• No results found

Hoe hangt de taalontwikkeling samen met het taalaanbod thuis en op de opvang?

8. Taalontwikkeling van de kinderen

8.2 Hoe hangt de taalontwikkeling samen met het taalaanbod thuis en op de opvang?

Om te onderzoeken hoe de taalontwikkeling van de kinderen in het Nederlands en Engels samenhangt met de hoeveelheid input die zij thuis en op de opvang ontvangen in deze talen, zijn twee typen analyses uitgevoerd. Allereerst zijn correlaties berekend tussen de scores van de kinderen op de verschillende taken en de hoeveelheid Nederlands en Engels die zij thuis en op de opvang horen. Deze correlaties zijn te vinden in Tabel 17. Deze tabel laat ook de correlaties tussen

de scores op de taken en leeftijd zien. Taalaanbod thuis en taalaanbod op de opvang in deze tabel zijn gebaseerd op inschattingen van respectievelijk de hoofdverzorgers/pedagogisch medewerkers van de mate waarin zij Nederlands of Engels spreken (in %). Beide variabelen zijn gewogen voor de tijd die de kinderen thuis en op de opvang doorbrengen. Een belangrijke opmerking hierbij is dat de data in Tabel 17 gebaseerd zijn op de kinderen die in de meetrondes 1 en 2 hebben meegedaan.

Kinderen die in meetronde 3 hebben meegedaan zijn hier niet in meegenomen: het aantal deelnemers in meetronde 3 was relatief klein, waardoor mogelijk een vertekend beeld zou kunnen ontstaan.

De gegevens in Tabel 17 laten zien dat de scores op de taken zonder uitzondering samenhangen met leeftijd; hoe ouder de kinderen, hoe hoger zij scoren op de taken. De gegevens laten verder zien dat de hoeveelheid Nederlands die kinderen thuis horen positief samenhangt met de scores van de kinderen op de Nederlandse taken, maar negatief met de scores op de Engelse taken. Dat is niet verwonderlijk, omdat meer Nederlands thuis waarschijnlijk betekent dat er minder ruimte is voor het Engels. Voor de hoeveelheid Engels waar kinderen thuis aan worden blootgesteld wordt het omgekeerde patroon gevonden: de hoeveelheid Engels die kinderen thuis horen hangt positief samen met de scores op de Engelse taken, maar negatief met de scores op de Nederlandse taken.

Verder is het interessant om te bekijken welke relatie er bestaat tussen het taalaanbod op het kinderdagverblijf en de scores van de kinderen. Alleen het Engelse taalaanbod hangt samen met de scores: hoe meer Engels kinderen horen op de opvang hoe hoger zij scoren op de Engelse taken en hoe lager zij scoren op de Nederlandse taken. De hoeveelheid Nederlands op de opvang hangt niet samen met de scores van de kinderen op de taaltaken.

Hoewel deze correlaties een eerste beeld schetsen van de relatie tussen taalaanbod en taalvaardigheid, geven deze geen totaalbeeld van de samenhang tussen taalontwikkeling en taalaanbod. Zo blijft het bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre de Nederlandse en de Engelse taalvaardigheid met elkaar samenhangen. Ook laten zij niet zien in hoeverre de correlaties beïnvloed zijn door andere factoren. Mogelijk komt de negatieve correlatie tussen Engels op de opvang en Nederlandse taalvaardigheid doordat kinderen die veel Engels op de opvang krijgen, thuis minder Nederlandse horen.

Om beter zicht te krijgen op de relaties tussen de ontwikkeling van de kinderen in het Nederlands en het Engels en de hoeveelheid aanbod die zij krijgen in deze talen thuis en op de opvang is daarom een tweede analyse uitgevoerd. Met een zogenaamde structural equation modeling-analyse is bekeken hoe de samenhang is tussen de verschillende factoren als deze tegelijkertijd worden meegenomen in de analyse. Hieronder worden de belangrijkste uitkomsten van deze analyse kort besproken aan de hand van Figuur 17. In deze analyse zijn de invloeden van leeftijd en geslacht uitgefilterd. Ook zijn de scores van de kinderen op de afzonderlijke taken in deze analyse door middel van een factoranalyse samengevoegd tot één score voor het Nederlands en één voor het Engels die de taalvaardigheid van het kind in die specifieke taal weerspiegelt. Tenslotte geldt ook hier dat in deze rapportage geen data uit ronde 3 zijn meegenomen.

Leeftijd Nederlands

Tabel 17. Correlaties tussen de scores op de taken en leeftijd en taalaanbod voor de kinderen die in beide meetrondes aan de tests hebben meegedaan. Alleen significante correlaties zijn weergegeven. Data uit meetronde 3 zijn niet opgenomen.

Figuur 17 toont de relaties tussen de taalvaardigheden op de verschillende momenten. De figuur toont ook welke taalaanbodfactoren van invloed zijn op deze taalvaardigheden. De pijlen geven de relaties aan die betekenisvol (significant) bleken; de waarden naast de pijl de geven de effectgrootte weer. We zien dat Nederlandse taalvaardigheid bij meting 2 in sterke mate wordt bepaald door Nederlandse taalvaardigheid bij meting 1: de waarde van .72 geeft aan dat deze relatie sterk is. Dit betekent dat kinderen die hoog scoren op het eerste meetmoment in een bepaalde taal over het algemeen ook hoog scoren bij de tweede meting, terwijl de kinderen die laag scoren in een bepaalde taal bij meting 1 over het algemeen ook laag scoren in die taal bij meting 2. We zien hetzelfde

patroon voor de Engelse taalvaardigheid. De relaties tussen de Nederlandse en Engelse taalvaardigheid zijn zwak.

Figuur 17. Uitkomsten van structural equation model: relaties tussen Nederlandse en Engelse taalvaardigheid en Nederlands en Engels taalaanbod voor de kinderen die bij beide meetrondes aan de tests hebben meegedaan. Alleen significante paden zijn weergegeven. Data uit meetronde 3 zijn niet opgenomen.

Als we kijken naar de rol van het taalaanbod, dan is een aantal resultaten het vermelden waard. Ten eerste is er een positieve relatie tussen de hoeveelheid Nederlands die kinderen thuis horen en hun Nederlandse taalvaardigheid bij zowel meting 1 (.76) als meting 2 (.27). De figuur laat verder zien dat er een negatieve relatie is tussen de hoeveelheid Nederlands en Engels die kinderen thuis horen (-.39): kinderen die thuis veel Nederlands horen, horen over het algemeen weinig Engels, en omgekeerd.

Als we kijken naar de rol van het Nederlandse taalaanbod op de opvang, blijkt dat de hoeveelheid Nederlands op de opvang er nauwelijks toe doet: er is alleen een zwakke relatie tussen de hoeveelheid Nederlands op de opvang en Nederlandse taalvaardigheid bij de eerste meting, maar verder zijn er geen relaties tussen Nederlands op de opvang en Nederlandse taalvaardigheid.Voor

taalvaardigheid bij meting 1, maar de relatie is minder sterk (.45) dan voor het Nederlands; bij meting 2 is een dergelijke relatie er niet. Het aanbod op de opvang lijkt daarentegen juist een sterkere rol te spelen, gezien de relatie tussen Engels op de opvang en Engelse taalvaardigheid op meetmoment 1 (.38). Een belangrijke conclusie, ten slotte, is dat er geen relatie is tussen de hoeveelheid Engels op de opvang en Nederlandse taalvaardigheid: het is dus niet zo kinderen die veel Engels op de opvang horen lager scoren op de Nederlandse tests dan kinderen die geen of weinig Engels horen op de opvang.

8.3 Hoe zal de taalontwikkeling van de kinderen in relatie tot het taalaanbod op de