• No results found

Iets historiesch en bibliografiesch, betreffende Tijl Uilenspiegel, door A.W.M

Onder de onafzienbare menigte sagen, waar het Noordelijk Europa op roemen kan, is voorzeker die van Tijl Uilenspiegel niet de minst bekende en geliefkoosde. Zij toch heeft zich meer dan vijf eeuwen staande gehouden, terwijl vele harer zusteren in de Lethe gingen baden. En geen wonder! Wij behoeven hier geen omschrijving van het verhaal te geven, het is een ieder genoegzaam bekend; wij wenschen hier slechts eenige oogenblikken te wijlen bij zijn oorsprong en verdere lotgevallen.

De geschiedenis van Tijl Uilenspiegel heeft reeds lang opgehouden door te gaan voor een verzinsel, in zooverre er althans in de eerste helft der XIVeeeuw werkelijk een potsenmaker van dien naam geleefd heeft. Te Knittelingen, een dorp in

Wolfenbuttel, geboren, stierf hij in 1350, aangetast door de pest, die toenmaals geheel Europa teisterde.1)

Hij

1) Dit blijkt uit de Sassen Chronic, die in 1455 geschreven werd, zij verhaalt aldus:

Anno 1350. Eyne pestilencien was sere gruwelich over de gansche werlde, dat yt wert geheten de grote Dot, unde sterft zo hefftigen dat me in velen steden de Doden moeste vören in andere steden, up andere kerckhove, dat öre kerckhove te luttingk waren; to Bruns wiksterff dat Bervoter klooster de Monicke al uth, up einen kleynen Monik na; de sterve wart zo grot, dat me lovede des heiligen Cruces dages Erhogingh to vyren, do sulffest sterff Ulenspiegel tot mollen unde de gheyselen Broder kemen an. (Scheller, Bücherk., § 224.)

werd te Mollen begraven en zijn graf met een zerk versierd, dat in dien tijd van besmetting en verwarring weinigen te beurt viel, waaruit men kan opmaken dat hij reeds in zijn tijd eenig aanzien genoot. Eenige jaren geleden, misschien nog thans, kon men daar dien grafsteen zien. Het was in 1754 dat de dichter Gessner er geen opschrift betreffende den naam meer op vond, maar hij vond er den uil en den spiegel op; zijn portret en een ouden mantel waren toen als reliquien opgesloten in een kast te midden der archieven op het raadhuis aldaar.

Ook beroemden de Vlamingen zich langen tijd een graftombe van Tijl te bezitten. Zij was aan den voet der groote kerk van Damme. Men zag er, of liever meende er te zien een steen, waarop afgebeeld een uil boven een spiegel en het volgende opschrift dat van Merlen onder het portret gesteld heeft, dat hij van Uilenspiegel vervaardigde: Sta, viator: Thylium Ulenspiegel aspice sedentem, et pro ludii et morologi salute Deum precare suppl. Obiit anno 1301.

Als men dit voor waarheid beschouwde, zouden er twee Uilenspiegels geweest zijn, vader en zoon. Men heeft dit inderdaad meermalen beweerd om een akkoordje tusschen de Duitschers en Vlamingen te sluiten. Men voegde er bij dat de vader in Vlaanderen en de zoon in Saksen geboren was, en dat men van hun beider lotgevallen een verhaal heeft gemaakt.

Paquot denkt er evenwel anders over en wij moeten volkomen met hem instemmen: hij beschouwde het monument van Damme als den grafsteen van Jacob van Maerlant, die in 1301 gestorven is. Van Maerlant zegt hij, is op zijn marmeren grafsteen afgebeeld als een filosoof lesende van zijn lezenaar, den vogel van Minerva, het zinnebeeld der schranderheid aan zijn zijde. Dit opschrift zeer afgesleten zijnde, zag men den lezenaar voor een spiegel en genoemden vogel als uil er bijvoegende vormde men het aardige idee van

Uilen-spiegel's naam, het hier boven vermelde onderschrift er onder denkende.

Wat de geaardheid van Uilenspiegel betreft, hij was geen geleerde, noch dichter; maar een eenvoudige vrolijke kwant, wiens aardigheden onder de bevatting van het volk vielen. Die aardigheden heeft men van geslacht tot geslacht bewaard en zijn eindelijk in 1483 voor het eerst door een leek in het plat duitsch beschreven, waarnaar waarschijnlijk Thomas Murner een monnik in 1519 een hoogduitsche uitgave vervaardigde die door ontelbare andere gevolgd werd.

In 1558 werd de historie van Tijl voor de eerste maal in Nederland uitgegeven en wel een latijnsche uitgave in dichtmaat in 's Hertogenbosch door Joannes Nemius. Men vermoedt dat in hetzelfde jaar ook een hollandsche uitgave verscheen, maar tot heden is er nog geen enkel ex. van dien datum ontdekt. De eerste bekende hollandsche editie is die welke in 1612 te Rotterdam door S.v.d. Hoeven werd uitgegeven. Evenwel zijn er bewijzen genoeg om te bevestigen dat zij reeds vele voorgangsters telde, waarvan de moeielijke opsporing niet te verwonderen is.

In Frankrijk beleefde zij menige editie. De eerste die daar het licht zag is niet die van 1559 te Lyon gedrukt zooals geleerde boekenkenners meenden, er bestaat een zeven en twintig jaar vroegere druk, wier ontdekking men aan een duitsch bibliograaf te danken heeft.

Ook de Engelschen hebben menig boekdeel aan Tijltje gewijd; maar nergens, uitgenomen Duitschland heeft hij zich beter staande gehouden dan in ons land.

De geschiedenis van Uilenspiegel komt in die herdrukken niet altijd onder denzelfden vorm voor, somtijds heeft men haar vervelend verlengd en ook wel eens zoo verfraaid dat men haar hier wel eens op de oude lijsten van verboden boeken ontmoet. Men heeft haar alsdan gebezigd als satire op kerkelijk, politiek of wijsgeerig gebied, waarover Tijl zich genoeg geërgerd zal hebben. Over het algemeen bezitten zijn grappen niet alleen het nut van de lachspieren te prikkelen;

maar zij kunnen dikwijls als waarschuwing tegen dergelijke gelukzoekers dienen. Ook behoeft de historie van Tijl Uilenspiegel om haar te beschamen, geen Cervantes' ‘Don Quichot’, gelijk vele moderne buitensporige reisbeschrijvingen, romans of komediestukken.

Eene nieuwe Latijnsche hymne op de HH. zeven slapers (feestdag