• No results found

klachten over journalistieke gedragingen

8.2 aantasting van eer en goede naam

De Raad en rechter hebben in gevallen van een ernstige beschuldiging die de eer en goede naam aantasten, verschillende standpunten wat betreft het vereiste van hoor en wederhoor.

Het is vaste jurisprudentie van de civiele rechter dat de journalist de plicht heeft de beschuldigingen tegen personen te onderbouwen met een deugdelijk onderzoek. Gepubliceerde feiten moeten volgens de Hoge Raad, zoals vermeld, steun vinden in het ten tijde van de publicatie beschikbare feitenmateriaal. Zo oordeelde de Hoge Raad in 1985 in een zaak betreffende de bewering van de 31 RvdJ 1988-19 (Van der Berg/Groene Amsterdammer).

32 RvdJ 1995-2 (Bond tegen het vloeken/Spijkerman, VARA). 33 RvdJ 1997-7 (Ramaker/NCRV).

114

journalist Grijpma dat de Surinaamse politicus Herrenberg zou hebben bemid-deld bij een door Bouterse af te sluiten miljoenenlening, te betalen met zwart geld afkomstig uit cocaïnehandel:

Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate de verdenkingen tegen Herrenberg ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal heeft het Hof kennelijk uit de verklaringen welke de heren Chin a Sen en Haakmat hebben afgelegd, afgeleid dat hetgeen Grijpma heeft gepu-bliceerd omtrent hetgeen deze heren hem hebben laten weten, steun vond in hun vóór die publicatie jegens hem afgelegde verklaringen.34

Voor een deugdelijk onderzoek als door de Hoge Raad bedoeld, is volgens de jurisprudentie echter niet vereist dat altijd en onder alle omstandigheden hoor en wederhoor wordt toegepast. In een procedure naar aanleiding van een waarschuwing in de rubriek consumentenvoorlichting van het AD om geen geld te zenden naar het adres van een z.g. intermediair overwoog het Hof Den Haag:

Geen rechtsregel brengt mee dat slechts dan sprake kan zijn van een deugdelijk journalistiek onderzoek wanneer tenminste eenmaal contact heeft plaatsgevon-den tussen de verslaggever en de betrokkene.35

Twee jaar later overwoog het Hof Amsterdam in een procedure naar aanlei-ding van een publicatie van de bedrijvenonderzoeker Lakeman in het tijdschrift OR-Informatie, waarin was beweerd dat directeur Nederkoorn van Fokker 25 miljoen mark zou hebben ontvangen van Dasa voor de verkoop van Fokker aan dit concern,

Het vragen van een reactie aan Dasa, Fokker of Nederkoorn zou wenselijk zijn geweest, maar levert geen rechtens relevant feit jegens Lakeman op.36

In een dispuut betreffende perspublicaties in de Limburger over het omstreden declaratiegedrag van de burgemeester van Beek besliste het Hof Den Bosch:

De stelling dat, indien een publicatie over iemand wordt voorbereid waarin beschuldigingen worden geuit over de betrokkene, altijd en onder alle omstan-digheden een recht op wederhoor bestaat, vindt geen steun in de wet.37

34 HR 8 maart 1985, (NJ 1986, 437 Herrenberg/Grijpma en Het Parool).

35 Hof Den Haag 25 mei 1994, Mediaforum 1994-7/8, p. B62 (Roesink/Algemeen Dag-blad).

36 Hof Amsterdam 30 mei 1996, Mediaforum 1996-6, p. B109 (Lakeman/Dasa).

37 Hof Den Bosch 18 februari 1999, Mediaforum 1999-3, nr. 17 (De Limburger c.s./Van Goethem).

115 De president van de Rechtbank Zutphen oordeelde naar aanleiding van een

publicatie van Wegener over klachten van klanten over de door de eiser ver-kochte campers, dat:

het recht geen steun biedt voor de stelling dat voor een betrokkene altijd en onder alle omstandigheden een recht op wederhoor bestaat.38

Volgens de rechter is het beginsel van hoor en wederhoor van relatieve be-tekenis. Toepassing van het beginsel disculpeert de journalist niet onder alle omstandigheden. Zo besliste de president van de Amsterdamse Rechtbank in het kort geding van de Amsterdamse advocaat Oscar Hammerstein tegen het dagblad De Telegraaf naar aanleiding van een publicatie over de tegen hem gerezen verdenking van deelname aan een criminele organisatie en van vals-heid in geschrifte:

De omstandigheid dat Hammerstein recht op wederhoor heeft gehad doordat hem steeds om commentaar is gevraagd leidt niet tot een uitzondering op de in beginsel gegeven onrechtmatigheid, omdat de weigering van Hammerstein commentaar te geven hem in dit geval in redelijkheid niet kan worden tegen-geworpen. Hammerstein werd immers verdacht van ernstige strafbare feiten en was ter zake gedetineerd.39

Tegenover dit genuanceerde standpunt van de rechter staat de jurisprudentie van de Raad voor de Journalistiek, dat in geval van ernstige beschuldigingen over personen altijd en onder alle omstandigheden het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden toegepast, met als enige uitzondering de verslag-geving van rechtzittingen.

Zo vindt de Raad dat, zelfs als de feiten in de publicatie zijn ontleend aan an-dere publicaties waarover niet is geklaagd, het toepassen van wederhoor vereist is. Dit oordeelde de Raad o.a. in 1986 in een zaak betreffende een artikel in Opzij over verkrachting en aanranding van vijf vrouwen door een psycholoog in het so-ciotherapeutisch instituut Triangel.40 De publicatie was (mede) gebaseerd op een twee jaar eerder door journalisten met medewerking van Triangel uitgevoerd. In 1992 had de Raad eenzelfde opinie in het geval van de klacht van de vroe-gere echtgenoot van iemand die in een interview in het Dagblad voor Noord-Limburg had gezegd door klager tijdens de oorlog te zijn verraden.41 Het artikel 38 Pres. Rb. Zutphen 25 maart 1993, KG 2003-89 (Belmondo/Wegener).

In gelijke zin Pres. Rb. Amsterdam 8 december 1999, Mediaforum 2000-4, nr. 25. 39 Pres. Rb. Amsterdam 14 augustus 1996 Mediaforum 1996-5: B78

40 RvdJ 86-12 (Triangel/Vorrink en Opzij).

116

bevatte citaten van klager uit een boek waartegen hij destijds geen actie had ondernomen.

De Raad achtte de klacht eveneens gegrond in de zaak van de oud-presi-dent van het gerechtshof Arnhem die klaagde over een artikel in De Telegraaf waarin hij van gebrek aan integriteit werd beticht, hoewel in een eerder artikel in dezelfde krant reeds de beweerdelijke belangenverstrengeling aan de kaak was gesteld en klager daartegen niets had ondernomen.42

Ook in een zaak uit 2001, waarin de scheikundig hoogleraar Buck klaagde over een artikel in Het Parool, waarin hij als fraudeur en dictator werd afge-schilderd maar waarin werd teruggegrepen op een eerder artikel in Het Parool achtte de Raad de klacht gegrond.43

De Rechter oordeelt onder dergelijke omstandigheden anders: Zo achtten Hof en Hoge Raad overname in een leerboek van een artikel waarin McDonald’s werd aangevallen onder de titel De vraatzucht van de hamburger, zonder dat de uitgever voor het leerboek voor de publicatie ervan nader onderzoek had verricht, niet onrechtmatig.44

Toen de KRO in een tv-uitzending twijfels had geuit aan de bestemming van de door de Stichting Nederland-Amerika ingezamelde gelden in het kader van een in 1985 uitgevoerd veteranenprogramma, daarbij teruggrijpend op eerdere publicaties in Fem en Het Vrije Volk, besliste de President van de Rechtbank Amsterdam:

Anders dan Bom c.s. menen rust op degene die opnieuw publiceert niet de verplichting om alle feiten weer te verifiëren.45

Een vonnis van de president van de Rechtbank Amsterdam betrof een publi-catie in Quote waarin eiser o.a. werd beticht van op macht gebaseerde seksuele relaties met vrouwelijke collega’s en manipulatie in de financiële verslaglegging van zijn bedrijf. De president wees de vordering tot rectificatie af met de over-weging dat eiser tegen eerdere publicaties in dezelfde zin in de Volkskrant en NRC Handelsblad niet was opgekomen.46

De Raad maakt slechts uitzondering op de regel dat ook bij vervolgpublicaties hoor en wederhoor moet worden toegepast, in het geval dat de eerdere publi-catie van dezelfde hand is als de publipubli-catie waarover wordt geklaagd en dat er bij de eerdere publicatie wél wederhoor is toegepast. Dit gebeurde o.a. in een 42 RvdJ 98-19 (Van Julsingha/De Telegraaf).

43 RvdJ 2001-12 (Buck/Het Parool).

44 HR 5 juni 1990, NJ 1991, 432 (McDonalds/Wolters-Noordhoff).

45 Pres. Rb. Amsterdam 29 april 1998 (Stichting Nederland-Amerika/ Bom en KRO), Me-diaforum 1998- nr. 32.

117 zaak betreffende een artikel in NRC Handelsblad waarin K. Dittrich (destijds

kandidaat-burgemeester van Maastricht) werd beticht van betrokkenheid bij bouwfraudes en belastingontduiking (dit laatste als voorzitter van MVV).47

Zelfs als het om publicatie van feiten van algemene bekendheid gaat acht de Raad het toepassen van wederhoor vereist. Dit blijkt o.a. uit de uitspraak van de Raad uit 2000 in een dispuut tussen de beheerder van een Antilliaans trustkantoor en de Volkskrant:48 de Volkskrant had klager beticht van betrok-kenheid bij het wegsluizen van geld door de vader van oud-tennisster Steffie Graf via de zogenaamde Antillen-route.49

De Raad meent dat wederhoor ook vereist is als de zinloosheid ervan bij voor-baat vrijwel vaststaat. Een treffend voorbeeld daarvan is de zaak betreffende een tv-uitzending van de Evangelische Omroep waarin justitie werd verweten niet nader te hebben onderzocht of de moordenaar van Pim Fortuyn tevens een milieuambtenaar had omgebracht. Volkert van der G. beklaagde zich er bij de Raad over dat de EO hem niet om commentaar had gevraagd. De EO verweerde zich met de stelling dat het vragen om commentaar vrijwel zeker een ontkenning van Van der G. zou hebben opgeleverd, hetgeen niet onaannemelijk was want de uitzending vond plaats enkele dagen voordat het Gerechtshof in de strafzaak tegen Van der G. uitspraak zou doen. De Raad oordeelde:

De enkele veronderstelling dat van klager geen inhoudelijke reactie te verwach-ten was, rechtvaardigt in dit geval niet dat verweerders zelfs geen poging hebben ondernomen om wederhoor toe te passen.50

Ook in een dergelijk geval beslist de rechter anders. In een procedure naar aanleiding van een EO-reportage waarin verband werd gelegd tussen bladen als Playboy en incest en verkrachting overwoog de president van de Rechtbank Amsterdam:

Dat de EO Playboy c.s. niet voor de tv-uitzending om een weerwoord heeft gevraagd en niet heeft meegedeeld dat het onderzoek van dr. Reisman betrek-king heeft op tijdschriften verschenen in de periode 1954-1984 maakt dit niet anders, nu evident is uit de reeds in de Verenigde Staten gevoerde discussie over het onderzoek van dr. Reisman dat Playboy het niet eens is met de conclusies van haar onderzoek.51

47 RvdJ 2002-23 (Dittrich/NRC Handelsblad). 48 RvdJ 2000-65 (Elias/ de Volkskrant).

49 Zie bijv. Rb. Amsterdam 29 april 1998, Mediaforum 1998-6, nr. 32. Feiten ontleend aan openbare bronnen behoeft degene die opnieuw publiceert niet weer te verifiëren. 50 RvdJ 2004-45 (X/EO).

51 Pres. Rb. Amsterdam 27 oktober 1994 Mediaforum 1995 nr. 1 (Playboy/EO). Idem Pres. Rb. Haarlem 4 december 1996, KG 1997, 90.

118

De Raad gaat in zijn eis van toepassing van hoor en wederhoor zelfs zo ver dat als hij van oordeel is dat er, ondanks het ontbreken daarvan, geen sprake is geweest van onevenwichtige informatie of suggestieve berichtgeving, hij toch de klacht wegens het ontbreken van hoor en wederhoor gegrond acht.

De Raad deed deze uitspraak naar aanleiding van de klacht die de Vereniging Kritisch Prikken tegen NPS en Vara had ingediend over een uitzending van Nova waarin aandacht was besteed aan de gevolgen van een meningokokkenbesmet-ting in West-Brabant. De uitzending was naar de mening van klaagster oneven-wichtig en suggestief geweest, o.a. doordat daarin geen melding was gemaakt van door haar aangedragen voorbeelden van vaccinatieslachtoffers. De Raad verwierp het verwijt van onevenwichtige en suggestieve berichtgeving, maar achtte de klacht desniettemin wegens onvoldoende wederhoor gegrond.52

Bovengenoemde discrepantie tussen de jurisprudentie van rechter en Raad be-treffende het beginsel van hoor en wederhoor heeft al eerder de aandacht getrok-ken van Bulk. Zij meent dat het standpunt van de Raad de vrijheid van de media te zeer beperkt, omdat een onwelgevallige mening daarmee zou kunnen worden geblokkeerd.53 Deze argumentatie lijkt mij minder juist omdat het de journalist vrij staat afstand te nemen van de in wederhoor ontvangen informatie.

De jurisprudentie van de Raad is mijns inziens om een andere dan de door Bulk genoemde reden niet aanvaardbaar. In de rechtspraak van de Raad verliest het beginsel van hoor en wederhoor zijn functie. Toepassing van het beginsel is slechts één van de middelen die de journalist ten dienste staat om de waar-heid te achterhalen. In de uitspraken van de Raad lijkt het beginsel van hoor en wederhoor te worden gedegradeerd tot een formaliteit.54

52 RvdJ 2002-8 (Vereniging Kritisch Prikken/NPS en Vara).

53 M. Bulk in De bescherming van de eer en goede naam bij Rechter en Raad voor de Journa-listiek, in de opstellen aangeboden aan prof.mr. J.M. de Meij, Van ontvanger naar zender,

2004, p. 58.

54 De strengheid waarmee de Raad ten behoeve van waarheidsvinding de eis van hoor en wederhoor stelt, staat in schil contrast met het gemak waarmee hij soms onware aan-tijgingen toelaat: zie bijv. RvdJ 86-8 (Advocatencollectief/De Telegraaf); De Raad achtte de klacht van het Advocatencollectief tegen de door De Telegraaf gebezigde kwalifica-tie ‘georganiseerde in troebel water vissers’ ongegrond, hoewel de Raad constateerde dat het commentaar van De Telegraaf leek te zijn gebaseerd op het misverstand dat de handelwijze van verdachten toegerekend dient te worden aan hun verdedigers. Zie ook RvdJ 2002-19 (Mulholland Pictures/Volkskrant); In deze uitspraak werd de klacht over beweerdelijke vriendjespolitiek door de toenmalige staatssecretaris Vermeend met be-trekking tot de financiering van de film The discovery of heaven ongegrond verklaard hoewel de Raad erkende dat het bewijs van de juistheid van de beschuldiging niet was geleverd.

119 8.3 aantasting van de persoonlijke levenssfeer

Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn de belangen die door de grondrechten van persvrijheid en het recht op privacy worden gegarandeerd, gelijkwaardig. Uit de eerder genoemde arresten (Van Gasteren/Het Parool en Ferdi E./Panorama) volgt dat het van de concrete omstandigheden van het geval afhangt of de persvrijheid prevaleert boven het recht op privacy of omgekeerd. De Hoge Raad overwoog in een uitspraak naar aanleiding van het hinderlijk volgen van de kinderen van Prinses Irene door een roddelblad:

Bij het door afweging te vinden antwoord op de vraag of een perspublicatie waardoor inbreuk wordt gemaakt op eens anders recht op eerbiediging van zijn privéleven, wordt gerechtvaardigd door de vrijheid van meningsuiting – de uitoefening van welk vrijheidsrecht onder meer beperkt wordt door de rechten van anderen – dienen alle bijzonderheden van het gegeven geval te worden meegewogen.55

Hieronder volgen enkele voorbeelden van deze afweging in de lagere recht-spraak.

• Toen RTL-tv beelden uitzond van een slachtoffer in de Eper incestzaak ver-bood de president van Rechtbank Amsterdam verdere openbaarmaking met de overweging:

Daar waar beide [grondrechten, M.] op gespannen voet met elkaar raken,

zal telkens aan de hand van een concreet onderzoek naar de feiten en om-standigheden van enig geval de grens moeten worden gemarkeerd tot waar een inbreuk op een van deze grondrechten kan worden aanvaard zonder het andere tekort te doen. Hierbij zal de ratio een belangrijke rol behoren te spelen in die zin dat, naar mate de uitgangspunten die aan het bestaan van het grondrecht ten grondslag liggen minder in de knel komen, de werking van dit recht tegenover het andere eerder zal moeten wijken.56

• Daarentegen woog de persvrijheid voor de rechter zwaarder dan het recht op privacy in een procedure van de journaliste Henneman tegen HP-de Tijd. Het weekblad had in een artikel melding gemaakt van het gerucht over haar intieme relatie met minister-president Lubbers. De president overwoog dat 55 HR 4 maart 1988 NJ 1989, 367. Deze door de Hoge Raad genoemde belangenafweging zal na het arrest van het EHRM inzake Caroline von Hannover, bij beweerdelijke aan-tasting door de pers van de persoonlijke levenssfeer van public figures, steeds meer in het voordeel van laatstgenoemden uitvallen: zie § 4.5.

120

dit voor Henneman ongetwijfeld een onaangename inbreuk was op de pri-vacy en dat de nieuwswaarde van de publicatie gering was te achten, maar hij achtte de mededeling in het weekblad toch niet onrechtmatig:

Aangezien die betrekking had op een gerucht dat destijds in brede kring

bekend was en aangezien voldoende duidelijk gemaakt was dat het om een gerucht ging.57

• Een zelfde lot trof de hoofdredacteur van Privé, Van der Meyden, in een procedure tegen Panorama. Het blad had een samenvatting gegeven van alle geruchten die over Van der Meyden de ronde deden. De Rechtbank Haarlem achtte de publicatie geoorloofd. Zij overwoog:

Van der Meyden heeft immers zelf in zijn actieve carrière de grenzen van

het toelaatbare voor wat betreft inbreuk op de privacy van ‘public figures’ in hoge mate afgetast. Dat bij een dergelijk artikel in enige mate inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy dient Van der Meyden zich te laten welgevallen. Van der Meyden is ook zelf een ‘public figure’ en dient al zodanig te accep-teren dat hij meer dan de gemiddelde burger voorwerp is van aandacht in de media.58

Het vermelden van geruchten is toegestaan, kwaadsprekerij niet, maar de scheidslijn tussen het vermelden van geruchten en van roddels is dun. Zo oor-deelde het Hof Amsterdam naar aanleiding van een publicatie in Party over de beweerdelijke homoseksuele relatie van de zanger Gordon met een golfleraar:

Dat de gepubliceerde gegevens gepresenteerd zijn als ‘geruchten’ in een door het publiek als luchtig ervaren roddelblad maakt de inhoud van de publicatie niet minder onjuist.59

Van de belangenafweging die de rechter toepast bij een botsing van de persvrij-heid met het recht van privacy is bij de Raad voor de Journalistiek weinig terug te vinden, zeker niet de jurisprudentie van de Raad die dateert van vóór april 1997. Tot dat tijdstip gold voor de Raad als uitgangspunt dat ‘een nieuwsbericht zoveel mogelijk gegevens dient te bevatten opdat de lezer zich een waarheidsgetrouw en controleerbaar beeld van het nieuwsfeit kan vormen’ en was voor de Raad berichtgeving slechts dan een inbreuk op de privacy als daardoor ‘onevenredig nadeel’ bijvoorbeeld in de vorm van ‘onevenredig zware leedtoevoeging’ ont-57 Pres. Rb. Amsterdam 16 september 1998, NJ 1999, 439 (Henneman/HP-de Tijd).

In dezelfde zin Hof Den Bosch 5 november 2002, Mediaforum 2003-1, nr. 5. 58 Rb. Haarlem 19 augustus 1997, Mediaforum 1997-9, p. B130.

121 staat.60 M.a.w. de Raad achtte – anders dan de rechter – het recht op privacy niet

gelijkwaardig aan de persvrijheid. De Raad liet tot april 1997 de belangen die door het grondrecht van persvrijheid worden beschermd per definitie zwaarder wegen dan de belangen gewaarborgd door het recht op privacy.

Bovengenoemd uitgangspunt is o.a. terug te vinden in een uitspraak uit 1988 naar aanleiding van een klacht betreffende publicaties over de moord en ver-krachting van een jonge vrouw door een gedetineerde, die in de Mesdagkliniek te Groningen werd verpleegd. In de berichtgeving was de volledige naam van het slachtoffer vermeld. De Raad achtte de klacht op grond van bovengenoemd criterium ongegrond.61 De Raad overwoog:

Het in berichtgeving over geweldsmisdrijven niet onherkenbaar en onidenti-ficeerbaar maken van slachtoffers kan op zichzelf, los van de omstandigheden van het geval, niet reeds als een dergelijke onevenredig zware leedtoevoeging beschouwd worden.

In een uitspraak uit 1995 nuanceerde de Raad dit standpunt nog enigszins. De zaak betrof de publicatie over een door een geweldsmisdrijf omgekomen vrouw waarvan in het artikel de naam, het adres en de leeftijd waren vermeld. Alleen wat betreft het vermelden van de naam achtte de Raad de klacht gegrond. Dit was naar zijn oordeel ‘een zo zware leedtoevoeging dat vermelding achterwege

had horen te blijven’.62

Maar een jaar later verwierp de Raad een klacht naar aanleiding van be-richtgeving over een beweerdelijke seksuele relatie van een psychiater met een patiënt van het Merwedeziekenhuis waarin niet alleen diens naam was vermeld maar ook zijn foto was geplaatst, ongegrond.63 (De psychiater pleegde na de publicatie zelfmoord.)

De Raad kan niet beoordelen of de heer O. in het verspreidingsgebied van De Dordtenaar een publieke c.q. bekende persoonlijkheid was. Indien dat wél het geval was dan zou hij door de publicatie van het portret naar het oordeel