• No results found

Het sociaal-democratische profiel van de PvdA dreigt

In document Werk, winst en bezuinigingen (pagina 30-35)

te verschralen tot het

matigende effect dat de

partij op het beleid heeft

33 33 33

aan de Erasmus Universiteit, verwoordt die overheersende mening met de constatering dat de overheid het economisch herstel ‘frus-treert’.1 De lastenverzwaringen en bezuinigin-gen in de periode 2011-2017 bedrabezuinigin-gen naar schatting 9 % van het bruto binnenlands pro-duct, met als resultaat een daling van het be-grotingstekort met slechts 1 %. De slechte eco-nomische prestaties zijn volgens Jacobs mede het gevolg van macro-economisch ‘misma-nagement’. Als zowel de private als de publie-ke sector in tijden van krimp de bestedingen terugschroeft en gaat sparen, zijn een lager inkomen, hogere werkloosheid en meer be-drijfsfaillissementen het resultaat. Het lukt dan niet goed schulden af te bouwen, zowel in de private als de publieke sector.

Jacobs’ conclusie: ‘Aanhoudende lastenver-zwaringen en uitgavenbeperkingen zijn eco-nomisch onverstandige symptoombestrijding. Nederland wordt structureel armer omdat onnodig veel bedrijven over de kop gaan, werk-nemers permanent werkloos worden en nieu-we economische activiteiten niet worden gefi-nancierd, terwijl de staatsschuld niet omlaag komt. Laat de regering daarom stoppen met het jaarlijkse circus van onsamenhangende en visieloze sprokkelpakketten in de begroting.’

De spanningen die deze aanpak oproept in de PvdA zijn terug te voeren op de strijdigheid met de eigen denktraditie over de rol van de overheid in tijden van krimp. Vanouds be-schouwen sociaal-democraten de overheid als corrigerende factor. Voor zover mogelijk her-stelt zij de onevenwichtigheden die andere economische actoren zoals bedrijven en ge-zinnen veroorzaken.

De Nederlandse economie lijdt thans aan zware onderbesteding, als gevolg van bedrij-ven die niet investeren en gezinnen die heb-ben te kampen met dalende koopkracht en grote onzekerheid over de waarde van hun huis. In de sociaal-democratische traditie past dan een overheid die de economie een stimu-lans geeft met investeringen in publieke wer-ken. In plaats daarvan veroorzaakt zij nu juist

méér krimp en méér werkloosheid, door haar eigen bestedingen te beperken. De overheid investeert nu verhoudingsgewijs minder dan ten tijde van de Grote Depressie, in de jaren dertig. In een beeld gevat is Rutte daarmee zuiniger dan Colijn.2

Extra lenen voor zulke investeringen hoeft geen probleem te zijn, dankzij de grotere pro-ductiviteit die de economie met deze stimu-lans verwerft. Mede daarom blijft het zinnig in de overheidsuitgaven een scheiding te maken tussen investeringen en overdrachtsuitgaven, zoals die voor zorg en sociale zekerheid. In de argumentatie van het kabinet tegen extra in-vesteringsuitgaven ontbreekt dat onderscheid en wordt slechts geconstateerd dat de over-heid er het geld niet meer voor heeft.

Politiek gezien is het terecht dat het kabi-net de Europese begrotingseisen als een zware verplichting beschouwt. De Europese samen-werking, van historisch belang voor de vrede en de welvaart van Europa, staat of valt met de bereidheid van de lidstaten zich aan onder-linge afspraken als deze te houden. Een eenzij-dige, eigenmachtige doorbreking van dat Eu-ropese engagement is daarom onwenselijk. Aan de andere kant is het altijd oppassen ge-blazen als een politieke doctrine een dogma wordt, zoals met de 3 %-norm het geval lijkt. Per definitie maakt een dogma het denken lui, waardoor het blind wordt voor mogelijke on-gerijmdheden die erin sluipen. Jaar in, jaar uit krijgen de Europeanen van hun leiders te ho-ren dat het spoedig beter zal gaan en telkens weer blijkt dat niet het geval.

Daarbij komt dat internationale solidariteit óók een bindend principe van de Europese sa-menwerking is, naast de onderlinge monetaire en financiële regels. Voor de landen die zich dat kunnen veroorloven, schept dat principe de verplichting om de Europese economie aan te jagen met een expansief stimuleringsbeleid. Naast Duitsland komt Nederland daarvoor in aanmerking, dankzij het grote handelsover-schot, de relatief bescheiden overheidsschuld en de lage rente op staatsleningen.

Marcel ten Hooven Ten onrechte bedeesd

Het politieke gevaar is anders dat kiezers de schuld voor de toenemende onzekerheid van hun bestaan gaan zoeken bij die anonie-me Europese macht in Brussel. Overal in Eu-ropa ruiken extreem-rechtse groeperingen nu hun kans kiezers te winnen voor een aanval op de Europese eenwording. Het kabinet zou zich mede daarom beter kunnen bezinnen op een strategie om de rigiditeit in de Europese be-grotingsregels ter discussie te stellen.

Minder tegenmacht in de partij

Het vreemdelingenbeleid van het kabinet is een andere spanningsbron in de PvdA. Voorals-nog is er van afnemende grimmigheid in dat beleid weinig te merken, ook niet na de wijzi-gingen die VVD-staatssecretaris Teeven onder druk van de PvdA in de regels voor vreemdelin-gendetentie heeft aangebracht. Die wijzigingen doen niet af aan de rechtsstatelijk dubieuze praktijk in het Nederlandse vreemdelingen-beleid om uitgeprocedeerde asielzoekers, kin-deren niet uitgezonderd, zonder veroordeling als misdadigers gevangen te zetten, alleen om-dat zij weigeren het land te verlaten.

Met het strafbaar stellen van illegaliteit wil het kabinet de afschrikking van vreemdelin-gen verder aanscherpen. Als argument voert Teeven aan dat hij een ‘verdrijvingseffect’ van deze maatregel verwacht. De afstand tussen de politieke denkwereld waarin zulke woorden opkomen en het mens- en wereldbeeld van de PvdA is groot, met als gevolg dat de weerzin tegen het kabinetsbeleid in de sociaal-demo-cratische achterban toeneemt.

Niettemin weigert Samsom gehoor te ge-ven aan de wil van de overgrote meerderheid van het PvdA-congres om niet mee te werken aan de strafbaarstelling van illegaliteit. De toezegging aan de VVD om akkoord te gaan met deze maatregel weegt voor hem zwaarder dan de weerstand in de partij.

Daarbij speelt mee dat de balans van macht en tegenmacht in de PvdA verstoord is ge-raakt. Partijorganen die vanouds de top

con-troleerden en desnoods corrigeerden hebben door een informalisering van hun structuur aan gewicht verloren. Door de heersende een-heids- en disciplineringsdwang, niet alleen in de PvdA maar ook in de andere volkspartijen CDA en VVD, zijn we het idee ontwend dat partijen woorden geven aan maatschappelijke conflicten en daarin richtinggevende keuzes maken, desnoods tegen de wens van de Haag-se regionen in. Gebeurt dat laatste een keer, dan heet het in de perceptie van de partijtop en de media al gauw dat de eenheid verstoord is, de coalitie gevaar loopt, de leider de regie kwijt is.

Participatiesamenleving versus verzorgingsstaat

Ook de ‘participatiesamenleving’ die het kabi-net nastreeft krijgt eerder een liberale dan een sociaal-democratische inkleuring, althans in de bewoording die de regering in de Troon-rede koos. Op zich bestaat in het politieke midden consensus over de wenselijkheid van een groter beroep op mensen om verantwoor-delijkheid voor hun lot te nemen. Met een ge-emancipeerde, mondige burgerij en het wel-vaartsniveau van nu is zo’n beweging van staat naar samenleving een logische. Het verhaal van het kabinet krijgt niettemin liberale trek-ken daar waar het een scherpe tegenstelling tussen participatiemaatschappij en verzor-gingsstaat veronderstelt.

In de sociaal-democratische visie heeft ook de overheid vanouds een taak in de bevorde-ring van participatie. Dat was ook het leidende motief ten tijde van de opbouw van de verzor-gingsstaat. Betaalbare zorg, goed onderwijs en sociale zekerheid die meer is dan een grijp-stuiver, stellen mensen in staat om grotere risico’s te nemen bij de keuzes die zij in hun leven maken. In dat licht is bestaanszekerheid door sociaal-democraten altijd gezien als een vorm van vrijheid. Verlost van zowel materiële als mentale noden kun je meer van het leven maken. Zonder zo’n minimum aan zekerheid

35 35 35

en veiligheid ontbreekt al snel de zelfredzaam-heid om vorm te geven aan je eigen leven. ‘De vrees is het zand in de machine van het leven’, schreef Joop den Uyl in 1951 als WBS-directeur al in De weg naar vrijheid.3

Hand in hand met de liberalen hebben sociaal-democraten al decennialang de zelfbe-schikking van mensen weten te vergroten, dankzij de bevrijding van dwang, gezagsver-houdingen en privileges die waren ontleend aan traditie en geloof. Dat was de gezamen-lijke missie van de PvdA, de VVD en andere liberale partijen. Met de zelfbeschikking is het goed gesteld, met de zelfredzaamheid min-der. Dat komt doordat de maatschappelijke condities daartoe als gevolg van bezuinigin-gen op onderwijs, zorg, sociale zekerheid en maatschappelijk werk allengs minder gun-stig worden. Al met al wordt bestaanszeker-heid steeds meer een persoonlijke prestatie, een kwestie van geld, en steeds minder een vanzelfsprekend kenmerk van beschaving, een verworvenheid waarop mensen recht kunnen doen gelden ongeacht hun inkomen en opleiding.

Daar komt bij dat de solidariteitsband tus-sen rijk en arm onder druk komt te staan als de verzorgingsstaat op steeds smallere basis rust. De PvdA heeft er altijd naar gestreefd om iedereen, ook de hogere inkomensgroepen, een tastbaar belang bij de publieke voorzie-ningen te geven. Wellicht meer nog dan mate-riële overwegingen geldt daarvoor het morele argument dat solidariteit niet te boek mag komen te staan als iets voor sukkels. ‘De ver-zorgingsstaat is er voor iedereen en wie daar-op, om financiële of andere redenen, wil afdin-gen, tast op den duur het sociale en politieke draagvlak van die verzorgingsstaat aan’, schre-ven Paul Kalma en oud-WBS-medewerker Mar-nix Krop.4 Zij baseerden zich op onderzoek van de Deense socioloog Gosta Esping-Ander-sen naar de verschillen tusEsping-Ander-sen de verzorgings-staten in Noordwest-Europa en de stelsels die zich beperken tot louter steun aan de armen, in de Angelsaksische wereld.

Volgens Kalma en Krop is het van cruciaal belang voor de verzorgingsstaat om de mid-dengroepen een direct belang bij het behoud ervan te geven. Alleen zo kan een ongeschre-ven maatschappelijk contract tussen rijk en arm ontstaan waarin de idee van wederkerig-heid tussen hen vorm krijgt.

Dat contract komt in gevaar als de lasten en de baten van de verzorgingsstaat niet eerlijk zijn gedeeld. Aan de kostenkant is er dus een grens aan wat de overheid van de midden- en hogere inkomens als extra bijdrage aan de solidariteit kan vragen. Om het draagvlak voor de maatschappelijke solidariteit te behouden is het echter evenzeer van belang mensen met een modaal en hoger inkomen niet al te dras-tisch te beperken in de baten die zij bij de ver-zorgingsstaat hebben.

Zonder noties als deze krijgt het betoog in de Troonrede over de beweging van staat naar samenleving al gauw een liberale kleur.5 Le-raar Peter den Hartog kan zich in Trouw ook niet aan die indruk onttrekken, als hij zegt: ‘Misschien ben ik wat cynisch, maar het kabi-net bedoelt: “Los het lekker zelf op.” In het onderwijs participeren wij ons al suf met zorg-leerlingen, probleemkinderen en schooluit-vallers. En privé is participeren volgens mij synoniem voor “zelf dokken”. Een duurdere zorgverzekering, meer zelf sparen voor je pen-sioen en als er straks toch een Hartogje komt: onbetaalbare kinderopvang.’6

Het streven naar vrijheid versus het bestrijden van ongelijkheid

Er is dus alle reden voor de PvdA om de groei-ende ongelijkheid politiek te problematiseren, óók als een probleem dat de bestaanszeker-heden van de middenklasse aantast.7 In Nederland geven de officiële cijfers over de inkomensverhoudingen geen beeld van toe-nemende verschillen. Maar de wereld achter de cijfers is een andere. Alles wat in jaren van voor-spoed doorgaans tot de zekerheden van het bestaan behoorde, zoals werk, betaalbare zorg,

Marcel ten Hooven Ten onrechte bedeesd

goed onderwijs en een welvaartsvast pensioen, is nu lang niet meer zo vanzelfsprekend. De armoedeval klapt eerder open dan vroeger. Dat geldt temeer nu ook het behoud van inkomen en vermogen minder zeker is en overheids-voorzieningen allengs schraler worden.

De munitie voor een ideologisch offensief met gelijkheid als brandpunt ligt daarmee opgetast en toch laat links het liggen. De SP valt terug in conservatisme over de verzor-gingsstaat en verbindt dat, net als de PVV, met dreigende vijandbeelden over Europa met zijn Brusselse ‘klauwen’. Voor de PvdA geldt dat zij schroomvallig is geworden in het politiseren van de ongelijkheid.

In retrospectief is 1989 daarin een sleutel-jaar. Hoezeer de sociaal-democratie ook afweek van het dictatoriale staatsdirigisme van de Sov-jet-communisten, het is evident dat ook zij van slag raakte van de mislukking van het ‘reëel bestaande socialisme’ na de val van de Muur in dat jaar. Sindsdien legt de PvdA meer en meer de nadruk op vrijheid als doel van haar poli-tieke handelen en minder op gelijkheid, haar oude ideaal, dat door het communisme zo ge-perverteerd was geraakt. Daar zijn op zich goe-de regoe-denen voor. Niet zelgoe-den is het streven naar gelijkheid ten koste gegaan van persoonlijke vrijheid, door de staatsinterventies en bureau-cratische regels die het met zich meebrengt.

Gelijkheid baant zo de weg naar onvrijheid. De koersverlegging komt in de PvdA tot uitdrukking in het beginselmanifest van 2005. Op instigatie van Wouter Bos is daarin ‘gelijk-heid’ als leidend ideaal geschrapt en vervan-gen door ‘vrijheid’. Het probleem anno 2013 is evenwel dat de vrijheid in het kapitalisme de oorzaak is van een toenemende ongelijkheid in kansen op bestaanszekerheid. Dat geldt zowel voor de Angelsaksische als voor de con-tinentale variant van het kapitalisme, zeker nu door de Europese crisispolitiek het veilig-heidsnet onder de Europeanen op tal van plaatsen openscheurt. Vrijheid baant zo de weg naar ongelijkheid.

Ongelijkheid is dus weer een hyperactueel thema, zoals ook de WBS in haar project Van

waarde onderkent. Het verhaal dat de PvdA de kiezers te vertellen heeft, is desondanks frag-mentarisch, weinig coherent en mist urgentie, zeker sinds zij zo relativerend spreekt over gelijkheid. Haar profiel verschraalt zo tot die van corrigerende factor in de coalitie, niette-genstaande de prestaties die zij in de coalitie op haar conto mag schrijven. Terecht maken PvdA en VVD een principekwestie van hun streven naar stabiliteit in het landsbestuur. Maar dat hoeft de sociaal-democraten toch niet bedeesd te maken over de richting die de samenleving huns inziens uit moet?

Noten

1 Bas Jacobs, ‘Nederland armt en de staatsschuld ver-dwijnt zo niet’, in: NRC

Han-delsblad, 18 en 19 september 2013.

2 Zie ook: Marcel ten Hooven, ‘Zuiniger dan Colijn’, in: De

Groene Amsterdammer, 20 fe-bruari 2013. Het artikel met gesprekken met de economen Jaap van Duijn, Johan Witte-veen en Bert de Vries is her-plaatst in het jaarboek 2013

van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS).

3 De weg naar vrijheid, Rapport van de Plancommissie van de Partij van de Arbeid, Amster-dam 1951.

4 Paul Kalma en Marnix Krop, ‘Zonder het midden gaat het niet. Vernieuwing van de ver-zorgingsstaat en politieke strategie’, in: Het twaalfde

jaarboek voor het democratisch socialisme, Amsterdam 1991, pp. 47-83.

5 Ook oud-PvdA-leider Wouter Bos trekt die conclusie: ‘PvdA steunt participatiesamenle-ving? Zeg me dat het niet zo is!’, in: de Volkskrant, 19 sep-tember 2013.

6 Trouw, 19 september 2013. 7 Zie ook: ‘Ongelijkheid in

Ne-derland. Terug van nooit weg-geweest’, themanummer van

S&D 2013 / 3 (wbs.nl /

publica-ties / sd / ongelijkheid-neder- land-terug-van-nooit-wegge-weest).

37 37 37

In document Werk, winst en bezuinigingen (pagina 30-35)