• No results found

Het begrip van de term impressionisme binnen de Nederlandse kunstkritiek

2.3 Het begrip van de term impressionisme

Het begrip impressionisme, zoals het door Nederlandse critici gehanteerd werd, heeft een tweeledige betekenis. Ten eerste kan uit de hierboven aangehaalde citaten worden geconcludeerd dat men het impressionisme zag als een schilderkunst waarbij er grof geschilderd werd. Het was voornamelijk vanwege deze eigenschap dat Nederlandse critici de schilders van de Haagse en de Amsterdamse School als impressionistisch typeerden. Dit is niet onlogisch aangezien dit de belangrijkste eigenschap was die de aanvankelijke berichtgeving uit Parijs het impressionisme toedichtte. Zoals duidelijk is geworden werd het grove schilderen over het algemeen gezien als slordigheid, gemakzucht en onkunde.

De losse schildertoets riep echter niet uitsluitend negativiteit op. De grote meesters van de gouden eeuw, zoals Rembrandt en Frans Hals, gebruikten immers eveneens een zeer losse toets. Men was zich hiervan bewust en er werden daarom pogingen gedaan om de schilderkunst van de 17e en 19e eeuw te verenigen. Zo werd in 1898, in een bespreking van een tentoonstelling van het werk van Rembrandt over diens

Poolse Ruiter (c. 1655, The Frick Collection), het volgende geschreven:

door de brutale schildering van het grauwe paard, waarvoor alle kleuren gebruikt zijn en dat, om het woord maar eens te gebruiken, even

51

impressionistisch geschilderd is, als een Breitner, waarnaar deftige tentoonstellingbezoekers nu schuddebollend staan te kijken.125

Een dergelijke relativering van de penseelstreek van Breitner, welke in dit geval in zijn voordeel uitpakte, was echter een uitzondering.

Het gebruik van het woord impressionisme met als betekenis een slordige en vage schildertrant trad vanaf de jaren 1890 zelfs buiten de grenzen van de kunstkritiek. Zo werd het kunsttheoretische begrip gebruikt ter illustratie van zeer algemene zaken, zoals in dit citaat uit een krantenartikel over de staatsbegroting:

Wat het maatschappelijk vraagstuk betreft, wij staan voor een

impressionistisch kunstwerk, waarin de toeschouwer geplaatst wordt voor een raadsel, niet voor een kunstwerk dat hem onmiddellijk genot geeft; alles is wazig, nevelig, donker.126

Naast geestige vermeldingen als deze, waarbij het begrip nog werd gebruikt in connectie met kunst, zijn er tevens artikelen geschreven waarbij het gebruik van de term impressionisme, als synoniem voor vaagheid en ambiguïteit, de grenzen van de kunstwereld volledig te buiten gaat:

In langen tijd, zoo leest men in de Amst. Ct., heeft onze stad er niet zoo impressionistisch uitgezien als vorige week. De mist hing zoo dicht en zwaar over de grachten en straten, dat men soms moeite had een voorbijganger te onderscheiden.127

Vanuit verschillende invalshoeken wordt het dus duidelijk dat het begrip

impressionisme een betekenis kon hebben van vaag, slordig, ambigu en onduidelijk. De kunsttheoretische uitleg van het woord impressie in deze redenering is die van een schets, van een onvoltooid kunstwerk. Voor conservatieve critici volstond het dus niet dat een kunstenaar een impressie van een motief afleverde, want dit betekende per definitie dat het werk niet af was. De impressie was vanuit traditioneel oogpunt

125

Anoniem, 6 oktober 1898: 5.

126 Anoniem, 2 december 1891: 3. 127 Anoniem, 28 februari 1891: 2.

52

veeleer iets dat een kunstenaar in het atelier tot in het detail moest uitwerken. Daarom is de betekenis van het impressionisme, volgens de traditionalistische uitleg, te

herleiden tot een onvoltooid schilderij.

Vanaf de jaren 1880 bestond er in Nederland echter ook een andere uitleg van de impressie, welke aan de basis stond van een meer inhoudelijke conceptie van de term impressionisme, en hier als tweede betekenis van het woord zal worden

gepresenteerd. Vanuit deze conceptie was het impressionisme een kunst waarbij de kunstenaar zijn persoonlijke impressie van een motief op het doek overbracht. Daarbij legde hij zijn ziel in het kunstwerk, waardoor ieder kunstwerk noodzakelijk was verbonden aan het individu dat het had geproduceerd. Omdat de kunstenaar de vorm van het kunstwerk gebruikt om zijn persoonlijkheid te uiten vallen vorm en inhoud samen in het werk. Dit is een belangrijk verschil met conservatieve kunstopvattingen waarbij uitvoering een voornaam criterium is.

De inhoudelijke conceptie van het begrip impressionisme is in 1886 door Maurits van der Valk zeer treffend verwoord:

Veel is er gesproken over en veel gescholden op de impressionisten. Ze waren de mannen die het zo nauw niet namen met de kunst, die half afgewerkte studies gaven voor schilderijen, die niet konden tekenen, niet schilderen.

Het wordt tijd dat men dit anders in gaat zien. Eene impressie is de indruk dien men op een gegeven moment ontvangt van een stuk natuur, onder de omstandigheden, zooals het zich dan, en dan alleen, voordoet. Niet elk kunstenaar nu krijgt een zelfden indruk, het hangt geheel van zijne persoonlijkheid, van zijn temperament af, wat hem het sterkst zal treffen, wat hij zal trachten weer te geven met alle kracht en hartstocht die in hem zijn, omdat hij het voelt in het diepst van zijne ziel; dan zal zijn werk zijn een ondeelbaar geheel, omdat hij eene nieuwe, eene eigene wereld heeft geschapen met eene groote zij van de oneindig rijke natuur.128

53

Van der Valks definitie van de impressie komt goeddeels overeen met de

particularistische uitleg van de eerder besproken Hippolyte Taine, die voorstelde dat ieder individu de externe realiteit anders percipieert. Van der Valk, die zelf

kunstenaar was, maakt hierbij echter wel een onderscheid tussen ‘gewone’ mensen en kunstenaars.129 Alleen kunstenaars zijn volgens hem in staat om het werkelijke ‘karakter’ van een bepaald motief te doorgronden.130

Het impressionisme zoals Van der Valk het zag, komt zo toch zeer dicht bij de individualistische kunst zoals eerder is uitgelegd. Een impressionist verhoudt zich in deze optiek op een zeer persoonlijke wijze tot de natuur, en legt deze vervolgens op een originele wijze vast. Van der Valk legt in zijn verhandeling tevens uit dat hij de grove penseelstreek als een juiste

methode ziet voor het vangen van het moment, omdat detaillering bij het aangeven van beweging overbodig zou zijn.131

Hoewel het logisch lijkt dat alleen positief gezinde critici het impressionisme dergelijke eigenschappen toedichtten, zijn er ook conservatieven aan te wijzen die het impressionisme als een persoonlijke kunst definieerden. Zo schreef Joseph

Alberdingk Thijm, in 1883: ‘De jongste kunstrichting, die men impressionisme noemt, maakt er vooral werk van, de stemming des kunstenaars te portretteren.’132

En verder in het artikel: ‘Het impressionisme van onze tijd, […] hangt met het

individualisme natuurlijk ten engste samen.’133

Hoewel Thijm, die gedurende zijn gehele carrière als liefhebber van de romantiek een felle tegenstander van dergelijke vernieuwing in de schilderkunst was, in het artikel waaruit deze citaten afkomstig zijn kritiek levert op het impressionisme, is zijn definitie wel degelijk vergelijkbaar met die van Van der Valk.134 Beiden

onderschrijven het persoonlijke en het individuele van het impressionisme. Er is echter een groot verschil. Thijm’s definitie is in zekere zin ironisch, omdat hij slechts de bij hem bekende doelstellingen van het impressionisme definieert, en niet per se de

129 Stemming (Van der Valk), 13 oktober 1886: 3: ‘een artist, dat is iemand die meer is dan een

gewoon mensch, omdat hij door zijn fijne bewerktuiging meer gevoel en fantasie heeft.’

130 Idem: ‘hem zal treffen het karakter dat er is in de vormen en hij zal ze weergeven met schoone

lijnen die elk op zich zelf zeggen wat hij gevoeld heeft;’

131 Idem: ‘Nu zullen velen mij zeggen: maar de schilderij van Breitner is niet af, niet uitgewerkt, daar is

een poot misschien te lang of een gele tres te weinig.

Daarop antwoord ik dit. Met enkele lijnen vol uitdrukking de actie van het paard of een ruiter aan te geven, zoodat er leven en gang en karakter in zit, staat hooger dan lijntje voor lijntje, haartje voor haartje te volgen, al is het nog zoo juist, die details welke men toch niet opmerkt bij een figuur in beweging.’

132

Alberdingk Thijm, 26 augustus 1883: 1.

133 Idem.

54

uiterlijke kenmerken. Volgens Thijm leidden deze doelstellingen namelijk helemaal

niet tot goede kunst. Hij definieerde het impressionisme net als Van der Valk dat deed, alleen keurde hij deze kunstenaarspraktijk af. Er kan echter wel geconcludeerd dat zowel sceptici als sympathisanten van het impressionisme het begrip opvatten als een persoonlijke en individuele kunst. Daarom kan er gesteld worden dat ook deze betekenis van het impressionisme breed gedragen werd.

In combinatie met het impressionisme werd over aspecten als kleurgebruik of onderwerpskeuze in de Nederlandse kunstkritiek vrijwel nooit gerept .135 Het is de vraag of men überhaupt dergelijke aspecten van de schilderkunst aan het woord impressionisme verbond. Er kan in ieder geval worden gesteld dat men in Nederland het kleurgebruik van Monet en de zijnen niet aan het impressionisme verbond. Het was anders onmogelijk geweest om een kunstenaar als Anton Mauve een

impressionist te noemen. Over het algemeen wist men waarschijnlijk helemaal niet eens van het bestaan van Monet of Renoir af, en wees men, als het over het Franse impressionisme ging, naar Daubigny of Rousseau. Van een dergelijke misconceptie gaf in 1889 de conservatieve criticus Johan Gram blijk toen hij het net geopende museum van Hendrik Willem Mesdag beschreef: ‘Millet, in al zijne uitingen, Rousseau en Daubigny zijn de huisgoden: de kunst, die zoo hier als in Mesdag’s museum prijkt, is bijna uitsluitend eene lofrede op de nieuwe richting, een pleidooi voor het impressionisme, voor een breede en krachtige opvatting’136

Concluderend gesteld bestond de conceptie van het impressionisme onder Nederlandse kunstcritici uit twee betekenissen: ten eerste zag men het als een schilderkunst waarbij er een zeer grove penseelstreek werd gehanteerd. Ten tweede zag men het als een zeer persoonlijke en individualistische kunst. Vaak werd er in een recensie slechts een van deze twee betekenissen gehanteerd, maar zoals Maurits van der Valk heeft laten zien werden de betekenissen ook gecombineerd.

Als deze twee concepties van het impressionisme vervolgens worden vergeleken met de definities die in het eerste hoofdstuk van deze studie zijn genoemd, kan het

volgende worden geconcludeerd:

135 Met uitzondering van Marcellus Emants.

55

De grove penseelstreek, die in Nederland als impressionistisch werd gezien komt tot op zekere hoogte overeen met het Franse impressionisme. Er kan uit de gevonden recensies echter niet een meer specifieke definitie van de penseelstreek die men in Nederland aan het impressionisme verbond worden gevonden. Daarom is het lastig om een precieze vergelijking te maken met de Franse impressionisten, die weliswaar grof schilderden, maar tevens hun verftoetsen altijd naast elkaar plaatsen, en niet mengden op het doek. Daarnaast is het Franse impressionisme gedefinieerd als een schilderkunst waarbij er persoonlijkheid uit de individuele verftoets spreekt. Een dergelijke karakterisering is er in de Nederlandse kunstkritiek niet te vinden. Op het vlak van het anti-academisch weglaten van details komt de Nederlandse conceptie van het impressionisme wel overeen met het Franse impressionisme.

Tevens is er een overeenkomst aan te duiden op het aspect van de verhouding van de kunstenaar tot de externe werkelijkheid. In de Nederlandse conceptie wordt het impressionisme, analoog aan Franse definities, aangemerkt als een kunst die zich op subjectieve, individualistische en persoonlijke wijze verhoudt tot de werkelijkheid. Er is echter een verschil. Bij het Franse impressionisme manifesteerde deze persoonlijke verhouding van de kunstenaar tot de realiteit zich in kunstwerken waarin de

kunstenaar, met behulp van zijn toets, zijn individualiteit legde, en waarin de realiteit niet per se waarheidsgetrouw werd gereproduceerd. Dergelijke aspecten zijn in de Nederlandse kunstkritiek niet terug te vinden. Men stelt wel dat er persoonlijkheid in de Nederlands impressionistische werken ligt, maar men is niet specifiek over hoe deze persoonlijkheid zich manifesteert. Daarnaast had men in Nederland het over een bepaalde waarheid of essentie die de schilder uit de natuur haalt. Dit is een eigenschap die meer bij het naturalistische landschap past dan bij het Franse impressionisme. In grote lijnen blijken er een paar overeenkomsten tussen de Nederlandse begrip van het impressionisme en het Franse impressionisme te zijn, maar mijns inziens treden de verschillen meer op de voorgrond. Wat de critici in Nederland onder het impressionisme verstonden ligt namelijk behoorlijk ver af van wat er in hoofdstuk 1 over het Franse impressionisme is gesteld.

56

Hoofdstuk 3

De verhouding van Nederlandse kunstenaars tot