• No results found

De grote betrokkenheid van Willem Clerck bij de jonge dichter Philipus van Sorgen blijkt uit de

Hoofdstuk 4. Clercks netwerk

25. De grote betrokkenheid van Willem Clerck bij de jonge dichter Philipus van Sorgen blijkt uit de

allegaartje van ambachtslieden, zoals beeldhouwers, schilders, ververs, zadelmakers en zelfs

klompenmakers. Er ontstond een nieuw gilde dat ‘boeckprinters, boeckbijnders ende verlichters’ heette. Dit was traditiegetrouw een ambachtsgilde dat zich kenmerkte door de meesterproef. Er lag dus een sterke nadruk op de ambachtelijkheid. Ook aspirant-

boekverkopers hoorden deze meesterproef af te

leggen. Ten opzichte van het Utrechtse gilde waren die van Leiden en Amsterdam veel vrijblijvender, want bij deze gilden hoefde er geen meesterproef afgelegd te worden. De redenering in deze Hollandse steden zou geweest kunnen zijn dat de bekwaamheid van een boekverkoper nu eenmaal niet van een meesterproef viel af te leiden. De gilden van Amsterdam en Leiden hadden daarmee het belang van de handel op het oog, anders dan de situatie in Utrecht waar de nadruk op ambachtelijkheid lag. Het Utrechtse boekdrukkers, boekbinders en verlichters-gilde bestond uit leden die meester waren. Knechten konden, evenals bij andere gilden het geval was, geen lid worden. Uit de dekenlijst van de gilden blijkt dat om in aanmerking te komen voor deze positie, de deken in Utrecht een

vooraanstaand boekverkoper moest zijn. In 1653 kwam er een nieuwe ordonnantie tot stand, als opvolger van de eerste ordonnantie uit 1599.112 In deze ordonnantie waren invloeden van buitenaf merkbaar, vooral die van de ordonnantie van Leiden, die rond 1650 gereed kwam. In 1663 werd de derde ordonnantie

gepubliceerd die vooral de bescherming van de

Utrechtse boekhandel tot doel had. Daarnaast werd in 1685 bepaald dat de catalogi van de veilingen eerst aan de rector magnificus getoond moesten worden. In 1688 gaf de magistraat aan dat van alle werken die in Utrecht werden gedrukt, één exemplaar aan de

bibliotheek van de Academie moest worden

afgestaan.113 Dit moest benadrukken, dat de Academie een grote betrokkenheid had bij de boekhandel.

Willem Clerck onderhield in Utrecht een groot aantal relaties met collega’s en uit de fondslijst blijkt dat Clerck met verschillende Utrechtse drukkers en uitgevers heeft samengewerkt. In de eerste plaats waren er Utrechtse uitgevers die zelf geen drukkerij

112 Forrer, K., Drie ordonnanties van het uterechtse boekdrukkers- en boekverkopersgilde een bijdrage tot de geschiedenis van de Utrechtse boekhandel in de zeventiende eeuw, in: Jaarboek Oud-Utrecht, p.88. 113 Forrer, p. 97.

hadden, zoals Hendrik Versteeg (1630-1673), een geloofsgenoot van Willem Clerck en net als hij een vriend van Jodocus van Lodenstein. Versteeg heeft in eerste instantie veel werk van Van Lodenstein

uitgegeven, iets dat later door Clerck zou worden voortgezet. Hoewel het fonds van Versteeg veel kleiner was dan dat van Clerck, hebben hun fondsen

inhoudelijk veel overeenkomsten. Er is echter één groot verschil: terwijl Versteeg veel vertalingen van buitenlandse Puriteinen op de markt bracht, beperkte Clerck zich hoofdzakelijk tot auteurs van eigen bodem. Toch bestaat het vermoeden dat het fonds van Versteeg na diens dood in 1673 door Clerck is overgenomen. Op ’t Hof en Huisman, die in 2016 een monografie over Versteeg publiceerden, kunnen dit weliswaar niet bewijzen, maar ze vinden dat er een aantal

steekhoudende argumenten voor te vinden zijn. Ze wijzen op hun congenialiteit en hun geëngageerd zijn met de idealen van de Nadere Reformatie. Ook is duidelijk dat Clerck en Versteeg tijdens de laatste 13 jaar van Versteegs leven nauw hebben samengewerkt. Clerck heeft voor Versteeg gedrukt zoals bijvoorbeeld het werk van Johannes Hoornbeek, Theologiae

practicae pars prior114 uit 1663. Bovendien heeft, zoals

al vermeld, Willem Clerck de rol van Versteeg als uitgever van Van Lodenstein overgenomen.115 Uit de fondslijst blijkt dat Clerck ook met andere

Utrechtse drukkers heeft samengewerkt. Samen met A. Smytegelt gaf hij een werk uit van Johannes van

Leusden getiteld Philologus Hebræo-Græcus generalis, continens quæstiones Hebræo-Græcas, quæ circa Novum Testamentum Græcum fere moveri solent. Verder kunnen genoemd worden Deductie ofte

bewijsselijke bedenkcking: belangende d’Eemsche zee- vaerd van Everard Meyster samen met Barend

Brandsen IJver. De Synopsis theologiae, & speciatim oeconomiae foederum Dei van Fransiscus Burmannus maakte hij samen met Cornelis Jacobszoon Noenaert, Het afkeer ende bitterheyt over’t verschil der religie gematicht ende recht bestiert door Daniel van Henghel vervaardigde hij samen met J. van Paddenburgh.

Samen met Meinardus van Dreunen drukte hij Allon bachvth, of Lyck-predikatie, over de dood van

Gisbertus Voetius door Cornelis Gentman. Een

114 Zie bijlage 2, nr. 9.

bijzonder project was de samenwerking tussen Johannes Ribbius, Francois Halma, Johannes van de Water en Johan van Stuyvesant: de Synoopsis

criticorum aliorumque Sacrae Scripturae interpretum et commentatorum onder redactie van Johannes van Leusden.

Zakelijke contacten buiten Utrecht

Ook buiten Utrecht had Clerck intensieve contacten die van wezenlijk belang waren voor zijn afzetmarkt. De belangrijkste, zaten in Amsterdam en Rotterdam. In Amsterdam had Willem Clerck een geestverwant in Johannes Boekholt, die een belangrijke drukkerij en uitgeverij dreef. Andersom was Clerck voor Boekholt een van zijn belangrijkste zakenpartners buiten

Amsterdam.116 Boekholt was een middelgrote uitgever met een fonds van ongeveer 125 titels en voerde zijn bedrijf aan de Gapersteeg. Deze locatie was dicht in de buurt van de Beurs aan het Rokin. In die omgeving zaten veel van zijn klanten. Boekholt was de zaak van de Nadere Reformatie zeer toegedaan en heeft zich vooral ingezet voor de werken van Jacobus Koelman, zijn belangrijkste auteur.117 Bovendien wist Boekholt zich voor de illustraties van zijn uitgaven verzekerd van de hulp van Jan Luyken, de befaamde graveur, die ook na zijn bekering door zijn geloof werd geïnspireerd. Luyken maakte een portret van Jacobus Koelman en hiermee bewees Boekholt zijn gevoel voor

marktwerking, want de min of meer opgejaagde Koelman was zeer geliefd bij de bezoekers van de conventikels, waar dit portret dan ook gretig aftrek vond. Johannes Boekholt is vooral bekend geworden door het feit dat hij de Engelse puritein John Bunyan hier heeft geïntroduceerd. Zijn fonds kende overigens heel veel vertalingen van Angelsaksische puriteinen. Boekholt had een voorraad van zo’n honderd titels die niet door hemzelf waren uitgegeven.118

Aangezien Johannes uit een boekdrukkers- en

boekverkopersfamilie kwam, kon hij tevens contacten onderhouden met zijn vader Baltus en zijn broer Abraham. Daarnaast onderhield hij contacten met Mercy Browning119 en Gerbrandt Schagen.

116 Hoftijzer, P.G., Engelse boekverkopers bij de Beurs, Amsterdam en Maarsen, AA-Holland Universiteits pers, 1987, p.40.

117 Encyclopedie Nadere Reformatie

118 Alblas, J.B.H. Johannes Boekholt, Amsterdam, Academisch proefschrift, 1987, p. 499.

De verwantschap tussen het netwerk van Clerck en Boekholt , valt uit veel gegevens op te maken.

Zo bezit de Universiteitsbibliotheek van Utrecht een 17de-eeuwse contemporaine band, dat een convoluut met liedboeken bevat, waarvan de eerste twee door Willem Clerck zijn gedrukt en de laatste door Johannes Boekholt. De Edesche verlustingen,120 uit 1677, zijn samen met de Dichtkundige Sielezangen uit 1681 en de Stemme des gejuigs en des heils, (Boekholt) van David Montanus, in een band gezet. In de

Universiteitsbibliotheek van de VU in Amsterdam bevindt zich het door Clerck gedrukte werkje De ware bekeeringe, ontdeckende het kleyn ghetal der ware geloovige van T. Sheppard,121 zich in een zelfde

contemporaine band als de By-na christen ontdeckt of de valse belyder beproeft en verworpen, gedrukt door Johannes Boekholt in Amsterdam. Deze banden werden weliswaar door de koper besteld maar vormen wel een indicatie.

Een belangrijke aanwijzing voor het contact tussen Clerck en Van Boekholt is een handelslijst in het boek van James Durham, De sleutel of verklaaring van ’t Hoogliedt Salamons,122 uitgebracht door Clerck in 1681, het laat twee Boekholt drukken zien.

Een ander belangrijk contact van Clerck was Reynier van Doesburg die actief was in Rotterdam.123 Van Doesburg bouwde tijdens zijn leven een flink fonds op van teminsten 250 titels, waarin een aantal

Rotterdamse predikanten domineert. Daarnaast heeft een groot aantal vertalingen van Engelse puriteinen op zijn pers in Rotterdam het levenslicht gezien. Een belangrijke plaats in zijn fonds werd ingenomen door Wilhelmus á Brakel, die met zijn Logika latreia, dat is de redelijke godts-dienst, een gereformeerde

119 Samen met Willem Clerck was zij medeverkoopster van het pamflet

Doodstuypen der cartesianen en coccejanen (zie bijlage 2.nr. 56, 57) . Zie ook

Hoftijzer Hoftijzer, P.G., Engelse boekverkopers bij de beurs,de geschiedenis

van de Amsterdamse boekhandels Bruyning en Swart, 1637-1724,

Amsterdam en Maarssen, APA-Holland University Press, 1987, p 40, 70, 90. 120 Zie bijlage 2. Nr. 62.

121 Zie bijlage 2, nr. 109. 122 Zie bijlage 2, nr. 101.

123 Trumpi, F., ‘Reinier van Doesburg, boekdrukker te Rotterdam 1681-1731, Rotterdam bibliopolis een rondgang langs boekverkopers’, onder redactie van Bots, H. e.a., in: Uit de zeventiende en achttiende eeuw, Bronnen voor

de geschiedenis van Rotterdam, Rotterdam, Gemeentelijke Archiefdienst,

klassieker schreef.124

Dat Van Doesburg en Mercy Browning belangrijke contacten waren voor Clerck, wordt gestaafd door een fondslijst van de boeken van Koelman. Deze eerder geneomde fondslijst nam Clerck op in De sleutel of verklaring van’t Hoogliedt Salamons,125 van Jacobus Durham, waarin staat dat deze boeken ook ondermeer te verkrijgen zijn bij genoemde boekhandelaren:

(…) Dezelve boeken zijn ook te bekomen tot Amsterdam by Mercy Browning, Engelsche boekverkoopster op de Beurssluys, en tot Rotterdam by Reynier van Doesburg, boekverkooper by de Vismarkt.

Buiten de al genoemde contacten, blijkt uit fondslijsten dat Willem Clerck met verschillende andere niet-

Utrechters heeft samengewerkt. Samen met M. de Groot uit Amsterdam gaf hij de Minne-spiegel der deughden126 uit in 1669. Met de weduwe van Joseph

Bruyningh uit Amsterdam verzorgde Clerck de titel Doodstuypen der Cartesianen en Coccejanen door Leonardus Ryssenius.127

In samenwerking met Johannes van Someren uit Amsterdam, Wilhelmus Goeree en Abraham van Laren vervaardigde hij Ettelyke vraagen, voorgestelt aan leeraars nopende de macht, en privilegien van de koning Jesus en van zijn kerk, ende dienaren, en belangende ’t recht ende macht der politijke overicheid, ontrent het kerkelyke door Jakob Chliarander.128

Zijn weduwe werkte samen met Gerrit Hoogslag uit Leeuwarden, Reinier van Doesburg uit Rotterdam en Johannes Boekholt uit Amsterdam wat betreft Het dispuit en de historie, mitsgaders de praktijke van den sabbath door Jacobus Koelman.129 Ook bracht zij

samen met Jordaan Luchtmans uit Leiden het werk uit: De veritate fidei reformatae, ejusdemque sanctitate 124 Trumpi, 1997, p.261-288. 125 Zie bijlage 2, nr 101. 126 Zie bijlage 2, nr. 19. 127 Zie bijlage 2, nr. 52. 128 Zie bijlage 2, nr. 42. 129 Zie bijlage 2, nr. 122.

26. Titelpagina van Beschouwinge van Zion,een der belangrijkste werken van Jodocus van Lodenstein.

libri III. Sive comment arius ad catechesisn Palatinam, door Melchior Leideckerus.130 Het bekende werk

Uytspanningen van Jodocus van Lodenstein131 bracht zij samen op de markt met de weduwen van Gijsbert de Groot en Johannes Boekholt uit Amsterdam. Ook een herdruk van dit werk maakte ze samen met

voornoemde uitgeefster. Zijn auteurs

Zoals vele Nederlandse zakenlieden heeft Willem Clerck zich tijdens zijn leven ontwikkeld tot een gezien man, die als een spin in zijn web zijn relaties om zich heen verzamelde. Zijn lidmaatschap van de Nederduits Gereformeerde Kerk in Utrecht, waarin hij

verschillende keren diaken was, maakte dat hij de plaatselijke predikanten goed gekend moet hebben. Verschillenden van hen hebben bij hem gepubliceerd. Daarnaast had hij kennelijk goede contacten in het academische circuit van de Utrechtse Universiteit.. Een indicatie daar voor is dat bij zijn tweede huwelijk -met Margrieta Holl- in 1670 in de Catharijnekerk, het trouwboek vermeldt dat niemand minder dan David Montanus en Johannes Leusden getuigen waren. Johannes Leusden was een bekend theoloog, maar ook hoogleraar in het Hebreeuws aan de Utrechtse

Universiteit. In 1660 had hij samen met de

Amsterdamse rabbijn en boekdrukker Joseph Athias, de Biblia Hebraica uitgegeven. Het was de eerste

Hebreeuwse Bijbeluitgave met een vers-nummering. Ook Willem Clerck heeft vier uitgaven voor hem verzorgd.132

David Montanus133 was een dichter-dominee, van wie Clerk in 1679, op aanraden van Van lodenstein, een dichtbundel op de markt zou brengen onder de titel Rijmende aanmerkinge der diepte des goddelijken raads over de zaligheid van’t menschelijk geslagte.134 Afgaand op de voorwoorden in zijn publicaties heeft Clerck het innigste contact gehad met Jodocus van Lodenstein; een band die verder ging dan alleen een zakelijke. Het was een contact dat tot gevolg had dat er tot dan toe onbekend werk van Van Lodenstein op de markt kwam.

130 Zie bijlage 2, nr.146. 131 Zie bijlage 2, nr. 147.

132 Zie bijlage 2. Nr. 10, 21, 64, 116. 133 Encyclopedie Nadere Reformatie. 134 Zie bijlage 2, nr. 83.

Opmerkelijk is dat Willem Clerck in zijn publicaties zich niet altijd laat horen, maar voor het werk Van Lodenstein een uitzondering maakt. Dan doet hij in zijn begeleidend schrijven zijn uiterste best om Van

Lodenstein in zijn voorwoord te ondersteunen en bij de lezer aan te bevelen. Hij nam het ook altijd voor hem op. Waarschijnlijk reagerend op een pamflet van een zekere Cornelis Stompwijk die Van Lodenstein aanvalt op het punt van de Sabbathsheiliging,135 laat Clerck zich van zijn strijdbare kant zien en geeft tevens blijk van zijn onvoorwaardelijk hoogachting voor Van Lodenstein.

(…) noch de scherpe gedachten van Cornelis Stompwijk, backer tot Soetermeer, zijn broeder Gerrit, om onder anderen ook de scherpe

gronden, van dien scherpzinnigen en

Godtsaligenvoorstander des Sabbaths, Jodocus van Lodensteyn (wiens gedachtenis by de yverige christenen, noch in zeegening is)

verdachtig en stomp te maeken, en door quade streken, de kracht van redenen en aensien van dien deftigen voorvechter voor den rustdag, tegens den selven te gebruyken, meenende daer toe een bequam argument gevonden te

hebben.136

Het is overduidelijk dat hij de Utrechtse predikant zeer hoog had en de teksten van Clerck lezend, geeft het de indruk dat ze elkaar volkomen begrepen.

Bovendien geeft Clerck in zijn voorwoord in ‘Den Drucker aen den Leeser’ in J.van Lodensteyns geestelicke gedachten137 aan dat hij na Van

Lodensteins’ overlijden zijn nagelaten papieren heeft mogen doornemen. Hij vond daar overigens een nog niet uitgegeven manuscript tussen. Aangezien dit wat ongebruikelijk is wanneer de relatie puur zakelijk zou zijn geweest, duidt dit er eerder op dat de relatie meer dan zakelijk was en dat ze sterk op elkaar betrokken waren en zelfs vriendschapsbanden hadden gesmeed. De Stichtse drukker zegt:

135 Hier wordt mee bedoeld het in ere houden van de zondag als rustdag. 136 Voorwoord van Willem Clerck in: Laatste gedachten over de

zedelijckheyt vierden gebots, zie bijlage 2,nr. 100.

(…) nog bezig zijnde met zijne Beschouwinge Zions door den Druk aan dese wanstaltige wereld gemeente maken; ben ik gewaar geworden, dat onder zijne pampieren nog

gevonden was deze Zijne Geestelijcke Gedagten aangaande het ware wesen van ’s Menschen Gelukzaligheyd; hebbe goet gedagt deselven mede het licht te doen zien; waar toe ik te gewilliger ben geworden, ziende dat

verscheidene vroome zielen dat kostelijck juweel met sterk verlangen wenschten te mogen zien, van dewelke verscheiden my bezonderlijk daar toe hebben aangezet. (…)

In het begeleidend schrijven van Clerck in Laatste gedachten over de zedelijckheids des vierden gebodts,138 verdedigt hij Van Lodenstein met grote

felheid en laat impliciet weten tot zijn intimi te behoren. Hij zegt:

(…) maer waer heer Lodensteyn verklaert en bekent gemaeckt, dat hy van gevoelen verandert was? Immers niet aen u: en zijn interieurste vrienden, die hem tot zijn doot geassisteert hebben, sullen eenparig verklaren, noyt van hem aen haer verklaert en bekent gemaeckt te zijn, dat hy omttrent de Sabbath van gevoelen verandert was, gelijck men verscheiden van sodanige zijne interieure vrienden, dies nodig zijnde , sal konnen produceren.

En verderop in ‘Den drucker aan den leser’ zegt hij:

Wij sullen daer tegen niet alleen zijn bondig bericht van de moraliteyt des Sabbath, maer ook, (…) so veel getuygenissen van zijn

interieurste vrienden allegeren.

Willem Clerck zegt hier ‘Wij sullen…’. Dit kan

natuurlijk te maken hebben met de stijlvorm pluralis majestatis, die wel eens wordt gebruikt om de eigen

138 Zie bijlage 2, nr. 100.

27. Titelpagina van de het werk van de jong

belangrijkheid te benadrukken, maar in het licht van bovenstaande citaten zou dit er ook heel goed op kunnen duiden dat hij hier inderdaad bedoelt: ‘Van Lodenstein en ik’ of: ‘ik en u, de lezer’.

Niet alleen was Willem Clerck enorm betrokken bij Van Lodenstein, maar ook heeft hij veel gedaan voor de dichter Philippus van Sorgen. Willem Clerck werd geboeid door deze dichter en hij heeft, zoals hij zelf zegt, in het voorwoord aan Van Sorgens moeder

Catharina van der Vliet, zich enorm ingespannen om de verzen van deze jong overleden dichter bij elkaar te krijgen. Overigens had hij hierbij ook heel duidelijk de zanglustigen onder de zogenaamde gezelschappen op het oog.

Na dat ick nu en dan gesien ende gehoort hadde, eenige staaltjens van het Geestelijcke Dicht- werck van den wel-eer Geest-rijcke, ende nu by Godt gesaligde D. Philippus van Sorgen, U E. geliefde Soon, ende wijders bericht sijnde, dat verscheyde Liederen onder sijne pampieren na sijn overlijden, waren overgebleven; ende versekert, dat indien deselve het licht mochten sien, groote Dienst ende nuttigheyd aen veele Vroome Zielen souden kunnen toebrengen. Oock wetende dat ‘er alreeds verscheyde stucken by veele verspreyt waren; ende dat ‘er seer verlangt ende gewenst wierd, om die alle by den anderen te sien, ben te raden geworden alle sijne

Liederen, soo veel ick konde by den anderen te vergaderen; ende daer mede besigh sijnde, sijn my nog ter handen gekomen eenige andere van deselvde stoffe, door verscheyde andere Dichters te samen gestelt, om deselve door den druck gemeen te maken. Waer toe noch door eenige Vroome Zielen, geheel begeerigh sijnde aen die soete Liederen deelachtigh te mogen sijn, seer ben aengeprickelt geworden; Soo heb ick deselve blyhertigh op de Pers geleyt; my

versekerende datse van alle God lievende Sangh- beminners in aengenaemheyd sullen worden aengenomen, (…)139

139 Uit: Dicht-kundige zielezangen, zie bijlage 2, nr, 98.

29.Titelpagina van Edesche verlustingen van

Zoals gezegd, bevond Willem Clerck zich in in de nabijheid van een aantal voormannen van de Nadere Reformatie. De zgn. ‘vader’ van de Nadere Reformatie, Willem Teellinck, heeft Clerck niet persoonlijk gekend, maar wel de kinderen van deze veelschrijver.

Een van de eerste werken die Willem Clerck van zijn persen liet rollen, was gedrukt op verzoek van de erven