• No results found

De belangstelling voor biologische landbouw bij een selecte groep van producenten en consumenten bestaat al vanaf het moment, dat de landbouw grootschalig gebruik ging maken van

bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. Begin jaren zeventig was in Nederland het oppervlak dat in gebruik was voor biologische teelt 900 ha. In 1976 is een eerste omvangrijke inventarisatie, evaluatie en aanbevelingen voor onderzoek gedaan naar alternatieve landbouwmethoden (Commissie

Onderzoek Biologische Landbouw, 1976). De aanleiding van het onderzoek was de vraag, of de biologische landbouwmethoden mogelijk betere oplossingen konden aandragen voor problemen in de gangbare landbouw. De opdracht was na te gaan, of het zinvol was onderzoek over de biologische landbouw aan te vangen. In deze omvangrijke rapportage wordt ook nader ingegaan op de grote verscheidenheid aan vormen van alternatieve landbouw. De conclusie is dat bepaalde vormen van biologische landbouw serieus genomen dienen te worden omdat de ervaring van groot belang kan zijn voor de door velen als noodzakelijk geachte bezinning op een vernieuwing van het agrarisch

productieproces en de voedingsgewoonte en dat dit gebaseerd dient te zijn op onderzoek. In de periode daarna is de omvang van de biologische landbouw langzaam toegenomen. Deze

ontwikkeling werd gestuurd vanuit de markt en de overheid heeft daarbij geen specifieke rol gespeeld. De bijdrage van de overheid ging niet verder dan het ondersteunen van het kennissysteem van de biologische landbouw en het inzetten van communicatieve instrumenten. Er was weinig bemoeienis met het direct stimuleren van de omvang en marktaandeel van de biologische landbouw. Rond 1990 was het areaal 9000 ha. In 1992 is er door de Tweede Kamer aangedrongen om meer stimulans te geven aan de ontwikkeling van de biologische landbouw. Het resultaat daarvan is de Notitie Biologische Landbouw (LNV, 1992) waarin het overheidsbeleid werd verwoord. De algemene beleidsdoelstelling was het scheppen van randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouwmethode. De subdoelstellingen waren het versterken van de vraag en afzet, en het verruimen van de mogelijkheden voor omschakeling, onderzoek en communicatie. De achtergrond voor deze stimulans was gericht op beleidswensen voor een betere integratie van landbouw, natuur en milieu, waarvoor het gebruik van synthetische chemische gewasbeschermingsmiddelen en het

vergroten was de zgn. Stimuleringsregeling Biologische Landbouw. De deelname was echter gering, mede door de gestelde voorwaarden en hoogte van de premie, waardoor de drempel voor

omschakeling hoog bleef.

In de periode 1993-1998 nam de groei flink toe, met een gemiddelde jaarlijkse groei van rond de 16%. Ondanks de groei bleek uit een latere evaluatie dat Nederland achter bleef lopen in Europa, dat de omschakeling meer tijd vergt, er een grote afstand is tussen gangbare en biologische landbouw en de producten slechts verkrijgbaar zijn via een kleinschalig natuurvoedingskanaal. Naar aanleiding van een evaluatie is in 1996 een Plan van Aanpak Biologische Landbouw geschreven. Daarin werd aangegeven dat de biologische landbouw daadwerkelijk gestimuleerd moest worden zowel door vergroting van de afzet en vraag en door een betere afstemming tussen de betrokken (markt-)partijen. Biologische landbouw voldoet in de ogen van de overheid bij uitstek aan de eisen, die gesteld worden aan duurzame landbouw zoals die zijn aangegeven in het mest- en ammoniakbeleid, het beleid voor gewasbescherming, en integratie van landbouwproductie met natuur en milieubelangen.

In totaal werd ruim € 25 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode tot 2000. Dat geld vond een bestemming in de omschakelingsregeling, fiscale maatregelen, investeringsregeling milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen en subsidie voor demonstratieprojecten en versterken van de samenwerking tussen de schakels in de keten. In diezelfde periode was er ook een duidelijk signaal vanuit de maatschappij dat de impasse rond de geringe groei diende te worden doorbroken. Onder andere het platform biologische landbouw en voeding speelde een cruciale rol daarbij, maar ook een groot aantal milieu- organisaties en de levensmiddelenhandel droeg bij aan het draagvlak. Het appèl werd niet ondersteund door landbouworganisatie LTO, omdat zij van mening was dat het probleem van de geringe groei primair bij de consument lag. Het maatschappelijk draagvlak en de stimulans van de overheid droegen er aan bij dat rond 2000 het areaal biologische landbouw was uitgegroeid tot 27000 ha, ongeveer 1,4% van het nationaal areaal landbouwgrond.

De beleidsnota Biologische Landbouw ‘Een biologische markt te winnen’ dateert van 2000 (LNV, 2000). De nota geeft aan dat biologische landbouw aansluit bij maatschappelijke eisen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en biodiversiteit. In de nota werd de ambitie neergelegd om in 2010 uit te komen op een biologisch areaal van rond de 10% van het totale landbouwareaal. Ook werd benadrukt dat de jaarlijkse groei uit zou moeten komen op 25% én dat dit niet slechts kan door het met

overheidsteun stimuleren van de aanbodkant, maar dat er ook bij de marktpartijen een grote uitdaging ligt. De uitdaging werd omschreven als een ontwikkeling van een op eigen kracht internationaal concurrerende duurzame sector, die midden in de samenleving staat en toonaangevend is in Europa. Als impuls vanuit de overheid werd de samenwerking tussen marktpartijen bevorderd, gestreefd naar optimale transparantie, kennisontwikkeling en –verspreiding en het stimuleren van de biologische primaire productie. In totaal werd daarvoor € 125 miljoen beschikbaar gesteld voor een periode van vier jaar. Om de productie te stimuleren werden de omschakelingsregelingen opnieuw opengesteld. Deze regeling is in 2001 twee keer en in 2002 een keer opengesteld. De belangstelling hiervoor is mede door de verlaging van de premies niet bijzonder groot en de beschikbare gelden zijn slechts ten dele gebruikt. De belangstelling voor de laatste openstelling (september 2002) was toch nog