1990]: 74-77) berusten sommige langdurig werklozen met een slechte economische positie in hun situatie en geven hun doel om werk te vinden op. Ook blijkt uit de studie van Kroft, Engbersen en Schuyt (1989) naar de leefwereld van langdurig werklozen dat sommigen van hen zwart bijverdienen en voor wie het überhaupt niet loont om op zoek te gaan naar een baan. Werkloosheid is met name voor deze laatste groep waarschijnlijk minder ingrijpend dan voor andere werklozen (vgl. Derks, Elchardus, Glorieux & Pelleriaux 1995: 74). Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen of dit ook andere gevolgen heeft voor het zelfrespect van deze groep. In het concluderende hoofdstuk kom ik daarop nog terug.

t

riangulatiEvanondErzoEkstEchniEkEn

Vragenlijsten

Op basis van bestaand onderzoek en literatuur heb ik gespreksonderwerpen en semigestructureerde vragenlijsten opgesteld voor zowel professionals als werklozen (bijlage III). Met projectprofessionals heb ik gesproken over het project waarin ze werken, wat de doelstellingen van het project zijn, en welke methoden en middelen ze inzetten om die doelen te behalen (bijlage IIIa). Ook vroeg ik hun op welke problemen ze stuiten in de begeleiding van deelnemers en wat juist goed gaat, en of deelname naar hun idee kan bijdra- gen aan het zelfrespect van deelnemers. Tijdens de interviews kwam ook aan bod wat hun visie is op mogelijke kenmerken van onze samenleving, zoals een nadruk op presteren en het nemen van eigen verantwoordelijkheid.

Van sommige projectprofessionals kreeg ik het verzoek het succes van hun project in mijn onderzoek mee te meten, omdat fondsen en subsidiever- strekkers hen vragen naar ‘outputcijfers’. Dergelijke verzoeken wees ik af.

Dat neemt niet weg dat er over de mate van succes van projecten wel iets te zeggen valt. Voor zover relevant voor mijn onderzoeksvraag ga ik daar in hoofdstuk zeven op in. Ik was mij er overigens zeer wel van bewust dat pro- fessionals belang bij hebben het promoten van hun project en lette daarom goed op tegenstrijdigheden in hun antwoorden. Verder heb ik naast inter- views ook veel bij de projecten geobserveerd, promotiemateriaal bestudeerd en deelnemers gesproken over hun deelname. Naar mijn idee heb ik daar- door een goed en volledig beeld kunnen krijgen van de projectuitvoering en heeft de profileringsdruk geen invloed gehad op mijn bevindingen.

Bij de interviews met deelnemers (bijlage IIIb) kwamen thema’s aan bod als hun achtergrond, genoten opleiding, ervaringen op de arbeidsmarkt, werkloosheid en ervaringen met sociale activering. Daarnaast heb ik res- pondenten gevraagd hoe zij zichzelf zien (werkloos of als moeder bijvoor- beeld), en wat zij belangrijk vinden in hun leven (zoals zorgen, werken of presteren) om te achterhalen wat hun bronnen van waardering zijn. Ook heb ik respondenten stellingen voorgelegd over mogelijke kenmerken van de dominante Nederlandse cultuur en arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld: ‘Je kan gemakkelijk hogerop komen als je je best maar doet.’ Ook heb ik ze zinnen laten afmaken, zoals: ‘Ik ben evenveel waard als ieder ander, want….?’. Een dergelijk interviewonderdeel zou als sturend opgevat kunnen worden. Het ging mij er echter niet zozeer om op die manier te weten te komen of res- pondenten zichzelf evenveel waard vinden als anderen, want daarvoor wa- ren de zinnen te sturend. Ze hielpen vooral om kwetsbare onderwerpen aan te snijden. Ik greep de antwoorden op de stellingen aan om door te praten over henzelf: hoe zij zichzelf waarderen ten opzichte van anderen en hoe zij denken dat anderen hen waarderen.

De vragenlijsten golden als een richtlijn, als een itemlist. Ik heb er in ieder geval niet krampachtig aan vastgehouden. Als respondenten andere onder- werpen aansneden die relevant bleken te zijn voor een beter begrip van hun ervaringen met werkloosheid en met de sociale activeringsprojecten, dan greep ik dat aan om te kunnen doorvragen. Dat bracht relevante informatie aan het licht. Meerdere keren kwam bijvoorbeeld in de interviews ter sprake

dat respondenten een geldelijke beloning voor hun onbetaalde werk missen. Bij doorvragen bleek dat het respondenten niet zozeer om financiële maar om immateriële redenen gaat. Zo is een geldelijke beloning bijvoorbeeld een teken dat iemand jouw diensten erkent en waardeert, en daarom bereid is in jou te investeren. De alternatieve betekenissen van een geldelijke beloning voor werk, die ik in hoofdstuk acht bespreek, waren op basis van theoreti- sche veronderstellingen of door gestructureerde vragenlijsten waarschijnlijk niet aan het licht gekomen.

De interviews met werklozen vonden soms plaats bij de welzijnsorganisatie, soms in een buurtcentrum, maar meestal bij mensen thuis. Werkloosheid en zelfrespect kunnen lastige onderwerpen zijn voor mensen die willen werken. Het was van belang hun vertrouwen te winnen. Daarom liet ik respondenten zelf de locatie voor het interview kiezen. De interviews met professionals von- den plaats bij de welzijnsorganisatie of in het bedrijf waar zij werkzaam zijn en een enkele keer op mijn eigen kantoor op de Universiteit van Amsterdam. Interviews varieerden van drie kwartier tot tweeëneenhalf uur.

Mogelijk confronterende vragen, zoals hoe zij zichzelf zien in de ogen van anderen, heb ik geleidelijk aan gesteld, naarmate het interview vorderde. Ik ervoer weinig weerstand van respondenten om over dergelijke onderwerpen te praten. Wel was een enkele respondent zo teleurgesteld in de uitkerings- instantie en de welzijnsorganisaties dat het interview vooral werd aangegre- pen om stoom af te blazen. Als dat gebeurde, probeerde ik te onderzoeken wat er achter de boosheid schuilging. Daardoor kwam waardevolle informa- tie beschikbaar over hun omgang met werkloosheid, en welke strategieën ze inzetten om hun zelfrespect te beschermen. Ook leken sommige responden- ten zich groot te houden, als het ging om hoe zij zichzelf waarderen. Ik lette goed op tegenstrijdigheden in antwoorden, zodat ik daarop kon doorvragen en om mogelijk gevoelige informatie bloot te leggen. Soms spraken werklo- zen nadat de recorder was uitgezet meer vrijuit over hun deelname aan het activeringsproject. Meestal werd dan kritiek geuit, terwijl tijdens het inter- view vooral de positieve kanten van hun deelname werden belicht. Dit kan betekenen dat deelnemers uit loyaliteitsgevoel naar de projectprofessionals zich niet negatief willen uitlaten, of alleen off the record.