• No results found

Europese landen

12.7 het belanghebbende-vereiste

Nu, zoals in § 7.3 aannemelijk is gemaakt, de toetsingscriteria van Raad en rechter in wezen dezelfde zijn is het van belang dat de klager bij Raad een toe-gangspoort tot de procedure aantreft die dezelfde afmeting heeft als die bij de rechter. Nu geldt nog dat de klager voor een procedure bij de Raad ‘rechtstreeks

186

belanghebbende’ moet zijn, terwijl voor de eiser in een civiele procedure volstaat dat hij ‘voldoende’ belang heeft (zie § 5.3, a).

Het huidige toelatingscriterium tot de Raad leidt, zoals de in § 5.3a vermelde reeks zaken laat zien, niet zelden tot voor de klagers moeilijk te begrijpen niet-ontvankelijkheden. Daarom is het gewenst in het reglement van de Raad het belangvereiste van artikel 3:303 BW te introduceren. Een nog verder openzet-ten van de deur van de klachtprocedure bij de Raad lijkt niet zinvol. Het aantal querulanten dat klaagt zou er alleen maar door toenemen.22

Dit leidt tot de navolgende aanbeveling:

• Artikel 2 lid 1 van het reglement van de Raad zou moeten worden vervangen door:

Een zaak wordt bij de Raad aanhangig gemaakt door indiening van een

klaagschrift bij de secretaris door een persoon die naar het oordeel van de Raad voldoende belang bij de klacht heeft.

• Voorts zou in artikel 2 lid 2 sub d van het reglement het woord ‘rechtstreeks’ moeten vervallen.

12.8 verschijningsplicht

Zoals eerder is gesignaleerd (vergelijk hoofdstuk 6) verschenen, ondanks het bepaalde in artikel 36 lid 3 van de statuten van de NVJ,23 in de periode 1990-2005 de verweerders in circa eenderde van de gevallen niet ter zitting van de Raad. Voormalig voorzitter Fleers van de Raad heeft zijn bezorgdheid over dit verschijnsel uitgesproken in zijn voorwoord bij het jaarverslag 2003 van de Raad. Voor een van zijn voorgangers, Verburgh, was dit zorgelijk verschijnsel zelfs aanleiding om te pleiten voor een wettelijke verschijningsplicht.24

In civiele (kort geding) procedures bestaat weliswaar evenmin de verplich-ting voor de gedaagde om ter zitverplich-ting te verschijnen, maar hij zal vrijwel altijd op de dagvaarding reageren, omdat er anders – zo goed als zeker – een verstek-veroordeling volgt.

Door niet op de zitting te verschijnen geeft de betrokken journalist m.i. blijk van onvoldoende respect voor de Raad. Bovendien wekt dit gedrag bij de wel verschenen klager de indruk dat de journalist zijn klacht niet serieus neemt, waardoor de reeds bij de klager levende frustratiegevoelens zullen 22 Van de in hoofdstuk 10 besproken persraden kent alleen Duitsland het systeem dat het

klachtrecht aan eenieder toekomt. 23 Zie hierboven sub 3.3.

187 worden versterkt. De remedie mag echter niet zijn het – door Fleers

geop-perde – niet behandelen van de klacht bij niet-verschijnen van de betrokken journalist. Die werkwijze zet immers, zoals eerder opgemerkt, een premie op niet-verschijnen.

Het bovenstaande brengt mij tot de navolgende aanbeveling:

• Naar analogie van artikel 139 Rv zou aan artikel 7 van het reglement van de Raad een lid moeten worden toegevoegd dat luidt:

Indien de betrokkene, hoewel naar behoren opgeroepen, niet op de eerste

of op een door de Voorzitter nader bepaalde zitting verschijnt, verleent de Raad verstek tegen hem en beslist hij dat de klacht gegrond is, tenzij deze hem niet-ontvankelijk of ongegrond voorkomt. Dit wordt de verweerder bij de oproep medegedeeld. Als de betrokkene freelancer is wordt de hoofdre-dacteur altijd mee-opgeroepen.

12.9 publicatieplicht

De Raad heeft het advies van het driemanschap Schmitz, Schuijt, Van der Zande opgevolgd om meer bekendheid aan zijn uitspraken te geven. De Raad beschikt inmiddels over een uitstekende website25 waarop alle uitspraken sedert 1960 zijn vermeld. Verder geeft de Raad enkele dagen na de uitspraak een persbericht uit, waarin de beslissing van de Raad is samengevat. Gaat het betrokken medium niet tot publicatie over, dan rappelleert de secretaris.

Desalniettemin worden veel uitspraken van de Raad in de media niet gepu-bliceerd. Het in 2000 opgestelde convenant waarin de publicatieplicht contractu-eel is vastgelegd, is slechts door een dcontractu-eel van de media getekend. Hoe groot exact het percentage van de media is dat het convenant niet heeft ondertekend, maakt de Raad niet bekend. De ondertekening van het convenant is echter weinig relevant gebleken want, zoals Fleers in zijn Cier-lezing heeft aangegeven, leidt het ondertekenen van het convenant niet noodzakelijkerwijs tot publicatie van een uitspraak, zeker niet als deze het betreffende medium onwelgevallig is.26

Publicatie van de uitspraak is in feite de enige sanctie die aan een uitspraak van de Raad verbonden is.27 Behandeling van een klacht heeft dan ook weinig zin als niet vooraf vaststaat dat de uitspraak zal worden gepubliceerd door het betrokken medium. Daarom dient vóór het behandelen de zaak door het be-25 www.rvdj.nl.

26 Zoals uit hoofdstuk 10 blijkt is de discipline in Duitsland t.a.v. publicaties van uitspraken van de Deutscher Presserat veel groter.

27 Met het in § 12.7 bepleite mee-oproepen van de hoofdredacteur wordt tevens beoogd de kans op publicatie van de uitspraak te vergroten.

188

trokken medium duidelijk antwoord te worden gegeven op de vraag of het een uitspraak waarin de klacht gegrond wordt verklaard zal publiceren.28

Bij een ontkennend of ontwijkend antwoord op de vraag of het betrokken medium de beslissing waarin de klacht gegrond wordt verklaard zal publiceren, dient de Raad het aan de klager over te laten om te beslissen of de behandeling van de zaak zal worden doorgezet.29

Voorts is het, vanwege het grote belang dat beslissingen van de Raad worden gepubliceerd, raadzaam de aan de Stichting Raad voor de Journalistiek deel-nemende organisaties – statutair – medeverantwoordelijk te maken voor het nakomen van de publicatieplicht.

Daarom doe ik de navolgende aanbevelingen:

• Naar analogie van artikel 10 lid 2 van de statuten van de Stichting Reclame Code zou aan artikel 2 van de statuten van de Raad een bepaling dienen te worden toegevoegd die luidt:

De aan de Raad deelnemende organisaties zijn verplicht al hetgeen in hun

vermogen ligt te doen om te bereiken dat de media de uitspraken van de Raad op adequate wijze ter kennis brengen van het publiek.30

• Aan artikel 5 van het reglement dient te worden toegevoegd een bepaling van de navolgende inhoud:

De betrokkene dient tegelijk met het verweerschrift of ter zitting schriftelijk

te verklaren dat hij een uitspraak van de Raad waarbij de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, integraal of in samenvatting zal publi-ceren. Bij gebreke van een dergelijke verklaring beslist de voorzitter in overleg met de klager of de behandeling van de zaak zal worden voortgezet.

Men zou daartegen kunnen inbrengen dat laatstgenoemd voorstel de klager in de kou laat. Dit argument is echter niet overtuigend. De voorgestelde bepaling schept immers juist duidelijkheid voor de klager. Hij kan, als de betrokkene zich vooraf niet tot publicatie bereid verklaart en het verkrijgen van een openbare ge-noegdoening daardoor onzeker wordt, alsnog de weg naar de rechter kiezen. 12.10 raad en rechter

Bij de Britse PCC geldt de regel dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard als deze reeds aan de rechter is voorgelegd.

28 Met het publiceren van ongegrond verklaarde klachten zijn klagers niet gediend. 29 Idem rapport Commissie Van Veen hoofdstuk VII

30 Dat de organisaties reeds hun best doen om de uitspraken gepubliceerd te krijgen, zoals Herstel in zijn commentaar opmerkt, blijkt in de praktijk weinig effect te hebben.

189 In Zweden beoordeelt de Opinieraad van geval tot geval of een klacht in

be-handeling wordt genomen die al bij de rechter aanhangig is. Als de Opinieraad van mening is dat een nieuwe behandeling van de zaak – uit het oogpunt van beroepsethiek – overbodig is, kan hij van behandeling afzien.

In Duitsland geldt dat de Presserat zijn beslissing kan uitstellen als hij met zijn opinie het oordeel van de rechter zou kunnen beïnvloeden.

Net als in Nederland kan in België de klager de zaak gelijktijdig bij de Raad en de rechter aanhangig maken.

In Zweden, Groot-Brittannië en Duitsland is er niets dat een klager ver-hindert een zaak eerst aan de Persraad voor te leggen en daarna nog eens aan de rechter. Zoals eerder opgemerkt is dit ook een logische volgorde: eerst het oordeel van een in beroepsethische kwesties gespecialiseerde instantie inwinnen alvorens een passende sanctie te eisen. Dat is zeker het geval als vaststaat dat de rechter veel waarde hecht aan het oordeel van de Persraad, zoals in Groot-Brittannië het geval is.

Er valt veel voor te zeggen om in Nederland het Engelse systeem in te voeren, al was het maar om forum-shopping tegen te gaan. Het driemanschap Schmitz, Schuijt en Van der Zande adviseerde, tot op heden vergeefs, om te komen tot een systeem waarbij notoire forum-shoppers niet-ontvankelijk zou-den worzou-den verklaard.

De Raad bekommert zich momenteel ten onrechte niet over de vraag of er tijdens de behandeling van de klacht al een procedure bij de rechter aanhangig is over dezelfde feiten en omstandigheden. In een uitspraak in 199831 overwoog de Raad:

Het enkele feit dat er met betrekking tot de gewraakte passage ook een gerechtelijke procedure aanhangig is, staat aan een beoordeling door de Raad niet in de weg.

Voor de door mij gewenste niet-ontvankelijkverklaring, in het geval dat de klager de zaak al aan de rechter heeft voorgelegd, is geen reglementswijziging nodig. De Raad zou voortaan in die situatie kunnen overwegen dat de klager het vereiste ‘belang’ mist (vergelijk § 12.6), nu ervan moet worden uitgegaan dat de Rechter de zaak volgens het – in wezen – zelfde toetsingcriterium (vergelijk § 7.3) als de Raad heeft beoordeeld of zal beoordelen.