• No results found

Bepaling maatregelpakketten per Habitattype

Er worden 3 herstelmaatregelpakketten op gebiedsniveau gepresenteerd, die noodzakelijk zijn voor de PAS. De eerste bevat maatregelen die betrekking hebben op het opheffen van het grootste knelpunt, de verdroging door ontwatering in de omgeving. Het tweede maatregelpakket richt zich op het verlichten van een aantal effecten van eutrofiëring. Het derde maatregelpakket is gericht op het realiseren van een van de kernopgave “overgangszone grote venen” en het herstel van actief hoogveen in zijn landschapsecologische positie, conform de herstelstrategie gradiënten nat zandlandschap.

Het verder voorkomen van achteruitgang van de habitats is alleen te realiseren door de eerste twee herstelmaatregelpakketten in samenhang met het terugdringen van de stikstofbelasting uit te voeren. Het derde herstelmaatregelpakket is op langere termijn noodzakelijk om de kernopgaven en een goede landschapsecologische inbedding te realiseren. Van het derde herstelmaatregelpakket is nu niet zeker dat uitvoering geen negatieve invloed heeft op de doelen H7110A en H7120 en kan daarom pas in een volgende beheerplanperiode worden uitgevoerd, na onderzoek van de gevolgen. Een terugvalmaatregel is de aangroei en ontwikkeling van het acrotelm langer de tijd geven.

Een maatregelpakket dat uitgaat van hydrologische maatregelen waarbij geen functieveranderingen van landbouwgronden nodig zijn, wordt niet gepresenteerd. Dit pakket is wel onderzocht, maar bleek geen bijdrage te leveren aan het herstel, noch aan het voorkomen van verdere achteruitgang van de habitattypen actief en herstellende hoogveen.

De maatregelpakketten gaan gepaard met monitorings- en onderzoeksmaatregelen om de kennislacunes op te heffen.

In bijlage IX is een kaart opgenomen om de locatie van de maatregelen weer te geven.

Maatregelpakket 1: “hydrologisch herstel” omvat de volgende maatregelen, die grotendeels afkomstig zijn uit de scenarioberekeningen van Arcadis (2012). Enkele maatregelen (o.a. bufferzone aan de oostzijde) zijn op grond van het advies van de commissie van deskundigen (Jansen et al., 2013) aangescherpt.

 Verwijderen van alle ontwatering (sloten, greppels en buisdrainage) binnen en langs de begrenzing van de Engbertsdijksvenen

 Aanleg bufferzones aan de oostzijde van Engbertsdijksvenen  Aanleg bufferzone aan de westzijde van Engbertsdijksvenen  Peilverhoging in het Geesters stroomkanaal

 Aanleg van een gemaal (ten behoeve van watervoorziening voor de bufferzone oostzijde)

 Aanleg van een defosfateringsinstallatie bij de zuidoostelijke bufferzone  Aanleg van een automatische stuw aan de zuidzijde van de noordoostelijke

bufferzone

 Aanleg dammen en compartimenten binnen N2000 begrenzing (compartimenteren)

 Verondiepen van 600 m randsloot (aan de oostzijde van Engbertsdijksvenen)  Onderhoud van de hydrologische inrichting.

De bufferzones buiten het N2000-gebied zijn noodzakelijk om achteruitgang van de doelen te voorkomen. Zij dienen in de eerste planperiode te worden ingericht. Maatregelpakket 2: “verlichten eutrofiëring” omvat de volgende maatregelen:  Bos rooien

 Berken verwijderen (periodiek over grootste deel van het gebied)  Zeer kleinschalig maaien en plaggen van de droge heide

 Begrazing (overlevingsmaatregel) in randzone, zolang strategie 1 niet is uitgevoerd.

Dit maatregelpakket dient gedurende de komende drie beheerplanperioden te worden uitgevoerd, zolang de depositie hoger is dan 1100 mol/ha/jr.

Maatregelpakket 3: “kernopgave overgangszone grote venen” bevat de volgende maatregelen:

 Bos rooien

 Herinrichten deel oostelijke bufferzone

Dit maatregelpakket kan worden afgerond nadat zich een acrotelm heeft ontwikkeld. In de eerste beheerplanperiode is het noodzakelijk de maatregel ‘bos rooien’ uit te voeren om de vorming van een acrotelm te faciliteren. De herinrichting van de oostelijke bufferzone (noordelijk deel) kan pas later worden uitgevoerd, naar verwachting in de derde planperiode. De reden hiervoor is dat eerst duidelijk moet zijn hoe de (grond)waterstroming ter plaatse van de laggzone zich zal ontwikkelen. Dit kan alleen in de praktijk blijken.

Monitoring en onderzoek zijn verder noodzakelijk om inzicht te krijgen in de

voortgang tot realisatie van de instandhoudingsdoelen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek kunnen PAS-maatregelen worden aangescherpt of uitgebreid.

5.6.1 Bepaling maatregelpakketten per soort

Er wordt voor de geoorde fuut geen apart maatregelpakket geformuleerd. De stikstofeffecten worden afdoende bestreden door het periodiek afzetten van berken, dat al in maatregelpakket 2 is opgenomen. Wel wordt een deel van het gebied, dat de broed- slaapplaatsen van geoorde fuut moet beschermen, afgesloten voor publiek. Deze maatregel vindt nu al plaats en kan voor het gedeelte waar dit niet het geval is meeliften op een vergelijkbare Niet-PAS-maatregel die wordt toegepast voor de toendrarietgans en kraanvogel.

5.6.2 Relevantie van uitwerking voor andere habitattypen en natuurwaarden

In het gebied zijn vrijwel geen andere habitats van enig belang aanwezig. De vernattingsmaatregelen in het hoogveengebied hebben geen invloed op de droge heide omdat de droge heide hoog genoeg ligt om er geen effecten van te

ondervinden. Er zijn uiteraard wel positieve effecten op de gradiënt tussen de droge heide en het hoogveen.

Een deel van de hydrologische maatregelen uit herstelstrategie 1 legt een ruimtelijk beslag op de foerageergebieden van kraanvogel en toendrarietgans. Voor de

toendrarietgans is dat waarschijnlijk geen probleem. De soort legt grotere afstanden tussen rustgebied en foerageergebied af. Voor de kraanvogel is dat mogelijk wél een probleem. Dit kan echter alleen worden vastgesteld als de kwaliteit van het

foerageergebied is vastgesteld, in overeenstemming met de hier weergegeven kennislacune. Indien blijkt dat de kwaliteit van het foerageergebied is afgenomen kunnen eenvoudig maatregelen worden genomen om die kwaliteit te herstellen. Mogelijke maatregelen zijn teelt de van korrelmais zonder oogst en het uitbreiden van afgesloten gebied. Beide maatregelen hebben vrijwel onmiddellijk effect. Tzt kan daarom besloten worden welke maatregel ingezet zal worden.

De hydrologische maatregelen kunnen een geringe uitbreiding en

kwaliteitsverbetering van het leefgebied van kraanvogel en toendrarietgans, waar het gaat om rustplaatsen, tot gevolg hebben. Er komt namelijk veel ondiep open water bij.

De optelsom van mogelijk verlies aan foerageergebied en de toename van de kwaliteit en oppervlakte van de slaapplaatsen kan in het kader van deze PAS niet

worden gemaakt en is ook niet zinvol omdat beiden voldoende in samenhang aanwezig moeten zijn. Vooralsnog gaan we ervan uit dat de beide factoren in evenwicht zijn.

Op het leefgebied van de geoorde fuut (Zuur ven Lg04) is door de

vernattingsmaatregelen op langere termijn een negatieve invloed te verwachten, doordat open water in het hoogveen dichtgroeit. Deze afname is al in de doelstelling voor de soort opgenomen.