• No results found

HOOFDSTUK 3: De studentenwerkgroepen, Nieuw Lila en het COC

3.5. Het uiteenvallen van de studentenwerkgroepen

Van niet alle lokale studentenwerkgroepen is duidelijk wanneer zij ophielden te bestaan, ze stierven soms een stille dood. Veel besturen hadden problemen met het vinden van opvolgers, zoals de werkgroep in Leiden.443 Bij de lokale werkgroepen was dit vaak het geval wanneer de enthousiaste

oprichters er mee stopten, zoals in Groningen.444 Een enkele werkgroep bestaat nog altijd, zoals de

433 Brief aan congres COC, 15 december 1970, Archief Nieuw Lila. 434 Ibidem.

435 ‘Nieuw Lila Nota’, Archief Nieuw Lila.

436 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 437 Ibidem, 33.

438 Steven Jansen, ‘Schakel, Schellinkie en Rozenstraat. Het recreatiedebat in het COC 1970-1980’ in: Mattias

Duyves e.a. ed., Homojaarboek 2. Artikelen over emancipatie en homoseksualiteit (Amsterdam 1983), 190-202, aldaar: 192.

439 Ibidem, 191-192. 440 Ibidem, 192-193.

441 J.N. Warmerdam en P.Koenders, Cultuur en ontspanning, 341. 442 Ibidem, 341.

443 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 182. 444 GSWS, ‘Intern Kommunikatie Bulletin’, 15 november 1968, archief FSWH.

51 Delftse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (DSWH), opgericht in 1968. Tegenwoordig heet deze vereniging de Delftse Werkgroep Homoseksualiteit (DWH). De naam werd veranderd om een grotere doelgroep aan te spreken dan enkel studenten.445 Ook de grootste studentenwerkgroep, de ASWH,

veranderde de naam om deze reden in Amsterdamse Jongeren Aktiegroep Homoseksualiteit (AJAH).446

De Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (LSWH) bleef ook langer bestaan in een andere vorm. In april 1970 hief de werkgroep zichzelf op, omdat ze alleen nog een organisator van feesten waren.447 Er werd een jongerensociëteit opgericht met de naam Miks, die de zogenaamde

integratiefeesten van de LSWH voortzette.448 In 1971 werd naast Miks de Leidse Werkgroep

Homoseksualiteit (LWH) opgericht.449 Dit kwam mede voort uit het feit dat er op dat moment geen

lokale COC-afdeling in Leiden was, waardoor er vraag was naar een organisatie die zich richtte op een bredere groep dan alleen homoseksuele studenten. Vanaf 1982 is het LWH een regionale werkgroep van het COC, maar met een zelfstandige status.450 Ook de Rotterdamse werkgroep ging in

een andere vorm verder, door te fuseren met Apollo op 30 oktober 1970. Daarvoor hadden zij al verschillende activiteiten samen georganiseerd.451

De studentenwerkgroepen werden dus vaak algemener door zich te richten op homoseksuele jongeren als groep of ze verdwenen helemaal van het toneel. De afschaffing van artikel 248bis in 1971 maakte de studentenwerkgroepen ook minder nodig, omdat homoseksuele jongeren voortaan ook bij het COC (en andere homoseksuele uitgaansgelegenheden) terecht konden.

Het bestuur van de FSWH had het in de laatste periode van het bestaan van de organisatie niet makkelijk. In het verslag van de periode 11 oktober 1969 tot en met mei 1970 wordt weergegeven hoe de laatste maanden van de FSWH verliepen.452 In dit verslag wordt onder andere besproken dat

het bestuur niet goed functioneerde door meningsverschillen en miscommunicatie. In december 1969 bleek tijdens vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur zelfs dat het

vertrouwen in de FSWH was verdwenen bij het algemeen bestuur. Dit leidde ertoe dat een deel van de aanwezigen om onmiddellijke opheffing van de FSWH vroegen en een overgang naar een andere structuur voorstelden.453 Uiteindelijke leidde dit ertoe dat verschillende algemene bestuurders hun

bestuurstaken neerlegden.454 Volgens het verslag van de FSWH was deze kwestie mede veroorzaakt

door drie nieuwe dagelijks bestuursleden die slecht ingewerkt waren.455 Waar de FSWH met veel

motivatie en goede moed was opgericht, bleek de structuur en het onderhouden van de werkgroep dus een grotere opgave.

Op 4 juli 1970 werd de FSWH opgeheven, omdat de doelstellingen waren verwezenlijkt.456

Hierover werd een bericht geplaats in SIK, het toenmalige blad van het COC.457 Verschillende

445 ’40 jaar DWH. In gespreek met een van de oprichters: Prof. Dr. Ir. Jan Molema’, Andersblad 126 (2008),

clubblad van de DWH, 9.

446 Mariette van Staveren, ‘De ASWH/AJAH 1968-1971’, 22.

447 Agnes van Steen, ‘Wandelen langs veertig jaar Leidse homobeweging (1968-2008)’, 182. 448 Ibidem, 182.

449 Ibidem, 182. 450 Ibidem, 183.

451 Coen Martinus, ‘1968-1971’, website Coen’s site.

(https://www.coenmartinus.nl/hobbys/apollos-geschiedenis/geschiedenis/1968-1971 18 januari 2020)

452 Verslag periode 11 oktober 1969 – mei 1970, Archief FSWH. 453 Ibidem.

454 Ibidem. 455 Ibidem.

456 Bert Boelaars, ‘Hoe het 12 jaar geleden begon. Studentenwerkgroepen integreren zichzelf’, Homologie 4

(1980), 16-17, aldaar: 17.

52 (oud)bestuursleden hadden plaatsgenomen in het hoofdbestuur van het COC of de NVSH. Ook waren er lokaal samenwerkingsverbanden ontstaan tussen de lokale werkgroepen en de lokale COC- en NVSH-afdelingen.458 De oprichting van Nieuw Lila kwam voort uit de FSWH en enkele van de

eerste bestuursleden van de FSWH waren betrokken bij Nieuw Lila. Degenen die betrokken waren geweest bij de oprichting van de FSWH of hier in een vroeg stadia bijgekomen waren, waren nu vertrokken.

Naast Nieuw Lila waren verschillende (oud-)leden van de studentenwerkgroepen vertrokken naar de NVSH en het COC. Met als doel het COC en de NVSH van binnenuit te hervormen, traden er leden van de studentenwerkgroepen toe tot de besturen. De toetreding van Rob Tielman en Ton van der Stap van Nieuw Lila tot het nieuwe hoofdbestuur van het COC in 1971 was in dit verband

tekenend.459 Dit leidde echter tot onvrede binnen Nieuw Lila, omdat Tielman en Van der Stap

meegingen met het gematigde beleidsplan van het COC.460

Nico Brederoo was vanuit de FSWH eerder al toegetreden tot het hoofdbestuur van de NVSH, maar trad hier in februari 1970 uit. De NVSH was volgens hem onvoldoende progressief en hervormend bezig.461 In 1969 werd de FSWH gevraagd om een bestuurslid voor het hoofdbestuur

van het COC. Joke Swiebel werd toen voorgedragen.462 Ook Joke Swiebel verliet al snel het

hoofdbestuur van het COC. Over deze periode vertelde ze het volgende:

‘En ik was zelf natuurlijk vanuit die federatie voorzitterschap doorgestroomd naar het

hoofdbestuur van het COC en daar ben ik weer uitgetreden toen die koers werd aangenomen, want dat ging mij niet ver genoeg. Als je me nu vraagt waarom kan ik je dat niet navertellen. Uhm, maar de echte reden, of een andere reden was dat ik af moest studeren.’463

Het hervormen van het COC en de NVSH door lidmaatschap van het hoofdbestuur had toen niet het gewenste effect. Ook op andere manieren dan zitting in het hoofdbestuur waren

studentenwerkgroep-leden betrokken geraakt bij het COC en de NVSH. Zo was Rijk-Jan Sikkel betrokken bij de congrescommissies en Janhuib Blans was directeur van Sextant geworden en dus betrokken bij de NVSH. Ook veel andere jongeren die betrokken waren bij de werkgroepen, bleven zich actief bezighouden met homo-emancipatie volgens Janhuib Blans: ‘Iedereen is eigenlijk wel

actief gebleven in die wereld.’464

De studentenwerkgroepen en de jongerensociëteiten hadden een plek geboden aan jonge homoseksuelen die nog niet bij het COC terecht konden door de leeftijdsgrens. Als de jongeren 21 jaar waren geworden, konden ze lid worden van het COC. Ze namen de ideeën uit de

studentenwerkgroepen en jongerensociëteiten hierdoor mee naar het COC. In november 1971 werd de naam van het COC veranderd naar ‘Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC’.465 Deze naamsverandering laat zien dat de koerswijziging van het COC voltrokken was. Het

COC was net zoals de studentenwerkgroepen maatschappijkritisch geworden.

458 Ibidem, 17.

459 Tim ter Meulen, ‘Integratie door confrontatie. Studenten en het COC 1968-1971’, 33. 460 Ibidem, 33.

461 Brief Nico Brederoo aan het hoofdbestuur van de NVSH, 13 februari 1970, archief FSWH. 462 Luc Brants, Tussen repressie en provocatie, 82.

463 Interview Joke Swiebel. 464 Interview Janhuib Blans.

53

3.6. Conclusie

De studentenwerkgroepen volgden op eerdere groepen zoals de Kleine Kring en Stichting Dialoog die in de jaren vijftig en zestig invloed uitoefenden op het COC. De verschillende groepen

probeerden ervoor te zorgen dat het COC zich actiever naar buiten zou keren en in zou zetten voor maatschappelijke veranderingen. De veranderingen passen binnen de tijdsgeest van de seksuele revolutie, waardoor homoseksualiteit steeds minder als een persoonlijk probleem werd gezien.

De studentenwerkgroepen hebben onder andere door de oprichting van Nieuw Lila invloed gehad op de koerswijziging van het COC. Nieuw Lila wist met haar brochure veel verschillende leden van het COC en de NVSH te bereiken en een discussie op gang te brengen over de koers van het COC. Nieuw Lila heeft door haar invloed op het congres van 1970 en 1971 ook daadwerkelijk een koerswijziging van het COC tot stand weten te brengen. Deze koerswijziging kan gezien worden als het resultaat van een proces dat begon met De Kleine Kring en Stichting Dialoog.

Daarnaast zorgden de studentenwerkgroep voor aandacht voor het uitgangspunt: ‘integratie door confrontatie’. Dit standpunt was eind van de jaren zestig nog niet gangbaar en de openlijke maatschappijkritiek van de studentenwerkgroepen wees op was een andere aanpak van homo- emancipatie. De studentenwerkgroepen sloten hiermee aan op eerdere groeperingen binnen het COC die ook om een meer open vorm van strijd voor homo-emancipatie vroegen.

Ook boden de studentenwerkgroepen net zoals de jongerensociëteiten een plek voor jonge homoseksuelen in een tijd dat het COC jongeren onder de 21 nog niet toeliet tot de vereniging. Een veilige locatie voor jonge homoseksuelen zorgde voor meer vrijheid voor deze jongeren om hun seksuele geaardheid te onderzoeken en te aanvaarden. De verschillende jongeren en studenten die door de studentenwerkgroepen actief waren geworden, waren soms ook betrokken geraakt bij de NVSH en het COC in verschillende landelijke en lokale functies. De studentenwerkgroepen waren een springplank geweest voor deze jongeren om zich actief in te zetten voor homo-emancipatie.

Het uiteenvallen van de studentenwerkgroepen had verschillende oorzaken. Sommige werkgroepen waren nooit goed van de grond gekomen en stopten daardoor al snel. Andere werkgroepen, zoals de RSWH en de ASWH verbreedden hun doelgroep naar ook niet studerende homoseksuele jongeren. Daarnaast zorgde de afschaffing van artikel 248bis in 1971 ervoor dat jongeren vanaf 18 jaar al welkom waren bij het COC. Dit maakte dit de studentenwerkgroepen minder hard nodig.

Door de koerswijziging van 1971 werd het COC een organisatie die zich maatschappijkritischer op ging stellen, wat goed past bij de ontwikkelingen in de jaren zestig en zeventig. Ook de

toenemende acceptatie van homoseksualiteit door de seksuele revolutie maakte het mogelijk om meer in de openbaarheid op te treden als organisatie. De koerswijziging was in dit opzicht een product van de tijd en de veranderende moraal. Zonder de geluiden van binnenuit, zou het COC niet zo snel zijn veranderd, wat ook terug te zien is in de stemming op het congres van 1971.

54

CONCLUSIE

In 1967 werd de eerste studentenwerkgroep homoseksualiteit opgericht in Utrecht. Hierop volgden werkgroepen in andere steden en tevens een landelijke federatie. Deze werkgroepen hebben hun sporen achtergelaten in de Nederlandse maatschappij, doordat ze bijdroegen aan homo-

emancipatie in Nederland. Het ideaal van de werkgroepen ‘Integratie door confrontatie’ laat zien dat de studenten niet bang waren om in het openbaar in actie te komen voor hun idealen. In

tegenstelling tot het COC eind jaren zestig traden de werkgroepen bewust naar buiten en zetten zij zich actief in voor maatschappelijke veranderingen. In eerste instantie lag de focus van de

werkgroepen op het veranderen van de studentencultuur om hier homoseksualiteit geaccepteerder te krijgen, maar al snel stelden de studenten grotere doelen en begonnen ze zich ook te richten op de gehele maatschappij.

Met dit onderzoek wilde ik aantonen wat de invloed van de werkgroepen was en onderzoeken hoe zij tot stand kwamen. Daarnaast zijn de werkgroepen ook een product van de tijd waarin zij zijn ontstaan en konden zij ook mede iets bereiken op het gebied van homo-emancipatie omdat de tijd er rijp voor was. Daarom zijn de werkgroepen gebruikt als uitgangspunt om te kijken naar de ontwikkelingen van de jaren zestig en de mogelijke oorzaken hiervan, omdat de historiografie hierover uiteenloopt.

Onderzoek

Voor het onderzoek zijn betrokken geïnterviewd, is archiefmateriaal onderzocht en literatuur over homogeschiedenis en de jaren zestig en zeventig geanalyseerd. Geïnterviewd werden oud-

bestuursleden van de lokale werkgroepen en de FSWH en ook betrokken bij Nieuw Lila (Joke Swiebel, Janhuib Blans, Rob Tielman en Rijk-Jan Sikkel) en het geraadpleegde archiefmateriaal was van de FSWH en Nieuw Lila. In het archief van de FSWH zijn ook veel stukken van de lokale

werkgroepen opgenomen, waardoor deze bestudeerd konden worden. Getracht is op basis hiervan de ontstaansgeschiedenis, organisatie en activiteiten van de studentenwerkgroepen te

reconstrueren.

Naast de waarde van de informatie uit deze interviews voor dit onderzoek, voegen ze ook nieuw bronmateriaal toe. Naar dit bronmateriaal moet echter kritisch worden gekeken, omdat de verhalen gebaseerd zijn op herinneringen van de geïnterviewden waardoor deze feitelijke onjuistheden bevatten.466 Dit was merkbaar in de interviews, doordat er regelmatig verkeerde jaartallen en

namen werden genoemd. Door de interviews te combineren met bronmateriaal en andere onderzoeken konden deze onjuistheden zoveel mogelijk gecorrigeerd worden.

De werkgroepen en de jaren zestig

In het eerste hoofdstuk is de opkomst van jeugdcultuur, studentenprotest en de seksuele revolutie besproken. Deze factoren hebben een grote invloed op homoseksuele studenten en hun

mogelijkheden om zichzelf te verenigen. Wat zorgde ervoor dat deze werkgroepen in deze periode werden opgericht en wat zegt dit over de jaren zestig? Zoals in het eerste hoofdstuk beschreven leidt de vraag wat de oorzaak van de sociale en culturele veranderingen in de jaren zestig was tot historisch debat. Uit deze discussie zijn drie verschillende oorzaken te herleiden: een meegaande elite, een generatieconflict en een toegenomen individualisering/streven naar authenticiteit. De opkomst van de studentenwerkgroepen en hun invloed kan worden geanalyseerd vanuit deze oorzaken.

Allereerst, stelt James Kennedy dat de aanpassingsgezindheid van de elites ervoor zorgden dat sociale en culturele veranderingen mogelijk waren. De overheid kan als meegaand gezien worden in deze periode. Uiteindelijk resulteerde dit in 1971 in de afschaffing van artikel 248bis, waardoor homoseksuele handelingen dezelfde minimumleeftijd kregen als heteroseksuele handelingen. Ook

55 voor deze afschaffing waren de autoriteiten veelal meegaand. De activiteiten van de

studentenwerkgroepen werden niet tegengehouden door de autoriteiten ondanks dat er gesteld kan worden dat deze activiteiten seksuele handelingen tussen jongeren van het gelijke geslacht

uitlokten. Ook de onderwijsinstellingen steunden regelmatig de studentenwerkgroepen door ze te erkennen als vereniging.

Kenmerken van een generatieconflict, wat volgens Hans Righart de oorzaak is van de

veranderingen in de jaren zestig, zien we ook terug in de relatie tussen de studentenwerkgroepen en het COC. De studenten vormden de jongere generatie die de strijd met de oudere generatie, zoals oudere leden van het COC, aanging. De studenten groeiden op in een wezenlijk andere maatschappij dan hun ouders (en oudere homoseksuelen), waarin ze meer vrijheid kregen, langer onderwijs volgden en homoseksualiteit geaccepteerder was.

De theorie van een generatieconflict vormt echter voor de werkgroepen onvoldoende verklaring. Al eerder waren binnen het COC duidelijke stemmen die opriepen tot veranderingen binnen de vereniging, zoals De Kleine Kring en Stichting Dialoog. Ook had het COC in eerste instantie de studenten aangespoord om zichzelf te gaan verenigen en ondersteunde zij de werkgroepen ook financieel. De toegenomen acceptatie van homoseksualiteit werd veelal veroorzaakt door de oudere generatie en deze ontwikkeling al gaande ten tijde van de oprichting van de studentenwerkgroepen; psychiaters die een andere medische blik op homoseksualiteit kregen, organisaties zoals de NVSH en kerkelijke instanties die zich uitspraken voor homoacceptatie en politieke partijen die stemden voor de afschaffing van artikel 248bis.

De toegenomen individualisering/het streven naar authenticiteit wordt door Bram Mellink en Piet de Rooy genoemd als oorzaak voor de ontwikkelingen in de jaren zestig. Individuen kregen meer ruimte om hun eigen keuzes te maken, ook op het gebied van seksualiteit. De

studentenwerkgroepen boden een plek waar homoseksuele jongeren hun homo-identiteit konden uitten.

Mellink stelt dat de toegenomen individualisering zorgde voor een groepsvormingsproces, waarbij individuen uit verschillende delen van de samenleving op basis van dit streven naar een geïndividualiseerde maatschappij werden samengebracht. Dit sluit goed aan bij de identiteit van de studentenwerkgroep; de studenten streden voor hun individuele vrijheden en

verantwoordelijkheden en daarmee de acceptatie van homoseksualiteit.

De opkomst van de studentenwerkgroepen kan dus deels verklaard worden door alle drie de verschillende oorzaken voor veranderingen in de jaren zestig. De idealen van de werkgroepen waren een uiting van individualisering, vormden een conflict met een deel van de oudere generatie en konden verwezenlijkt worden door een meegaande elite. Dit laat zien dat de ontwikkelingen in de jaren zestig vaak verklaard kunnen vanuit alle drie de visies. Voor de studentenwerkgroepen en homo-emancipatie lijkt echter met name de toegenomen individualisering en daarbij behorende keuzevrijheid van het grootste belang te zijn geweest.

Opkomst van de werkgroepen

De studentenwerkgroepen zijn deels opgericht uit noodzaak. Artikel 248bis zorgde ervoor dat jongeren onder de 21 jaar geen lid konden worden van het COC. Dit leidde ertoe dat de jongeren zichzelf gingen verenigen in jongerensociëteiten voor homoseksuele jongeren en de

studentenwerkgroepen. De studentenwerkgroepen wisten zich mede snel over Nederland te verspreiden, doordat homoseksuele jongeren op weinig andere plekken terecht konden. Ook werd er door de FSWH ingezet op de oprichting van werkgroepen in alle studentensteden.

De studentenwerkgroepen homoseksualiteit zijn een voorbeeld van jongeren die zichzelf gaan verenigen. Dit was mede mogelijk door de periode waarin ze werden opgericht. Jongeren kregen door welvaart en maatschappelijke veranderingen steeds meer mogelijkheden om zichzelf te verenigen en na te denken over hun eigen idealen. Voor studenten was hier meer gelegenheid voor dan werkende jongeren. Deze mogelijkheden resulteerden in studentenprotesten, waarbij

56 Daarnaast wordt de periode van oprichting gekenmerkt door maatschappelijke veranderingen ten opzichte van seksualiteit. De seksuele revolutie veroorzaakte een versnelling van de

veranderende seksuele moraal in Nederland. Dit leidde onder andere tot steeds meer acceptatie van homoseksualiteit. Ook binnen de wetenschap werd langzaam anders tegen homoseksualiteit

aangekeken. Waar voorheen homoseksualiteit voornamelijk als een individueel (geestelijk)

probleem werd gezien, ook door veel mensen met een homoseksuele geaardheid zelf, verschoof dit langzaam naar het inzicht dat het probleem lag in een maatschappij die homoseksualiteit niet accepteerde.

Invloed van de studentenwerkgroepen

De studentenwerkgroepen hebben hun slogan ‘Integratie door konfrontatie’ waargemaakt door het organiseren van de eerste homodemonstratie in Nederland in 1969. Daarnaast wisten ze door hun contacten met verschillende organisaties, onderwijsinstellingen en studentzorgers veel studenten te bereiken. Ze droegen hiermee bij aan de voorlichting van studenten en studentzorgers over

homoseksualiteit. Door een positief beeld te verspreiden over homoseksualiteit droegen de werkgroepen bij aan de acceptatie hiervan.

Daarnaast speelden de studentenwerkgroepen een belangrijke rol in de opvang van

homoseksuele jongeren ten tijde van artikel 248bis. Mede hierdoor waren de werkgroepen niet alleen activistisch van aard, maar organiseerden zij ook activiteiten gericht op gezelligheid. Hierdoor wisten de werkgroepen homoseksuele jongeren een plek te bieden die het COC hen toen niet kon bieden. De effecten hiervan zijn nog steeds zichtbaar in bijvoorbeeld de Stichting PANN.

Het COC maakte onder invloed van De Kleine Kring en Stichting Dialoog in de jaren vijftig en zestig de eerste veranderingen door van een vooral op zichzelf en opvang gerichte vereniging naar een vereniging die zich ook inzet voor maatschappijverandering en de maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit. De studentenwerkgroepen vonden dit echter niet ver genoeg gaan. Dit leidde