• No results found

Bijlage VI. Onderzoeksverantwoording tijdvak D

26. Herindeling Moerhuizen

- Samenvoeging van de gemeenten Moerkapelle en Zevenhuizen tot de nieuw te vormen gemeente Moerhuizen

Geraadpleegde publicaties voor dataverzameling: - Memorie van toelichting

https://resolver.kb.nl/resolve?urn=sgd%3Ampeg21%3A19881989%3A0006299 26.1 Herindelingsproces Moerhuizen

“In het provinciale beleidsprogramma ‘Basis voor het Beleid 1978-1982’ stond aangegeven dat zo mogelijk die zittingsperiode van provinciale staten begonnen moest worden met herindeling van de gebieden rondom Alphen aan den Rijn en rond Gouda en Zoetermeer. Als eerste aanzet daartoe werd in juni 1979 de concept-nota ‘Gemeentelijke herindeling noord- oostelijk en midden Zuid-Holland’ uitgebracht. Deze conceptnota bevat een - voorlopige - afbakening van het her in te delen gebied. De voorlopige gebiedsafbakening omvatte 28 gemeenten te weten: Ter Aar, Alkemade, Alphen aan den Rijn, Benthuizen, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, Bodegraven, Boskoop, Driebruggen, Gouda, Hazerswoude, Koudekerk aan den Rijn, Leimuiden, Moerkapelle, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Nieuwkoop, Nieuwveen, Reeuwijk, Rijnsaterwoude, Waddinxveen, Woerden, Woubrugge, Zevenhoven, Zevenhuizen, Zoetermeer en Zoeterwoude. Deze gebiedsafbakening is

gehandhaafd in de nota ‘Gemeentelijke herindeling noord-oostelijk en midden Zuid-Holland’, waarmee in mei 1980 de voorprocedure voor deze herindeling officieel van start ging”

(Memorie van toelichting, p.50).

“In afwijking van voorgaande indelingen in Zuid-Holland zijn de gemeenten in dit

herindelingsgebied van meet af aan betrokken bij het opstellen van discussiemodellen voor de herindeling” (Memorie van toelichting, p.50).

De hiervoor beschreven aanleiding kreeg vervolg door het opstellen van twee werkgroepen (zowel leden van gemeenten als van de provincie). Daarbij zijn verschillende

herindelingsmodellen en discussiepunten opgesteld. Deze uitkomsten werden vervolgens toegestuurd aan de gemeenteraden van de betrokken gemeenten.

“Uit de reakties van de raden op de discussienota's bleek dat het merendeel de noodzaak tot herindeling niet aanwezig achtte. Hoewel er dan ook overwegend een voorkeur werd

uitgesproken over het nul-model, spraken de meeste raden zich toch ook uit over het te kiezen herindelingsmodel. Zij deden dat voor het geval de herindeling ondanks hun bezwaren toch zou doorgaan” (Memorie van toelichting, p.51). In 1983 heeft de provincie middels een voorlopige indeling hun standpunt kenbaar gemaakt. In juni 1984 verzocht het provinciaal bestuur de Kroon om de voorgestelde herindeling in gang te zetten.

116

26.2 Motieven voor herindeling Moerhuizen

In de bovenstaande documenten zien we verschillende motieven vóór dan wel tegen

herindeling. Daarbij hebben de betrokken gemeenten, de provincie en het Rijk ieder hun eigen rol en zienswijze. Hieronder wordt met behulp van de operationaliseringstabel gemeten welk motief het meest nadrukkelijk naar voren komt bij deze herindeling.

Sigma-type values

I. “Ook in het beleidsprogramma van provinciale staten voor deze zittingsperiode - de Basis voor het Beleid 1982-1986 - heeft de gemeentelijke herindeling een nadrukkelijke plaats gekregen. In dat beleidsprogramma wordt onder andere gesteld dat gemeenten een voldoende draagvlak moeten hebben om

bestuurskracht, deskundigheid en doeltreffend beheer te kunnen waarborgen en dat gemeentelijke herindeling daartoe een bijdrage kan leveren” (Memorie van

toelichting, p.44).

II. “Zij doen dat vanuit de overtuiging dat via een gemeentelijke herindeling de bestuurlijke mogelijkheden en middelen van de gemeenten vergroot kunnen worden” (Memorie van toelichting, p.44).

III. “Een belangrijk gevolg daarvan is, dat het bestuurlijk rendement niet opweegt tegen de daarin geïnvesteerde menselijke en materiële – middelen” (Memorie van toelichting, p.45).

IV. “Met de omvang van een gemeente hangt, zoals gezegd, ook samen de omvang van het ambtelijk apparaat. In vooral de kleinere gemeenten zijn de mogelijkheden van dat ambtelijk apparaat zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht aan beperkingen onderhevig. In dit verband spelen de zogenaamde Ubink-normen een grote rol. Deze normen die gekoppeld zijn aan het inwonertal, bepalen in hoge mate het functieniveau - en daarmee overigens ook het salarisniveau - van het gemeentelijk personeel” (Memorie van toelichting, p.46).

V. “Een dergelijke indeling heeft als voordeel dat gebieden met eenzelfde karakter (bijvoorbeeld tuinbouw, recreatie) zoveel mogelijk bestuurlijk onder één noemer worden gebracht, zodat de ontwikkeling van zo'n gebied op meer efficiënte en effectieve wijze ter hand kan worden genomen” (Memorie van toelichting, p.48).

117

Theta-type values

I. “Willen deze afdelingen en/of diensten naar behoren kunnen functioneren, dan moeten zij in kwalitatief en in kwantitatief opzicht voldoende zijn toegerust. Deze aspekten worden bepaald door de omvang van een gemeente. De omvang van een gemeente bepaalt ook of er in een gemeente al dan niet een full-time bestuurder in de persoon van een burgemeester en secretaris is. Gedeputeerde staten van Zuid- Holland vinden het vanuit een oogpunt van doelmatig maar zeker ook van

democratisch functioneren onbevredigend en onjuist als een gemeente geen eigen burgemeester en secretaris (en dus secretarie) heeft, maar deze moet delen met een of meer andere gemeenten” (Memorie van toelichting, p.45).

II. “Uit het onderzoek ter evaluatie van reeds tot stand gekomen herindelingen in Zuid-Holland (uit 1979) blijkt dat daarvoor in de grotere gemeenten meer mogelijkheden zijn en dat men in die gemeenten ook de raadsleden die geen wethouder zijn via vaste commissies van Advies en Bijstand veel meer bij de voorbereiding van het te voeren beleid betrekt. Gedeputeerde staten vinden dat dat het democratisch functioneren van de gemeente alleen maar ten goede komt” (Memorie van toelichting, p.46).

III. “In het Zuidhollandse beleid heeft altijd voorop gestaan dat in de drie

bestuurslagenstructuur zoals ons land die kent (Rijk, provincie, gemeente) de taken op een zo laag mogelijk niveau, dat wil zeggen op het niveau van het lokale

bestuur moeten worden behartigd. In principe moet iedere gemeente voor zich in staat zijn het gemeentelijk takenpakket te behartigen. Maar Nederland en ook de provincie Zuid-Holland kent zowel grote als kleine gemeenten. Die kleine

gemeenten bepalen vaak de sterkte van de keten. Daardoor dreigt het gevaar voor centralisatie dan wel komt de decentralisatie niet goed van de grond” (Memorie van toelichting, p.44).

118