• No results found

H7120 Herstellende hoogvenen

3.5 Natura 2000 doelen, beoordeling van de staat van instandhouding

3.5.3 H7120 Herstellende hoogvenen

Oppervlakte en verspreiding

Het gebied is in 2004 op de communautaire lijst geplaatst. Wat de oppervlakten van habitattypen toen (en daarvoor) waren, is niet goed bekend. Dat wordt veroorzaakt door de moeilijkheden bij het onderscheid maken tussen habitattype H7120

enerzijds en niet-kwalificerend hoogveen anderzijds én met het onderscheid tussen de habitattypen onderling. Voor het onderscheiden is meer nodig dan een goede vegetatiekaart. Bij H7120 is namelijk van belang dat bepaald wordt of een

kwalificerend vegetatietype voorkomt op een locatie die verbeterbaar is (zie de tekst van het profielendocument). Zo niet, dan kan sprake zijn van een ander habitattype dan Herstellende hoogvenen. Bij de beoordeling van de verbeterbaarheid spelen bodemtype, hoogteligging en hydrologie een rol – aspecten die op een

vegetatiekaart niet voorkomen. Pas in 2013 zijn deze aspecten in ogenschouw genomen en kon onderscheid worden gemaakt tussen H7120 en H110A. Dat onderscheid is toegepast op de vegetatiekaarten van 2007 en 2009, dus de situatie ten tijde van het nemen van het aanwijzingsbesluit (wat de formele nulsituatie is voor het beheerplan). Het overgrote deel van het gebied is gekwalificeerd als

Herstellende hoogvenen. In januari en februari 2013 is door Jansen et al. (2013) het actuele voorkomen van Herstellende hoogvenen vastgesteld op 617,79 ha. De grotere open wateren zijn geen Herstellende hoogvenen. Maar binnen die wateren heeft zich na 1997 wel lokaal de rompgemeenschap van waterveenmos gevestigd: die locaties behoren inmiddels wél (weer) tot Herstellende hoogvenen. Mogelijk dat het areaal zich door deze verlanding ook na 2009 nog iets heeft uitgebreid, maar vooralsnog kan ervan worden uitgegaan dat de habitatkaart de situatie weergeeft ten tijde van het aanwijzen van het gebied.

Herstellende hoogvenen bestaat in Engbertsdijksvenen uit een breed scala van vegetatietypen die op verdroogd en eventueel weer vernat veen voorkomen. Het varieert grofweg van zure bossen met vooral berk tot open water met

waterveenmos, met daar tussenin allerlei typen heiden.

De vegetaties waar het bij herstellend hoogveen om gaat zijn de volgende:  Associatie van gewone dophei-veenmos, subassociatie van witte snavelbies  Associatie van moerasstruisgras en zompzegge

 Associatie van gewone dophei, subassociatie van veenmos  Associatie van veenmos en snavelbies

 Associatie van dophei-berkenbroek, subassociatie van eenarig wollegras  Associatie van dophei-berkenbroek, subassociatie van struikhei

 Associatie van zompzegge-berkenbroek  Rompgemeenschap van dophei

 Rompgemeenschap van eenarig wollegras en veenmos  Rompgemeenschap van eenarig wollegras en pijpenstro  Rompgemeenschap van lavendelhei

 Rompgemeenschap van pijpenstrootje  Rompgemeenschap van pitrus en veenmos  Rompgemeenschap van veenpluis en veenmos  Rompgemeenschap van waterveenmos

Het Herstellende hoogvenen komt over vrijwel het hele gebied voor. Uitzonderingen zijn de grote open wateren en die delen waar de zandbodem bloot ligt en geen restveen aanwezig is.

Kwaliteit

De kwaliteit van het herstellend hoogveen is net als levend hoogveen aan een aantal kenmerken gebonden. Dat zijn de verhouding tussen ‘goede’ en ‘matige’ vegetaties, abiotische randvoorwaarden, de aanwezigheid van kenmerkende soorten,

kenmerken van een goede structuur en functie, en kwaliteitseisen aan de omgeving. Ze worden hier achtereenvolgend behandeld. Voor een groot deel zijn de kenmerken dezelfde als bij actief hoogveen.

 De vegetaties die gerekend worden tot het habitattype representeren voor 34% een goede kwaliteit.

 Aan de meeste abiotische randvoorwaarden wordt niet voldaan. Dat geldt o.a. voor de stabiliteit grondwaterstand, de voedselrijkdom, de kritische depositie, en de wegzijging naar de ondergrond.

 De aanwezigheid van kenmerkende soorten is matig. Van de insecten komt slechts een enkele soort voor. Van de planten komen de relatief algemene wel, maar de kritische soorten niet voor. Van de vier kenmerkende vogelsoorten broeden er drie in een behoorlijk groot aantal en één incidenteel. Van de kenmerkende reptielen komt 100% voor, maar dat gaat maar om één, redelijk algemene soort.

 Aan een aantal kenmerken van een goede structuur en functie wordt

onvoldoende voldaan. Het gaat om het voorkomen van een acrotelm, het intact zijn van de catotelm en de schaal waarop het habitattype voorkomt. Ook aan de kwaliteitseisen aan de omgeving, met name waar het gaat om de stijghoogte in de zandondergrond wordt niet voldaan aan de voorwaarden.

 De Kritische Depositiewaarde (KDW) bedraagt 500 mol N per ha per jaar. In 2014 is de totale N-depositie gemiddeld 1.936 mol N per ha per jaar (

bandbreedte 1.685 – 2.454 mol N/ha/jaar, 90 percentielwaarden, bijbehorende afstand tot KDW: 1.185 à 1.954 mol N per ha per jaar). Dat is gemiddeld 1.436 mol N per ha per jaar te hoog. De depositie varieert flink: van waarden van rond 1.650 mol N per ha per jaar meer in het midden tot rond 2.600 mol N per ha per jaar in het zuidoosten. De afstand tot de KDW varieert dien ten gevolge ook flink. Deze waarden zitten buiten het 90% percentieltraject.

 Tussen 1997 en 2007 is sprake van verdere verdroging van het gebied en lokaal het verdwijnen van veenmosvegetaties in de delen met het dunste veenpakket. Deze waarneming berust op een analyse van beide vegetatiekaarten met het programma ITERATIO (Holtland 2012). Daarbij wordt via de samenstelling van de vegetatie, en de indicatiewaarden die de plantensoorten hebben een berekening gemaakt van de ontwikkeling van de relatieve grondwaterstand (Figuur 3.17 links).

Figuur 3.17. links: ontwikkeling van de relatieve grondwaterstand zoals berekend met ITERATIO.

rechts: ontwikkeling van de hoogveenfase gebaseerd op vegetatietypen (naar Holtland 2012). Het blijkt dat er op 378 ha een verdroging, en op 214 ha een vernatting

geconstateerd wordt. Deze verdroging op basis van vegetatieopnamen is in dezelfde periode niet herkenbaar in de hoogveenontwikkeling zelf (Figuur 3.17, rechts). Deze is gebaseerd op vegetatiegemeenschappen in plaats van individuele soorten. Er is een per saldo neutrale trend in hoogveenontwikkeling: 244 ha gaat vooruit, 244 ha achteruit. Daarbij valt op dat de achteruitgang aan de noord en oostzijde groter is, en de vooruitgang aan de zuid en westzijde.

Op geen van de vijf kenmerken ‘scoort’ Engbertsdijksvenen een voldoende, twee criteria voldoen slecht, zodat de kwaliteit van het herstellend hoogveen als zeer ongunstig beoordeeld moet worden.

Beoordeling toekomstperspectief

Het toekomstperspectief bij autonome ontwikkeling is om twee redenen niet gunstig te noemen: ten eerste wordt noch aan de hydrologische randvoorwaarden als aan de kritische depositie van stikstof voldaan, ten tweede moet het herstellende hoogveen in stand gehouden worden met het nodige beheer, hetgeen een risico inhoudt voor het voortzetten daarvan in de toekomst (het is onnodig duur). De oorzaak van de geconstateerde toename van areaal herstellend hoogveen in 2013 is de aanleg van de veendam rondom de veenkern in 2006, waarbij ook enkele grote veenputten zijn veranderd. De veenputten zijn deels gedempt en verkleind, en daardoor hebben zich vegetaties ontwikkeld die tot het habitattype behoren. Een verdere toename als gevolg van de aanleg van de dam wordt niet verwacht. Daarom beoordelen we het toekomstperspectief als zeer ongunstig.