• No results found

i

nlEiding

‘Ik ben Manus, 41 jaar, getrouwd, twee kinderen. Ja, wat nog meer? Werk- loos’. Dit is het antwoord van een respondent op de vraag of hij zichzelf wil introduceren. Hoewel ik Manus niet de zogenoemde ‘soft question with the

hard edge’ – ‘wat doe jij?’ – stel, beantwoordt hij de vraag wel als zodanig.

Naast zijn leeftijd, burgerlijke staat en dat hij kinderen heeft, zegt Manus dat hij ‘werkloos’ is.

Dat een vader die topmanager is op de vraag ‘wat doe jij?’ hoogstwaar- schijnlijk eerder zal antwoorden dat hij manager is bij een groot bedrijf dan dat hij vader is van twee kinderen, laat zien hoe sterk werk en identiteit met elkaar zijn verbonden (vgl. Prast & Elshout 2012). Omgekeerd is het aan- nemelijk dat géén beroep hebben eveneens gevolgen heeft voor hoe iemand zichzelf ziet. Waar een beroepsstatus een bron van trots is, zal de status van werkloze eerder een bron van schaamte zijn (Fuller 2004: 13).

Wat doet het met mensen als ze er niet in slagen zich door middel van een baan verdienstelijk te maken voor de samenleving? Is je ‘verlies’ dan je eigen schuld? En wat voor gevolgen heeft dat voor het zelfrespect van verliezers in de meritocratische competitie om een positie op de arbeids- markt? Een advocate kan vol overtuiging zeggen dat zij haar maatschap- pelijk succesvolle positie dubbel en dwars heeft verdiend. Vindt de hier- boven geciteerde Manus ook dat hij zijn maatschappelijke positie heeft verdiend? Schaamt Manus zich voor zijn werkloosheid, waar de advocate juist trots is op haar prestaties?

In dit hoofdstuk bespreek ik hoe werklozen die willen werken, maar moeilijk op de arbeidsmarkt komen, hun werkloosheid verklaren en hoe zij ermee omgaan. Over manieren waarop werklozen hun werkloosheid begrijpen, is uitvoerig verslag gedaan in omvangrijke, op kwantitatieve en

kwalitatieve onderzoeksmethoden gebaseerde studies. Kroft et al. (1989) bijvoorbeeld hebben onderzoek gedaan naar de leefwereld van werklozen in Nederland en meer specifiek naar de persoonlijke en sociale gevolgen van langdurige werkloosheid. Derks en collega’s (1995) hebben longitudinaal onderzoek (1984-1993) gedaan naar de levensloop en beroepsloopbaan van werklozen en zijn nagegaan of werkloosheid sporen nalaat bij ex-werklozen. In dit hoofdstuk ga ik na hoe een relatief klein deel van de werklozenpopu- latie, namelijk werklozen in sociale activeringsprojecten, hun werkloosheid duiden in verhouding tot zelfbehoud en meritocratisering.

Hoe ga je om met werkloosheid? Daarover heb ik in sociologische lite- ratuur grofweg twee stromingen gevonden. De eerste stroming gaat ervan uit dat ongewilde werkloosheid druk legt op het zelfrespect vanwege de in- congruentie tussen een gewenste situatie (de standaard) en een situatie zoals die feitelijk wordt ervaren (cognitie) (Tazelaar & Sprengers 2004 [1984]; vgl. De Beer 2001; Van Stokkom 1997; Van Stolk & Wouters 1987; Lane

1982).1 De mentale incongruentietheorie is in Nederland vooral door Frits

Tazelaar uitgewerkt en is verwant aan de cognitieve dissonantietheorie van Leon Festinger (1957) (De Beer 2001: 125). ‘Mentale incongruentie’ kan worden ervaren wanneer iemand werkloos is, terwijl hij volgens zijn norm of standaard behoort te werken (ibid.). Omdat een dergelijke incongruentie druk legt op het zelfrespect, zullen mensen ter bescherming van het zelf- respect proberen die discrepantie te reduceren (Tazelaar & Sprengers 2004 [1984]: 425). Mijn respondenten zijn ongewild werkloos. Omdat de in- congruentie tussen de maatschappelijke positie die zij bekleden en die zij

1 Verschillende sociaal-wetenschappers leggen een verbinding tussen zelfrespect en

mentale incongruentie. Volgens Robert E. Lane legt de discrepantie tussen hoe men- sen zichzelf het liefst zouden zien en hoe ze zichzelf in werkelijkheid zien, druk op hun zelfrespect (1982: 9). Bram van Stolk en Cas Wouters (1987) benadrukken dat mensen zich in de loop van hun leven hechten aan bepaalde verwachtingen over hun positie en het respect dat daaraan is gekoppeld. Als je faalt aan deze verwachtingen te voldoen, groeit er een kloof tussen de werkelijkheid en verwachte idealen, met als gevolg dat mensen zich mogelijk niet meer gerespecteerd voelen en hun zelfrespect verliezen. Bas van Stokkom (1997: 159) benadrukt dat zelfrespect ‘nauw verbonden (is) met de vraag of je erin slaagt trouw te zijn aan overtuigingen en gevoelens die bepalend zijn voor je identiteit en levensplan’.

wensen hun waardigheid kan bedreigen, is het aannemelijk dat zij de druk

op hun zelfrespect proberen te reduceren.2

Een tweede stroming legt vooral de nadruk op hoe lastig het is voor werk- lozen om hun zelfrespect te behouden en beschermen. Meritocratisering wordt gezien als belangrijke oorzaak waarom dit een moeilijke opgave is voor mensen die minder of niet geslaagd uit de bus komen (Swierstra & Tonkens 2008, 2006; De Botton 2004; Sennett 2003; Newman 1999 [1988]; Young 1958). Mensen op de onderste sporten van de maatschap- pelijke ladder zouden zich schamen en het gevoel hebben dat ze zelf verant- woordelijk zijn voor hun situatie.

De manier waarop werklozen in dit onderzoek hun maatschappelijke po- sitie percipiëren kan niet los worden gezien van de sociale context. Mijn onderzoek richt zich hier op de manier waarop respondenten hun situatie ervaren en verklaren, om zodoende uiteindelijk hun eventuele spanningen met percepties van anderen op hun situatie te traceren. Het doel van dit hoofdstuk is niet om een typologie van werklozen te geven zoals verschillen- de sociologen grondig en uitgebreid hebben gedaan op basis van Robert K. Mertons [1910-2003] deviantietypologie (1938) (o.a. Hoff en Van Echtelt 2008; Hoff en Jehoel-Gijsbers 1998; Engbersen 2006 [1990]; Engbersen et al. 2006; Kroft et al. 1989). Wel beschrijf ik hoe werklozen die aan sociale activeringsprojecten meedoen hun werkloosheid duiden.

2 Christian Bröer (2006: 59) benadrukt dat mensen dissonantie niet per definitie als

onaangenaam hoeven te ervaren, zoals Festinger veronderstelt (1962). Bröer verwijst naar een onderzoek van Liebes en Blum-Kulka (1994) naar het optreden van Israëli- sche soldaten tijdens de eerste intifada. De onderzoekers lieten zien dat de soldaten inconsistenties in het beleid en hun optreden wisten te benoemen zonder ze op te lossen. Daarentegen leken ze verschillende standpunten uit te proberen (Liebes & Blum-Kulka 1994). Dit wijst er volgens Bröer op dat dissonanties niet per definitie onaangenaam hoeven te zijn en opgelost hoeven te worden (2006: 59). In dit promo- tieonderzoek ga ik er conform de theorie van Tazelaar en Sprengers (2004 [1984]) en Fesinger (1957) wel van uit dat werklozen ernaar zullen streven de incongruentie te reduceren. Ze zijn immers ongewild werkloos en willen verandering brengen in hun situatie door aan sociale activeringsprojecten deel te nemen.

Mijn methode ligt dicht bij het onderzoek van Bröer naar de manieren waarop beleidsdiscoursen resoneren in het dagelijkse leven (2008, 2006). Waar Bröer specifiek kijkt naar de invloed van beleidsprocessen op beleving, onderzoek ik in hoeverre het meritocratische ideaal als perceptie terugkomt in de manier waarop werklozen hun maatschappelijke positie begrijpen en wat dat zegt over hun zelfrespect. Ik ben nagegaan of de kenmerken van meritocratisering die Swierstra en Tonkens hebben onderscheiden (2006: 5) terugkomen in de manier waarop geïnterviewden hun werkloosheid per- cipiëren (zie eerste hoofdstuk). Wijten geïnterviewde langdurig werklozen hun situatie aan een tekort aan talent en inspanning? Of vinden ze dat ze simpelweg pech hebben gehad? Zien ze werkloosheid als hun eigen verant- woordelijkheid en schuld? Kunnen zij hun zelfrespect bewaren ondanks het feit dat zij werkloos zijn? Wat doet het met hun zelfwaardering als ze hun vaardigheden niet (meer) kwijt kunnen in een baan?

Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen waarin ‘verhalen’ worden besproken die geïnterviewden construeren om hun werkloosheid te begrijpen. Elk ver- haal laat daarvoor een manier zien en beschrijft welke mogelijke consequen- ties die manier heeft voor het behoud en beschermen van hun zelfrespect. Op het eind ga ik in op de interpretatie van verschillende manieren in het licht van meritocratisering.