• No results found

Een tweede manier waarop respondenten hun maatschappelijke positie als werklozen interpreteren, is door te benadrukken dat er een gebrek aan me- ritocratie is. Deze variant kwam ik het vaakst tegen. Migranten en autoch-

tonen, mannen en vrouwen, jong en oud: allen storen zich aan het idee dat je kan stijgen als je je maar hard genoeg inspant. Ze verwijzen daarbij naar hun sociaal-culturele achtergrond. Ze maken ook gewag van uitsluitingsme- chanismen. Respondenten beschermen zo hun zelfrespect door de werking van een meritocratische logica te bekritiseren.

u

itsluitingbijaanvangvandEwEdstrijd

:

EEnongElijkEstart

Als ik vraag of Marit zichzelf wil introduceren, antwoordt zij: ‘Mijn naam is Marit, ben getrouwd, heb twee kinderen. Ben 35 jaar, ik kom uit een minder bedeeld milieu en ik probeer me nou een beetje op te boksen.’ Ze groeide op in de Driebergenbuurt in Deventer, een volkswijk. ‘Dat was in mijn jeugd de aso-wijk, zeg maar.’ Marit vertelt waarom het haar maar niet lukt om een baan te vinden: ‘Vanwege mijn achtergrond he.’ Ze benadrukt dat zij niet is opgevoed met het idee dat het volgen van een opleiding en uiteindelijk een baan krijgen om je eigen geld mee te verdienen, belangrijk zijn in het leven: ‘Mijn ouders hadden vroeger een uitkering. Werken was niet belangrijk. (...) In die wijk was dat zo. (…) Het is het soort volk waar je tussen zit.’ Marit gelooft dat zij nooit de kans heeft gehad om zich op te werken omdat ze uit een ‘minder bedeeld milieu’ komt.

Ook Coen refereert aan zijn achtergrond om zijn situatie als werkloze te begrijpen. Zijn dominante vader, een man met losse handjes, stuurde hem naar de lagere agrarische school terwijl hij naar de mavo wilde. Bovendien was zijn moeder invalide; hij moest snel gaan werken, geld verdienen, om- dat ze het niet breed hadden. ‘School was verplicht, maar ik kon dus niet altijd. Ik ben gaan werken toen ik veertien was’, vertelt Coen.

Onder migrantenvrouwen in de populatie wordt unaniem gerefereerd aan de sociale achtergrond als verklaring waarom het niet lukt een baan te vin- den. Dounia groeide op in Marokko en legt uit dat het in haar vaderland ‘anders’ is, omdat het daar niet gebruikelijk is om als vrouw een opleiding te volgen. Sterker nog: ‘Veel vrouwen mogen niet eens werken van hun familie en man.’ Hun hoofdtaak was en is, de zorg voor de kinderen en het huishouden. Loubna moest ‘thuis blijven’ toen zij trouwde. Mavi stopte met

haar middelbare school vanwege een gedwongen huwelijk. ‘Dat is onze cul- tuur. De Turkse cultuur van twintig jaar geleden.’ Bouchra: ‘Toen ik twaalf was, vertelde mijn vader mij “nee, je mag niet naar school, want je krijgt borsten. Je moet thuisblijven.” En vervolgens heeft hij mij ziek gemeld.’ Dat betekende het einde van haar schoolcarrière.

Respondenten hebben het gevoel geen eerlijke kans en gelijke start te heb- ben gehad. De opgelopen maatschappelijke achterstand maakt het voor de geïnterviewden naar hun idee lastig om nog een (goede) maatschappelijke positie te verwerven. Maar aan hún inspanning en talent ligt het in elk geval niet. Dat zij geloven dat ze wél beschikken over de vereiste vaardigheden en kwaliteiten, beschermt hun eigenwaarde. Coen bijvoorbeeld benadrukt dat de lagere agrarische school ‘veel te makkelijk’ voor hem was en dat het ni- veau ‘veel te laag’ was voor zijn talent: ‘Mijn leraar kon mijn werk niet meer nakijken omdat het voor de hoogbouw was. Dus moest ik elke keer wachten en op een gegeven moment liep ik dus te vegen, de kantine te doen. Nou super.’ En hij vervolgt op sarcastische toon: ‘Dat is nou niet echt wat je.., wat je beoogt dan dus.’ Marit zegt dat het niveau voor haar te laag was op het onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) waar ze zat wegens gedragsproblemen: ‘Ik wilde wel leren, maar de lessen waren te lang- zaam voor mij. (…) Ik gaf de kinderen eigenlijk les bij mij in de klas. Ik had ook een heel ander niveau.’ De intelligentie van deze respondenten kon naar hun idee nooit aan de oppervlakte komen. Als zij de kans hadden gehad, zouden zij zich wel degelijk kunnen bewijzen. Mavi: ‘ik wilde leren, maar ik moest trouwen. Dan is het klaar voor een meisje! (…) Maar dat is niet mijn karakter. Ik wil leren, naar school gaan en werken.’ Ook aan Dounia ’s inzet had het niet gelegen: ‘Ik wilde leren, dingen weten’, benadrukt ze.

Door te verwijzen naar ongelijke kansen maken werklozen gewag van uit- sluitingsmechanismen die kenmerkend zijn voor een pre-meritocratische samenleving. Daarin spelen toegeschreven eigenschappen zoals klasse een rol in de plaats die je inneemt in de samenleving. Enerzijds is dit uitslui- tingsmechanisme een bedreiging voor de sociale mobiliteit van mensen. An- derzijds kunnen ze hierdoor hun huidige positie rechtvaardigen en hoeven zij niet aan hun talent en inzet te twijfelen. Zij staan als het ware nog in de

startblokken, terwijl anderen al zijn begonnen aan de race. Respondenten kunnen zichzelf geruststellen met het idee dat hun werkloosheid niet aan hun vermogens ligt, maar aan het systeem dat hun eerlijke kansen onthield. Op dezelfde manier troost de arbeider in een pre-meritocratische samenle- ving zich in het boek van Young (1958):

‘Here I am, a workman. Why am I a workman? Am I fit for nothing else? Of course not. Had I had a proper chance, I would have shown the world. A doctor? A brewer? A minister? I could have done anything. I never had the chance. And so I am a worker. But don’t think that at the bottom I’m any worse than anyone else. I’m better.’ (Young 1958: 106)

Het meritocratische mantra van gelijke kansen gebruiken respondenten dus ook in hun voordeel, ze vinden namelijk dat er geen meritocratie is. Er zou sprake zijn van een oneerlijke wedstrijd in een samenleving waarin ieder- een gelijke kansen zou moeten hebben, maar waarvan in de praktijk weinig blijkt. De sociale omgeving waarin deze respondenten zijn opgegroeid en waarbinnen de overdracht van cultureel kapitaal plaatsvindt, speelt daarin een belangrijke rol. De familie en de context van de wijk dienen als voor- beeld en referentiekader voor deze respondenten, waardoor in hun jeugd niet out of the box werd gedacht, ofwel buiten het stramien van de sociale omgeving, de wijken en buurt. Je was eerder een buitenstaander als je ging studeren. Indirect beschermt de context van de wijk en de familie dus tegen een gevoel van meritocratisch falen.

u

itsluitingtijdEnsdEwEdstrijd

:

vErwEzEnnaardErEsErvEbank

Respondenten benadrukken ook regelmatig dat zij tijdens de wedstrijd wor- den uitgesloten van deelname, met andere woorden: ze vallen buiten de selectie. Externe factoren zoals de economische crisis spelen daarin een rol, maar ook de werkgevers doen naar hun idee hun werk niet goed. Daarom zouden respondenten hun competenties niet kunnen verzilveren op de ar- beidsmarkt. Werklozen in dit onderzoek maken veelvuldig gewag van leef- tijdsdiscriminatie, dat ze niet ‘getraind’ genoeg zouden zijn omdat ze niet

de juiste ‘papiertjes’ (diploma’s) op zak hebben, en ten derde krijgen zij naar hun idee geen kans omdat ze psychische en/of lichamelijke beperkingen hebben. Hieronder ga ik op dergelijke redenen in.

Wesley heeft het gevoel dat hij het onderspit delft nu het crisis is en de concurrentie heviger wordt. Hij probeerde in de detailhandel aan de slag te gaan, en vertelt daarover:

‘Nou, dat was precies middenin de crisis en toen kwam ik dus eigen- lijk nergens aan de bak, omdat alle mensen met ervaring en diplo- ma’s, die stonden ook op strak. En ja dan kom je daar als 26 en een half jarige. Dat is toch wel redelijk oud voor verkoop, als je nog niets hebt in ieder geval, dus daar viel ik een beetje buiten.’

Met ‘op strak staan’ bedoelt Wesley dat er al weinig werk is en dat werkge- vers personeel te duur vinden. Omdat hij ‘nog niets’ heeft - waarmee hij een diploma bedoelt – lukt het hem ondanks zijn relatief jonge leeftijd niet een baan te vinden. Hij vervolgt zijn relaas: ‘Nu krijg ik geen reacties op mijn motivatiebrieven door de crisis, en als ik al wel aangenomen werd, werd ik altijd weer ontslagen na een maand. (...) Dat hakte er wel flink in.’

Ongeacht hoe oud ze zijn, regelmatig verwijzen respondenten naar hun leeftijd als oorzaak van hun werkloosheid (vgl. Engbersen et al. 1987: 121). Het is een populair argument om te gebruiken omdat ze aan hun leeftijd niets kunnen veranderen. De oorzaak leggen ze bij de werkgever die de voorkeur geeft aan jongere, goedkopere werknemers. Joe: ‘Ik wou graag weer terug in mijn beroep als automonteur, daar wist ik het meest van af, en dan krijg je te horen van je bent te oud.’ Noud: ‘De meeste vacatures vragen ze jong aanstormend talent.’ Manus: ‘Ik ben eenenveertig, welke baas wil mij nou nog? Op mijn leeftijd?’ Dounia (38) benadrukt: ‘Het uit- zendbureau zegt dat ik te oud ben. Ze nemen alleen kinderen van achttien en negentien jaar aan.’ Wesley (27) zegt dat hij bij supermarkten waar hij solliciteerde te horen heeft gekregen dat achttien ‘eigenlijk al te oud’ is als je geen opleiding hebt.

Een toenemende vraag naar diploma’s –‘toegangsbewijzen’– is ook een veelgenoemde reden. Werkgevers zoeken volgens respondenten naar ‘pa- piertjespersoneel’ en zij hebben het gevoel geen kans te krijgen.

Marit legt uit dat zij niet wordt aangenomen wanneer werkgevers vragen welke diploma’s zij heeft: ‘Ik vertel hun dat ik ZMOK heb gedaan, en ja, dat staat gelijk aan niks voor hun.’ Manus is handig in klussen en zegt dat hij ‘overal wel geschikt voor’ is, maar: ‘Je moet het kunnen waarmaken, je moet de kans krijgen om het te doen.’ Tegen werkgevers zou hij willen zeggen: ‘Geef mensen een kans! Dan kan je altijd nog zeggen je bent er niet geschikt voor.’ Verschillende keren zegt hij tijdens het interview dat hij veel

kan maar niets is. ‘Niks zijn’ kan geïnterpreteerd worden alsof hij zichzelf

een nietsnut voelt, als een persoon zonder waarde. Maar het is overduide- lijk dat Manus dat niet bedoelt. ‘Op papier’, zegt hij, is hij niets omdat hij niet ‘gediplomeerd’ of ‘gecertificeerd’ is. Maar naar eigen zeggen is hij heel handig. De bouwopdrachten die hij in de wijk op vrijwillige basis uitvoert, bewijzen dat. Manus klaagt: ‘Zelfs voor vakkenvullen in een supermarkt heb je tegenwoordig al een diploma nodig!’

Net als Manus vindt Dounia dat zij een baan waard is. Zij wilde weer bij de thuiszorg aan de slag toen haar kinderen naar de basisschool gingen, maar ze liep overal tegen een muur op. Waar tien jaar geleden een diploma niet was vereist voor het werk dat ze deed, moet dat nu wel. Zij spreekt ver- ontwaardigd over de afwijzingen: ‘Ik begrijp het niet. Waarom zou je voor de thuiszorg nog drie jaar studeren? Ik kan het werk echt wel. Heb je een diploma nodig om een broodje smeren?’ Marit gelooft dat zij ook zonder ‘papiertje’ kan werken met ‘lastige kinderen’ omdat zij zelf een ‘lastpak’ was en haar kinderen ook niet de gemakkelijkste zijn: ‘(…) Want ik ben onder- hand een ervaringsdeskundige hoor. Ik heb mijn papiertje niet, maar dat zal voor mij ook geen probleem zijn hoor, echt niet.’ En Tanja heeft jaren in de zorg gewerkt, maar nu is zij een paar jaar werkloos en wordt maar niet aangenomen ‘omdat ze nu een diploma eisen.’ Tanja: ‘Laten we elkaar niet voor de gek houden. Ervaring heb ik zat! Ik heb jaren in de zorg gezeten.’

Respondenten noemen wel een ‘gebrek aan papiertjes’ als reden voor hun werkloosheid, maar niet een gebrek aan werkervaring (vgl. Kroft et al. 1989:

190). Zij geloven over het algemeen dat zij over genoeg werkervaring be- schikken of in ieder geval dat zij de juiste kwaliteiten in huis hebben om aan werk te komen. Doordat ze hun onvrede uiten en niet te geloven dat diplo- ma’s het enige bewijs zijn van verdienstelijkheid, beschermen zij hun eigen waardigheid. Ze leggen de schuld bij werkgevers die diploma’s meer zouden erkennen en hoger waarderen dan werkervaring. Zij hebben het gevoel dat voor hen de arbeidsmarkt op slot zit.

Merve vergelijkt de huidige situatie met die van twintig jaar geleden: ‘Toen vroegen ze niet zo gauw naar diploma’s. Je had gelijk werk. Meer kansen in de productie. Nu is het ook moeilijk in de productie.’ Een ander klaagt dat als je na de basisschool niet doorleert ‘je vanaf dag één dat je van school afkomt, totdat je dood gaat gewoon in de WW of de ziektewet’ blijft zitten. Wesley snapt best dat andere mensen ‘met een diploma en een zooi- tje ervaring’ boven hem worden verkozen, maar hij vindt dat er te weinig aandacht is voor de vraag of iemand hard werkt en gemotiveerd is of niet, want: ‘Als iemand een diploma heeft betekent dat niet dat diegene ook z’n best doet voor die baan.’ Coen zegt zelf niet het gevoel te hebben dat hij heeft gefaald in zijn leven. Als ik hem vraag waarom niet, antwoordt hij: ‘Omdat ik altijd mijn best heb gedaan om het niet te laten falen, en als je dat, ja, hoe moet je dat dan noemen... Nee, ja, aan mij heeft het niet gele- gen wat dat betreft.’ Op de vraag aan wie dan wel, zegt hij: ‘Aan het beleid, aan de regering vooral.’ Als voormalig ICT’er zegt hij niet meer te weten op wat voor banen hij kan solliciteren omdat de namen van functies en de bijbehorende ‘papiertjes’ om de haverklap veranderen. Hij beschermt actief zijn waardigheid door het systeem de schuld te geven.

Respondenten noemen ook fysieke of psychische problemen als reden waarom er voor hen geen plek zou zijn op de arbeidsmarkt, terwijl zij naar hun idee wel een bijdrage kunnen leveren. Als ik mensen bij aanvang van de interviews vraag om zichzelf te introduceren, worden dergelijke problemen veelal direct op tafel gelegd. Cynthia: ‘Ik ben Cynthia en ik ben op een gege- ven moment uitgevallen en na een jaar bleek dat ik een nekhernia had.’ Een ander: ‘Ik ben Noud, ben negenenveertig jaar. Ik ben manisch-depressief gediagnosticeerd al lang geleden.’ Respondenten die dergelijke beperkingen

aanvoeren, hebben het gevoel dat er voor hen geen plek is op de arbeids- markt. Marit is ontslagen wegens haar ADHD (‘Attention Deficit Hyperac-

tivity Disorder’) en fysieke beperkingen. Zij concludeert: ‘Wie wil er nou

iemand met een slechte rug? (…) Wie wil nou iemand met ADHD?’ Merve had last van uitslag als gevolg van haar schoonmaakwerk, en haar werkgever verzocht haar vriendelijk ontslag te nemen. Danny kon niet doorgaan met zijn baan als gevolg van zijn BDD (‘Body Dismorphic Disorder’), en Nicole vertelt dat zij haar werk bij een postorderbedrijf niet kon volhouden vanwe- ge haar NLD (‘Nonverbal Learning Disorder’).

De beperkingen verklaren voor respondenten waarom werkgevers hen niet willen – en helpen hen zodoende niet te twijfelen aan hun talent en potenti- ele verdienstelijkheid. Marit benadrukt dat door haar ADHD ‘stempel’ haar werkelijke intelligentie nooit is opgemerkt. Verschillende malen vertelt zij tijdens het interview dat zij ‘slim’ is. De fysieke en psychologische klachten blijken niet alleen hun ideeën over hun bekwaamheid te kunnen bescher- men, maar ook letterlijk een verantwoording te zijn voor hun werkloosheid. Noud legt uit: ‘Ik voel mij niet nutteloos. Ik durf mijn kinderen in de ogen te kijken. Omdat ik een rechtvaardiging heb voor mijn werkloosheid. Ik was een lange tijd ziek en daarom hebben ze mij ontslagen’. Niets wijst er op dat hij twijfelt aan zijn talent en inspanning. Het lot van een psychische ziekte heeft hem getroffen, en misschien dat hij daar zelfs zijn voordeel mee kan doen. De situatie als ‘lot’ beschouwen heeft als bijkomstigheid dat respon- denten niet verantwoordelijk zijn voor hun situatie. Ze hebben naar hun idee niet gefaald. De controle ligt immers buiten hun eigen handelen.

Trudy Dehue benadrukt in haar boek De depressie-epidemie (2008) dat een toename van depressieve problemen moet worden begrepen in het licht van een ‘competitieve samenleving’ waarin mensen veel van zichzelf vragen en een pas op de plaats not done is. Met andere woorden: mensen worden ziek – of denken dat zij ziek worden – van de eisen en verwachtingen die een competitieve samenleving aan hen stelt. Mijn interviews laten zien dat aandoeningen ook kunnen worden gebruikt om juist te ontsnappen aan de ervaren maatschappelijke druk en een veroordeling van het eigen talent en inspanning, omdat ze voor hun gevoel een excuus hebben. In de woorden

van Derks en collega’s kunnen deze respondenten zich verschuilen achter hun ‘ziekterol’ (1995: 136). Van personen die ziek zijn, wordt volgens de onderzoekers aangenomen dat hun werkloosheid geen keuze is waardoor zij een legitieme reden hebben om niet te werken (Derks et al. 1995: 136).

Door een ‘ziekterol’ aan te nemen, relativeren mijn respondenten het idee dat ze hun lot in eigen hand hebben. Er bestaat immers ook zoiets als tijdens de competitie geblesseerd raken. Een geïrriteerd peesje in de voet als reden voor de slechte eindtijd bij de 100 meter sprint is voordeliger voor je waardig- heid dan wanneer je alles hebt gegeven en voor je gevoel ondermaats presteert.

De vraag is wel hoe mensen hun werkloosheid ervaren wanneer het peesje weer is hersteld maar de situatie ongewijzigd is. Later in het interview blijkt de hierboven geciteerde Noud zijn gevoel over zijn werkloosheid bij te stellen. Hij blijkt niet meer zo overtuigd te zijn van zijn opmerking dat hij zich niet nutteloos voelt, omdat de reden van zijn ontslag zijn manisch-depressiviteit was. In de tijd dat hij ziek was, had hij de hoop dat hij weer een baan zou vinden. Maar het liep niet zoals hij verwachtte en hij definieert zichzelf nu als ‘werkloos’. Noud: ‘Eerst ben ik ziek en nu ben ik werkloos. Dat is een belangrijk verschil.’ Hij heeft nu voor zijn gevoel geen positieve ‘vooruitzich- ten’, terwijl zijn ziekte hem die wel bood. Toen had hij zijn lot immers niet in de hand. Noud noemt werkloos zijn ‘droogzwemmen’, alsof hij niet vooruit- komt. Zijn uitspraken laten zien dat het een belangrijk verschil kan uitmaken voor hun waardigheid of mensen te boek staan als ziek of niet. De scheidslijn tussen hoop en de identificatie met een werkloze zonder uitzicht, is dun. Volgens Newman gaan werklozen met hun nieuwe maatschappelijke status om door zichzelf als slachtoffer te zien van factoren waarop zij geen invloed zeggen te hebben, zoals leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt (1999 [1988]: 65; vgl. Ypeij et al. 2002: 703). Newman noemt dit ‘categorical fate’

3 Ypeij, Snel en Engbersen (2002: 70) beschrijven in hun studie naar armoede in Am-