• No results found

Willem Clerck, een piëtistisch boekverkoper

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Clerck, een piëtistisch boekverkoper"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem Clerck,

een piëtistisch

boekverkoper

Jan Willem Stolk

(2)

Masterscriptie Boekwetenschschap en Handschriftenkunde

Auteur: Jan Willem Stolk Studentnr. 10845380

(3)

Begeleider dr. P. Dijstelberge

Tweede lezer Prof. dr. E.M.P van Gemert Juni 2017

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord………... ...4

Inleiding…..………. ……5

Hoofdstuk 1. De persoonlijke wereld van Willem Clerck….………....8

Hoofdstuk 2. Kwesties in Utrecht ………...16

Hoofdstuk 3. Het geestelijk klimaat; belangrijke personen en zaken.…24

Hoofdstuk 4. Clercks

netwerk………..…....34 Hoofdstuk 5. Een analyse van zijn

fonds……….43 Hoofdstuk 6.

Conclusie………...50 Verantwoording van

illustraties………...54 Lijst van afkortingen ….

……….57 Literatuur………..

………..58

Bijlagen………. ……..61

(5)

Voorwoord

Het heeft mij altijd geboeid om te zien hoe de

voormannen van het gereformeerde piëtisme, stevig gefundeerd op de Bijbel, stelling namen tegen

bepaalde aspecten van de tijdsgeest en ontsporingen aanwezen van kerk, staat en maatschappij waarbij ze als alternatief zelfs een nieuw reformatieprogramma voor ogen hadden.

De drukpers speelde hierin een grote rol, met een snelle productie van teksten, die het middel waren om de gedachten en de beleving van de piétisten uit te dragen, wat leidde tot een keur aan boeken en

pamfletten. In het tweede deel van de 17de eeuw was wat dit betreft, Utrecht ‘the place tot be’. Daar

woonden mensen als Voetius, Van Lodenstein,

Teellinck, Koelman en Anna Maria van Schurman, soms op een steenworp afstand van elkaar en zij bepaalden voor een groot deel het kerkelijk maar ook

maatschappelijk leven in de Domstad.

Wat had ik in die tijd graag eens door Utrecht willen lopen.

Maar dat heeft de uitgever/drukker en boekverkoper Willem Clerck voor mij gedaan. Hij is voor ons vooral zichtbaar als drukker en uitgever, maar heeft natuurlijk ook ‘gewandeld’ in de hoofden van deze mensen die in Utrecht leefden tijdens een voor de Domstad roerige periode. Willem Clerck was niet alleen zakenman, ook heeft hij zich intrinsiek betrokken gevoeld bij de gereformeerde piëtistische beweging, die zich gemanifesteerd heeft als de Nadere Reformatie. Dank aan de Leerstoel Boekwetenschap van de Universiteit van Amsterdam die het mogelijk maakte deze scriptie te schrijven en dank dank aan Paul Dijstelberge en Lia van Gemert die mij begeleidden.

(6)

Inleiding

‘Ik heb geplant, Apollo heeft nat gemaekt, Godt moet de wasdom geven’ was een van de drukkersmerken van de Utrechtse drukker Willem Clerck (1635-1685). Dit drukkersmerk had hij van zijn overleden

voorganger Lambert Roeck overgenomen. Het motto suggereert dat het hier gaat om een man met een missie. Met natmaken moet hij gedacht hebben aan zijn eigen drukkers- en boekverspreidingsactiviteiten. Planten en natmaken had voor deze drukker uit de Domstad verder ook alles te maken met de

verspreiding van het gedachtegoed van de Nadere Reformatie, een term die in onze tijd nog wel eens aan discussie onderhevig is, maar die hij in ieder geval zelf in de vorm van een publicatie met deze titel op zijn eigen persen manifest heeft gemaakt(afb. 1). In 1682 drukte hij namelijk het werkje Concept van Nader Reformatie in de leer, ordre en zeden. Opgesteld door Gedeputeerden des Classis van Zuyd-Bevelant, met als ondertitel: Tot opwecking der Leeraars van

Nederlandt, om de nodige Reformatie te bevorderen.1

Hoe dan ook, Willem Clerck was bepaald geen drukker/uitgever en boekverkoper die louter financieel gewin voor ogen had, maar hij was een gelovig christen die de maatschappelijke consequenties daarvan van harte was toegedaan. Daar een bijdrage aan te leveren was zijn missie en dat gold naar alle waarschijnlijkheid ook voor zijn weduwe, die na het overlijden van Willem, de zaak nog enige tijd heeft voortgezet.

Probleemstelling

De afgelopen decennia heeft de boekwetenschap in Nederland een stroomversnelling gekend. Daarin verschenen ook vele studies over individuele

boekverkopers, met name in Holland, maar ook de stad Utrecht, de vestigingsplaats van Willem Clerck, kende een aantal boekverkopers aan wie publicaties zijn gewijd. Het Utrechtse boekenbedrijf is onderwerp van studie geweest van G.A. Evers, oud-conservator van de Utrechtse universiteitsbibliotheek. Hij heeft aandacht besteed aan Jan van Waesberge, Francois Halma en Joost en Pieter Elzevier. A. Baggerman besteedde aandacht aan Simon de Vries.2 De meest recente publicatie is die van W.J.op’t Hof en F.W.Huisman over

1 Zie bijlage 2 nr. 106.

1. De uitgave van Willem Clerck, waarin voor de eerste keer de term Nader(e) Reformatie op duikt.

(7)

de Utrechtse uitgever Hendrick Versteeg, die bij deze auteurs belangstelling had gewekt omdat hij een piëtistisch uitgever was, een zogenaamde secundaire vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie. Daar worden ‘niet-theologen’ mee bedoeld, die toch een bijdrage hebben geleverd aan de verspreiding van het gedachtengoed, zoals drukkers en uitgevers.

Er is toenemende belangstelling onder Nederlandse piëtisten waar te nemen voor deze secundaire

vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Een voorbeeld van die toegomen interesse is de internetsite Pietas,3 waarop veel boekwetenschappelijk kennis te vinden is. Pietas Online heeft banden met het

Studiecentrum voor protestantse boekcultuur, verbonden aan de Vrije Universiteit en de Stichting Studie Nadere Reformatie (SSNR). Het leidde tot veel (deel-) studies, bijvoorbeeld naar de

editiegegeschiedenis van Van Lodensteins Uytspanningen .4

Wanneer men op het gebied van boekhistorisch onderzoek de cyclus van R. Darnton gebruikt, zoals beschreven door Adriaan van der Weel,5 kan worden gesteld dat binnen piëtistische kringen het accent op productie en distributie ligt.6 Dit heeft tot gevolg gehad dat er verschillende publicaties zijn verschenen die een piëtische boekverkoper als onderwerp hebben.

Voorbeelden hiervan zijn de dissertatie van J.B.H. Alblas over Johannes Boekholt uit 1987 tot en met tal van publicaties van W.J. op’t Hof, die bovendien zelf promoveerde op de Nederlandse vertalingen van Engelse piëtistische geschriften. Ook moet genoemd worden W. Heijting, die publiceerde over de Dordtse uitgever Francois Boels en F. Trumpi die publiceerde over de eveneens piëtistische Reinier van Doesburg. Al lang bestaat bij de Nederlandse piëtisten het

vermoeden dan Willem Clerck met betrekking tot deze denominatie ook belangrijk is geweest, maar er was tot nu toe geen substantieel onderzoek naar gedaan.

2 Zie voor deze genoemde publicaties: Hoftijzer, P.G., & O.S. Lankhorst de ,

Drukkers, boekverkopers en lezers in de Republiek. Een historische en bibliografische handleiding, Den Haag, SDU, 2000, p.134.

3 http://www.ssnr.nl/pietas.

4 Ros, A.,’In het spoor van Van Lodenstein. Een onbekend boekje van Dvid Montanus’, Documentatieblad Nadere Reformatie 25, nr 2. P.129-134. 5 Weel, Adriaan van der, The communications circuit revisited, Mainz, SHARP conference, 2000.

6 Aan het consumptie- en lezersaspect is bv. wel aan geschonken door Els Stronks, in: ‘De ‘verborge werkkingh’ van het zeventiende-eeuwse calvinistisch liedboek’, in De Boekenwereld, jaargang 11.

(8)

Daarom lag hier een uitdaging om er een masterscriptie aan te wijden.

De vraag die ik dus in deze scriptie wil onderzoeken, is naar de betekenis van van Willem Clerck als

boekverkoper.

Hoewel ik in eerste instantie -al werkende- deze vraag ruim verkend heb spitste ik de vraagstelling toe op Clercks betekenis voor de Nadere Reformatie. De vraagstelling is dan: op welke maner en in welke mate is Willem Clerck voor de Nadere Reformatie van

betekenis geweest?

De Nadere Reformatie was een vroomheidsbeweging in de Nederduits Hervormde Kerk in de 17de en 18de eeuw, die een voortgaande reformatie voorstond van de samenleving. Het was een reactie op de verflauwing die, in de ogen van een aantal predikanten, ontstond na de Reformatie. Een belangrijk doel was om een gebrek aan persoonlijke geloofsbeleving en de zichtbare

gevolgen daarvan in het persoonlijk leven van de burgers tegen te gaan. De Nadere Reformatie streefde verdere hervorming van kerk, samenleving en staat na, zowel in woord als daad. Vanuit het centraal gestelde geloof werden inhoudelijke en procedurele

reformatieprogramma’s opgesteld voor verschillende kerkelijke, politieke en maatschappelijke organen.7 In hoofdstuk 3 zal ik hier uitgebreider op in gaan.

Om die vraag naar de betekenis van Willem Clerck te kunnen beantwoorden, heb ik zijn netwerk

bestudeerd. Immers, de kwaliteit en de kwantiteit van zijn contacten kan een belangrijke indicatie zijn voor een al dan niet belangrijke brugfunctie binnen het piëtistische milieu in de 17de eeuwse Republiek. Daarnaast heb ik zijn fonds van

vroomheidsbevorderende lectuur, een substantieel onderdeel van zijn ca 150 uitgaven, geanalyseerd. Bij dat laatste heb ik ook gekeken naar de manier manier waarop Clerck zichzelf in deze uitgaven profileerde. Maar voorafgaand dient Clerck zelf en de situatie en context waarin hij leefde en werkte nader te worden geduid, omdat zonder deze duiding de persoon en het fonds van Willem Clerck moeilijk te begrijpen zijn.

7Graafland, C., W.J. Op’t Hof en W.J.van Lieburg, ‘Nadere Reformatie, opnieuw een poging tot begripsbepaling’, in: Documentatieblad Nadere

(9)
(10)

Hoofdstuk 1. De persoonlijke wereld van

Willem Clerck

Willem Clerck noemde zich boekverkoper, zoals in zijn vak in de 17de eeuw gebruikelijk was. Sommige

boekverkopers bezaten een drukkerij, maar anderen beperkten zich tot het verkopen van boeken. Beiden konden fungeren als uitgever.8 In het geval van Willem Clerck ging achter het predikaat boekverkoper een uitgever en drukker schuil. Hij drukte als uitgever zijn eigen boeken en daarnaast drukte hij voor anderen. Om zijn werk rendabel te kunnen uitvoeren was hij voor een belangrijk deel afhankelijk van de contacten met andere boekverkopers zowel binnen als buiten de stad. Uitgevers kenden intensieve zakelijke contacten met collega’s en ruilden hun vaak hun uitgaven

onderling. Dat betekende een vergroting van hun assortiment met als gevolg een vergroting van de omzet.9 De omstandigheden in de Republiek waren hiervoor zeer geschikt. De afstanden tusssen de steden waren gering en het vervoer tussen de verschillende plaatsen was goed georganiseerd.10

In de Doop- Trouw- en Begrafenisboeken is de doop van Willem Clerck, als zoon van Laurens Clerck en Aefken Evers,gedateerd op 15 februari 1635.11 Zoals in die tijd gebruikelijk was, zal hij een of twee weken na zijn geboorte zijn gedoopt.

Op 15 september 1657 trad hij in het huwelijk met de weduwe van Lambert Roeck, Maria van Ammel. Lambert Roeck was van 1645 tot 1654 drukker en boekverkoper in Utrecht geweest. De inschrijving in het Trouwboek vermeldt dat de bruid in de Lange Nieuwstraat woonde en dat Willem een ‘jongman’ was. Willem Clerck trouwde dus de met een weduwe van een drukker en dat betekende dat hij ook in het bezit kwam van typografisch materiaal van deze drukker.12

8 Dijstelberge, P. en P.J. Verkruijsse: ‘Een schitterend moeras, boek en wereld in de zeventiende eeuw,in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, 17, p.159.

9 Dijstelberge, P., De cost en de baet, p. 9.

10 Dijstelberge, & Verkruijsse, Een schitterend moeras p.144.

11 HUA, DTB, inv. 3 – 140. (E.a.met dank aan Jan Willem van Esterik). Voor alle in deze scriptie genoemde DTBboeken geldt toegangsnr. 711. 12 Het valt dus niet uit te sluiten dat dit een vestandshuwelijk was. Overigens was dit in de 17de eeuw heel normaal. Zie Kooijmans, L.,

Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achtiende

2. De doopakte van Willem Clerck. Zijn naam

(11)

Over deze Lambert Jansz. Roeck is niet zoveel bekend, behalve dat hij volgens het Borgerboek op 6 april 1633 als ‘Boeckdrucker’ in Utrecht werd ingeschreven en in 1657 was overleden.13 Dit lijkt af te wijken van de gegevens die de STCN verstrekt, namelijk dat de periode waaruit uitgaven van Roeck bekend zijn, de periode besloeg van 1646 tot 1654.

Nu gold er een bepaling, dat de weduwe van een overleden meester het bedrijf van haar man 1 jaar en 6 weken kosteloos kon voortzetten. Daarna moest ze lid worden van het het gilde met de helft van het

entreegeld. In 1653 kwam hierop nog een beperking, namelijk als zij na deze periode ongetrouwd zou blijven.

Item waert dat enich Gildebroeder storve soe mach die weduve[sic] vanden selven overleden Gildtbroeder dat gilde hebben ende vueren een jaer ende Ses weecken sonder veerbueren[sic]. Ende wilde sy dan haer overleden mans Gildt langer doen, sal zy t selve Gildt dan mogen winnen maet[sic] halff geldt(…)14 (Vert.: De weduwe van een overleden gildebroeder mag het bedrijf van haar man één jaar en zes weken kosteloos voortzetten. Wil ze het bedrijf, na het overlijden van haar man, nog langer voortzetten dan moet ze de toegang tot het gilde inkopen met de helft van het entreegeld)

In de tijd dat Maria van Ammel weduwe was, heeft zij inderdaad het productieproces voortgezet. In 1657 publiceerde de uitgeverij het werkje. Christus boven alles verheven, soo wel in heylig-maekinghe als in rechtveerdig-maekinghe: in de welke eenige plaatsen in Dr. Crisps predikatien beantwoort sijn. Voor-gestelt in een predikatie tot Rye in de provintie Sussex, door John Benbrigge, bedienaer van Godts Woordt tot Ashburnham, in de voor-gemelde provintie.15 Lambert Roeck had zijn drukkerij in de Lange Nieuwstrtaat en uit de impressa blijkt dat Willem Clerck het bedrijf op dit adres vanaf 1658 heeft voortgezet.

De vraag kan gesteld worden waarom het een jaar heeft geduurd voordat Willem Clerck tot zijn eerste eeuw, Amsterdam, Bert Bakker, 2016.

13 Stadsarchief Utrecht II toegang 702-1, inv.nr. 381.

14 HUA, Stadsbestuur, 461, ‘Gildeboek. Register van de ordonnantien der verschillende gilden en van besluiten door de vroedschap over de inrichting der gilden genomen. 1417-1790’ II-9. ‘Ordonnantie der boeckbynders byden Raide deser stadt verleent’, fol. 307-315.

(12)

uitgave is gekomen. Deze eerste uitgave betrof Simson de held Gods, ofte Stichtelijke verklaringhe van de wonderbare historie van Simson van Willem Teellinck.16 Het is onwaarschijnlijk dat hij al die tijd nodig heeft gehad voor het zetwerk van dit boek.17 Een andere mogelijkheid is dat hij eerst zijn meesterproef moest afleggen om lid te worden van het drukkersgilde.18 Daarvoor moest hij allereerst in staat zijn om goed zetwerk te leveren, zowel in het Nederlands als in het Latijn. Dit vermelden artikel 2 en 3 van de ordonnantie.

2 Welverstaende dat hij alvorens gehouden zall weesen zijn prouve te doen, in manieren als volcht,

3 Item indient een boeckdrucker es dat hij inde vorme zall moeten cunnen setten, eerst

Descendiaen, item Mediaen, ofte Augustijn Daechlicxe formaet, t’zij nae geschreven ofte gedrukte Copijen soe in Duijts als Latijn, t’sij affgetelt, ofte nijet affgetelt, wttgesondert

boirchoijs, breuier of Nomperel, Des sall hij oick alle formaten die daer sullen commen moetten cunnen aftellen.19

Daarnaast vroeg het lidmaatschap van het gilde ook een geldbedrag, dat misschien niet direct aanwezig was. Overigens bedroeg dit een fractie van de totale drukkosten. Het gilde-regelement zegt hier over:

Indien eersten waert dat ijemandt het

Boeckdrukcer, Boeckbijnder, ende verlichters Gilde begeerde te hebben ende te gebruijcken sall gehouden wesen voir zijn Gilde gelt te geuen [-Ses] ‘<Vijff> ‘<=<advijs (sic) So doude

ordonnantie maer drije gelt gulden seijt>

16 Zie bijlage 2, nr 1.

17 Zie: Dijstelberge, P., De Cost en de baet, p.9.

18 Algemeen wordt aangenomen dat de gilden ook toezicht hielden op de kwaliteit van de producten en belang hadden bij het bewaren van vakkennis. In Utrecht kende het gilde een leertijd voor aanstaande meesters van twee jaar. Zie: Janssen, F.A.W.G., Zetten en drukken in de achtiende eeuw, David

Wardenaar’s beschrijving der boekdrukkunst, Haarlem, Joh. Enschedé en

zonen, 1982, p. 44.

19 HUA, Stadsbestuur, 461, ‘Gildeboek. Register van de ordonnantien der verschillende gilden en van besluiten door de vroedschap over de inrichting der gilden genomen. 1417-1790’ II-9. ‘Ordonnantie der boeckbynders byden Raide deser stadt verleent’, fol. 307-315.

3. Ook Willem Clerck moest soms nadrukkelijk zijn belangen behartigen. Hier stelt hij zich te weer tegen roofdrukkers. Alleen door hemzelf ondertekende exemplaren zijn verantwoord.

(13)

Carolus Guldens van xx20 stuuvers het stuck (…), (Vert.: Als iemand lid wil worden van het gilde van boekdrukkers, boekbinders en verlichters zal hij het entreegeld moeten betalen (Was eerst zes; het advies is vijf) omdat dit in de oude ordonnantie nog maar drie gulden was.

Carulusguldens van twintig stuivers per stuk.21 )

Het antwoord op de eerder gestelde vraag valt niet direct te geven. Het zetwerk van een boek vraagt enige tijd, maar de aanduiding ‘jongman’ in het

huwelijksregister geeft niet direct aanleiding voor de conclusie dat het hier om een gevestigde drukker ging die zijn sporen al had verdiend.

Daarom is de vraag ook gerechtvaardigd waarom de erven Teellinck juist Willem Clerck het verzoek gedaan hebben om een werk van hun vader uit te geven, terwijl hij nog geen reputatie als zelfstandig drukker had opgebouwd. De vraag kan hier echter niet met zekerheid beantwoord worden.

Willem en Maria beleefden net niet hun koperen huwelijksjubileum want Maria kwam in 1669 te overlijden. De aangifte van 2 augustus 1669 gaf aan dat zij een man en onmondige kinderen na liet.22 Het is de vraag hoeveel kinderen dat geweest zijn. Die is alleen te beantwoorden met een reconstructie van het

gezinsleven uit verschillende bronnen, onder andere de Doop- Trouw en Begrafenisboeken van de provincie Utrecht.

Op 22 januari 1660 was in de gereformeerde

Geertekerk dochter Emmichjen gedoopt.23 Zij overleed al een maand later. Een jaar later werd Wilhelmus geboren. Hij werd gedoopt op 6 juli 1661 in de Domkerk. waarbij het doopregister aangeeft dat het nieuwe adres de Zaelstraet was geworden.24 Wilhelmus was ook geen lang leven beschoren want op 3

november 1662 werd er aangifte gedaan van zijn overlijden.25

Willem en zijn vrouw hebben in de eerste fase van hun

20 Een Carolusgulden had de waarde van 20 stuivers. De huidige waarde van een Carolusgulden uit 1600 bedraagt ca 33 Euro. Bron: Internationaal instituut voor sociale geschiedenis.

21 HUA, Stadsbestuur, 461, Gildeboek, zie noot 14. 22 HUA,DTB, inv.125-343.

23 HUA, DTB, inv.5-356. 24 HUA, DTB, inv. 5-409. 25 HUA, DTB, inv. 124-479.

4. Fragment van de koopakte waaruit blijkt dat

(14)

huwelijk mogelijk veel verdriet gekend. Na deze

moeilijke periode kwam er een gelukkigere tijd, waarin vier kinderen werden geboren, die wel opgroeiden tot volwassenheid. Volgens de gegevens in Het Utrechts Archief ging het hier om twee meisjes en een jongen: Willemijntje op 23 september 1663,26 Jacobus op 19 november 166527 en Agatha op 24 mei 1668.28

Op grond van deze gegevens zou Willem, na het overlijden van zijn vrouw, de zorg voor drie kleine kinderen hebben gehad. Maar uit andere bronnen blijkt dat er nog een vierde kind geweest moet zijn, namelijk Johannes. Deze Johannes is in de voetsporen van zijn vader getreden en is later stadsdrukker van Amersfoort geworden.

Een van de aanwijzingen hiervoor is een koopacte van onroerend goed waaruit blijkt dat Johannes Clerck daarbij aanwezig is geweest.

Hermen Clerck voor hem selven ende als nevens Herman van Ginckell mobers ende voochd over Jacobus ende Agata Clerck minderjarige

kinderen van Willem Clerck in sijn leven boeckvercoper alhier, Johannes en Willemina Clerck meerderjarige kinderen van den

voorgenoemde Willem Clerck ende verclaerden bij desen vercoft en in cope overgedaen te

hebben aen Jan Cornelis de Graeff wonden alhier binnen Utrecht die insgelijcx verclaerde in cope over te nemen de vercopers twee cameren ofte woningen staende alhier binnen Utrecht (…)29 Dit stuk is mede ondertekend door Johannes Clerck. In 1662 had Willem Clerck zijn activiteiten verplaatst naar de Utrechtse Zadelstraat. In het jaar 1669, waarin Clerck weduwnaar was geworden, verhuisde hij naar de Strosteeg. In 1670 hertrouwde hij met Margrieta Holl; bij dit huwelijk traden David Montanus en Johannes van Leusden als getuige op. Vanaf 1672 tot aan zijn dood in 1685 was hij actief aan de

Kintgenshaven bij de Neude. In deze laatste periode hing hij ook een uithangbord aan zijn gevel met de titel: ‘In de Vergulde Sak 1681’.

Na de dood van Willem zette zijn weduwe de zaak

26 HUA, DTB, inv.5-473. 27 HUA, DTB, inv. 6-24. 28 HUA, DTB, inv. 6-131.

29 GAU, Notaris J. van Lienden, aktenr. U105a1-255, d.d. 7-4-1690.

5. Een van de meest gebruikte

drukkerswerken van Willem Clerck.

6. Bovenstaand drukkersmerk

komt ook voor met losse cartouche eromheen in houtsnede.

(15)

voort aan de Neude tot 1703. Zij gebruikte tussen 1688 en 1700 het uithangbord ‘Grond-regel der

Gereformeerden is Grondregel der waarheid’ , waarmee ze zich profileerde als rechtzinnig

gereformeerde uitgeefster. Haar aandeel in de totale fondslijst onderstreept deze indruk. Deze bestaat uit een flink aantal werken waarin de nadruk werd gelegd op de gereformeerde leer.30

Willem Clerck voerde door de tijd voornamelijk twee drukkersmerken waarvan de belangrijkste hier worden beschreven. Voor zijn Nederlandstalige uitgaven gebruikte hij vooral het merk waarop Paulus geknield aan het planten is terwijl Apollos het gewas begiet met water. Het motto is: ‘Ic heb geplant Apollo heeft nat gemaect Godt moet de wasdom geven’. Dit komt vrijwel geheel overeen met de Bijbeltekst 1.Kor. 3:6. Het drukkersmotief is soms voorzien van een

decoratieve bloemenrand met bovenaan een cherub. Dit drukkersmerk had Willem Clerck overgenomen van Lambert Roeck, de overleden echtgenoot van zijn vrouw.

Voor zijn wetenschappelijke uitgaven in het Latijn voerde hij vaak een ander merk namelijk een waarop de godin Minerva voorkomt. Deze Godin van de

wijsheid zit te lezen voor een boom in de aanwezigheid van haar attributen, zoals boeken en een uil. Er zijn twee varianten. Er is een uitvoering waarin een

gearceerde rand voorkomt en er is een uitvoering met grotere letters van het motto. Dit luidt in beide

gevallen: ‘Pallas traiectina semper augusta’.31 Het cartouche vermeldt: ‘honos alis artes’.32

Daarnaast heeft Clerck nog een aantal merken

gebruikt dat minder frequent voorkomt. Ook beperkte hij zich soms gewoon tot zijn eigen naam of gebruikte hij een simpel ornament.33

Willem Clerck verkocht boeken. Hij moet een groot assortiment gehad hebben want uit een

assotimentslijst in De sleutel of verklaring van’t

30 Zie in de bijgevoegde fondslijst in bijlage 2. 31 Vertaling: Pallas overstekende is altijd verheven.

32 Vertaling: Eer voedt de kunsten. De uitspraak is van Cicero.

33 Het typografisch materiaal is niet opvallend. Een groot deel van de drukkers gebruikte in die tijd hetzelfde materiaal. Zie ook: Dijstelberge, P., De vorm, typografie in de Renaissance, in: De Boekenwereld: tijdschrift voor

(16)

Hoogliedt Salamons, van Jacobus Durham34 blijkt dat hij alleen al van Jacobus Koelman 23 titels uit voorraad kon leveren.

Onder de nazaten van Willem Clerck waren veel

drukkers, vooral in Amersfoort. Zo werd zoon Johannes Clerck stadsdrukker. Hij was actief in Amersfoort tussen 1692 en 1748 op de Langenstraat bij de Kamperbinnenpoort.35

Willem was lid van de Nederduits Gereformeerde kerk en twee perioden kerkenraadslid, de eerste keer in 1670.36

Uit de werken die hij uitgaf blijkt dat hij ook zijn bedrijf inzette voor de verspreiding van het piëtistisch gedachtegoed en leefwijze van de Nadere Reformatie. Hij was hier zo vol van dat hij in zijn voorwoorden soms zelf de rol van predikant of theoloog op zich nam. In zijn uitgave Laatste gedachten over de zedelijkheyt des vierden gebodts37 bijvoorbeeld pleit hij

onomwonden voor het onderhouden van de zondagsrust.

Wat een nauwe verbintenisse, het welvaeren van Staat en Kerk, heeft met een Godsdienstige onderhoudinge van den Rustdag, (waer door men op Gods bevel, den sevenden dag afsondert, om het gheen op de voorgaande werck-dagen, met de besicheden van dit leven mogt versuymt en ontstelt zijn, wederom te herstellen, eenigsins weder in ordre brengen: Om van de werelt en het wereltsche, en desselfs besicheden, handt en herte, so veel doenelijk af te trekken, ten einde en het werk van Godt en zijn ziele onverhindert mogte drijven: Om onse gemeenschap en

onderlinge conversatie met Godt, in het hooren van zijn stemme tot ons in zijn woort; en het spreeken van ons tot hem in den gebede waer meest alle de plichten van Godts-dienstigheit, gelove, hoope, liefde en andere in actie komen,; plechtelijke te oeffenen: Wat seg ick, sodanig een

34 Zie bijlage 2, nr. 101.

35 Zie Brongers, J.A., ‘Vier eeuwen drukkers- en uitgeversactiviteit in Amersfoort’, in: Brongers e.a. (red.), in Amersfoortse opstellen, Amersfoort, Bekking, 1989, p.171.

36 HUA, AKNHG, inv. 9, d.d. 7 juli 1670. 37 Zie bijlage 2, nr. 100.

(17)

Godsdienstige onderhoudinge van den Rustdag) voor een nauwe verbintenisse heeft .. het

welvaaren van Landt en Kerk; (…)

Clerck toonde zich in voorwoorden ook speciaal

betrokken bij mensen die hij als geestverwantenop het gebied van spiritualiteit beschouwde. Van Lodensteins Beschouwinge van Zion38 draagt hij speciaal op aan

Johan Quint die in de Domstad secretaris van de politie en tevens ouderling was. Hij noemt vijf redenen

waarom hij dit werk aan de ouderling opdraagt.

Eerst: Om dat u rechte bevattingen heeft van het waere christen wesen, als die niet alleenlijck weder-geboren sijt uyt dat onvergankelijcke zaet, maar die de Heere daerenboven begenadigt heeft met een sonderlinge

sachtmoedigheyt en Christelijcke minsaemheyt, soo,dat uw bescheidenheyt aan alle bekent is, (…)

Ten tweeden, om dat ik weet dat U.A. een gemeynsame conversatie ende omganck met onsen saligen Leeraer hebt gehad over den staet van Godts Kerck en Volck, ende het verval der selve (…)

Ten derden, om dat U.A. mede een sonderlinge liefde en toegenegentheyt des herten hebt, tot alle die gene, die den Heere waerlijk vreesen, ende altijt soeckt een familiare gemeenschap met de soodanige, om vele te spreecken van het Coningkrijcke Godts, en dat tot onderlinge stichtingh van malkanderen, door mede-deelinge van malkanders gaven en genaden, daer in oeffenende de gemeenschap der Heyligen; Ten vierden, om dat U.A. (om de sonderlinge bequaemheden van de Heere ontvangen) geduerig verkoren wordt tot Ouderling in de Gemeynte J.C. alhier en daardoor groote ervarenheyt hebt, omtrent Kerckelijcke saken (…)

Ten vijfden en ten laetsten, om dat U.A my sewer (beneffens een seer geleert en Godsalig

Predikant) aengeport hebt, om dit Tractaetje van ’s Menschen Geluksaligheyt door den druk gemeen te maken, (…)

38 Zie bijlage 2, nr 34.

7. De uitgebreide opdracht van de drukker aan

(18)

Zijn zaak heeft hem in ieder geval geen windeieren gelegd. Toen hij in 1685 overleed kon naar aanleiding van het decorum van zijn begrafenis geconcludeerd worden dat hij bepaald niet onbemiddeld was. Maar liefst 12 dragers hebben zijn baar naar de kerk begeleid, waardoor hij te laat in de kerk kwam.39 Het is opmerkelijk dat, ondanks de hoeveelheid

belangrijke contacten die Clerck had, hij nooit deken is geworden van het boekverkopersgilde. Zo was zijn Utrechtse collega Hendrik Versteeg ooit deken van het gilde en bij zijn dood in 1673 had Willem Clerck hem in die functie kunnen opvolgen. Dit is niet gebeurd, terwijl hij toch aan de gilde-eis voldeed, namelijk dat deze functie vervuld moest worden door een

vooraanstaand drukker.

Ook is het opvallend dat Clerck wel tweemaal diaken is geweest in de Utrechtse Gereformeerde Kerk, maar nooit ouderling. Ook hier kunnen we hem met zijn geestgenoot Hendrik Versteeg vergelijken, die na diaken geweest te zijn wél tot het ambt van ouderling kwam.

Weduwe Willem Clerck

Na zijn overlijden heeft Willems weduwe de zaak tot 1703 voortgezet. Opmerkelijk is dat zij het bedrijf niet overdroeg aan, bijvoorbeeld, haar zoon Johannes. Overigens duikt in haar publicaties nieuw typografisch materiaal op, afgaande op de sierinitialen.

Weduwe Clerck zette de zaak min of meer voort in de geest van de Nadere Reformatie, hoewel ze minder uitgesproken lijkt in haar spaarzame begeleidende teksten.

In het werk van Koelman is zij bijvoorbeeeld zelf aan het woord en anders dan haar man, die zich op eigen titel ook theologisch kon uitlaten, beperkt de weduwe zich tot het begeleiden en aanbevelen van de auteur.

Soo daar ooit geweest is een getrouwen dienstknecht des Heeren Jesu, welken sijnen Heer heeft gevonden alsoo doende, soo is’t geweest de godvruchtigen, geleerden, seer vermaardde en nu zaaligen Do. Jacobus

Koelman. (…) Neemt dit dan, christelijke leser, uit onze boekwinkel of druk-pers aan, de Heere wil der sijnen rijken zeegen toegeven tot

39 HUA, DTB, inv 126-558.

8. De weduwe Willem Clerck aan het

(19)

stichtinge, vertroostinge en heyligmakinge uwer zielen. Utrecht den 25 April. Van U.E.

Dienstwiligen toegenegene Vriendinne de Wed. van Willem Clerck.40

De weduwe heeft een door en door gereformeerd fonds gedrukt met een belangrijke uitgave als

Uitbreidinge over

de catechismus, in vragen en antwoorden, van Cornelis

Gentman . 41 De historicus A. Th. Van Deursen noemt

vooral deze publicatie van de Utrechtse predikant die het denken over de zondagsrust in de eind 17de en in de 18de eeuw heeft bepaald.42

40, Den drukster aan den leser in: Des Zondaars heiligdom, zie bijlage 2, nr. 149.

41 Zie bijlage 2, nr. 136.

42 Deursen, A.Th, van, Rust niet voordat gy ze van buiten kent, de tien

geboden in de 17e eeuw, Kampen, De Groot Goudriaan, 2004.

9. Vestigingsplaaatsen van Willem Clerck en zijn weduwe.

1. Lange Nieuwstraat , 1658-1662;

2. Zadelstraat, 1662-1669; 3. Strosteeg, 1669-1672; 4. Kintgenshaven, 1672-1685;

(20)

Hoofdstuk 2. Kwesties in Utrecht

Willem Clerck was Utrechter en in die tijd betekende dat meer dan tegenwoordig. De mensen ontleenden hun identiteit in de 17de eeuw in de eerste plaats aan hun stad en provincie, laat staan aan de Republiek. Naast dit gevoelsaspect waren er ook nog wel degelijk praktische en zakelijke verschillen tussen in dit geval het gewest Utrecht en aan de andere kant de

belangrijke gewesten Holland en Zeeland.

Zo was er verschil in tijdrekening. Utrecht hield in de tijd van Clerck vast aan de Juliaanse kalender terwijl Holland en Zeeland al waren overgegaan op de

Gregoriaanse variant. De Gregoriaanse kalender is een aangepaste versie van de Juliaanse kalender. Die

laatste was oorspronkelijk een Romeinse kalender, die Julius Ceasar in 45 v.Christus invoerde. De aanpassing heeft te maken met de schrikkeljaren en maakt dat het gemiddelde kalenderjaar minder afwijkt van de

seizoenen. In de Republiek aanvaardden Holland, Zeeland en de zuidelijke gewesten de nieuwe kalender eerder dan de overige gewesten. Dit had tot gevolg dat de tornado die op 1 augustus 1674 de Utrechtse Domkerk verwoestte, door chroniqueurs die de

zogenaamde oude stijl gebruikten, gedateerd werd op 22 juli.

Ook Willem Clerck had soms met dit probleem te maken, zeker wanneer hij boeken moest drukken met een datum die ook bedoeld waren voor de Hollandse en Zeeuwse markt. In zijn Ter gedachtenisse van den Eerwaardigen Godszaligen, geleerden en seer

vermaarden Heere, den Heere Gysbertus Voetius43 uit

1676, geeft hij het overlijden van Voetius met twee data aan, namelijk de eerste en de elfde november. Utrecht lag op een knooppunt van wegen en water was derhalve goed bereikbaar.Daarnaast was de stad voor een groot gebied al sinds de middeleeuwen een

religieus centrum geweest.44 Het bisdom omvatte bijna het hele gebied van het huidige Nederland boven de rivieren en Zeeland. Mede daardoor had de stad zich kunnen ontwikkelen tot het bestuurlijk centrum van de

43 Zie bijlage 2, nr. 47.

44Kalveen, C.A. van, ‘De nalatenschap van de S.Paulusabdij te Utrecht’, in: Boom, H., Geudeke, E., e.a. (red), Utrechters entre Deux, stad en sticht in de

eeuw van de Reformatie 1520-1620, Delft, Eduron, 1992.

11. Utrecht ten tijde van Willem Clerck. Met een

gezicht op de Domtoren.

10. De Utrechtse en de Hollandse tijdrekening deden zich hier gelden. Voor het overlijden werden op de titelpagina twee data gedrukt.

(21)

Noordelijke Nederlanden.

In de Gouden Eeuw werd de Domstad echter door Hollandse steden als Haarlem, Leiden en Amsterdam voorbijgestreefd, zeker wat het aantal inwoners betrof. Utrecht kende vele eeuwen lang een inwonertal dat schommelde tussen de 25.000 en 30.000 inwoners. De hoofdstad van het Sticht had niet de beschikking over een goede verbinding met zee en de florerende handel die daar een gevolg van was.45

Toch moet het in de 17de eeuw een plezierige stad geweest zijn om te verblijven. Vondel schreef ongeveer in 1667:

Dees stadt, de hooftstadt van het Sticht, in top gestegen

Legt in een vruchtbren schoot van klaygront, ryk van zegen.

Hier zwelt de korenaer, daer d’uier vol met room Hier rust de herder in de schaduw van den boom.

Hier vloeien Vecht en Mare door boomgaert en prieelen,

en heerenslooten heen. hier trecken boschtoneelen

De tortels en het vee, daer zuight de honingby, Daer zingt de nachtegael en leeurik even bly liefelyk gezang, dat noit het oor verveelde. Hoe noemt men Uitrecht dan? een Paradys vol weelde.46

De Reformatie en de Nederlandse opstand tegen de Spanjaarden hadden gevolgen voor de openbare ruimte in de stad. De roomskatholieke kerk was haar

dominante positie kwijt en in Utrecht had dit tot gevolg dat terreinen die aan de roomse kerk toebehoorden, nu plaats moesten plaats maken voor woningbouw. Zo werd de Korte Nieuwstraat in 1618 aangelegd op het terrein van de voormalige Paulusabdij.

De Utrechters hebben zich nooit laten kennen als uiterst bescheiden mensen. De bouw van de imposante Domtoren getuigt daar al van. Ook wat

stadsuitbreiding betreft, heeft Utrecht ambitieuze plannen gehad. Na het ‘plan Moreelse’ dat een

45 Zie voor de historie van Utrecht: Bruin, R.E. e.a. (red), Een paradijs vol

weelde, geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht, Het Utrechts Archief,

2000.

(22)

verdubbeling van het bebouwde oppervlak beoogde, kwamen er plannen op tafel van een andere Utrechter, Everard Meyster, die een ovaal van uitbreidingen rond de stad inhielden in combinatie met een haven. Beide plannen gaven veel stof tot discussie en kwamen uiteindelijk niet van de grond.

Willem Clerck, heeft in zijn publicaties, naast de voornemens van Everard Meister, de voor- en

tegenstanders van zijn plannen aan het woord gelaten. De Deductie ofte bewijsselijcke bedencking:

belangende d’ Eemsche zee-vaerd, door Everard Meister47, kreeg een aanvullend deel onder de titel Gerymde Bedenkingh of ontwerp om Utrecht op sijn schoonst, en sterrikst te vergrooten(…):

Op d’uitendige mijns schrift.

Scey uyt mijn ziel. Scey uit! Allangh genoegh getallemt,

En voor de Tall’mers soo veel tallems uit gegallemt,

’t is tijt! Jaa, meer als tijt! Dat men het schuymend ros

Den breydel uit den mond, en van de ploeg verlos

Utrechtenaars! Sie daar! Vernooght u met de prent.

Ick breeck mijn reden af, en maack hier mee een end.

In dit boekje is een door Willem Clerck gedrukte kaart opgenomen, die de plattegrond van een grote nieuw ontworpen stad, omringd door een grote muur laat zien die als een ovaal om de stad ligt.48

Dankzij de komst van de universiteit in 1636 bleef Utrecht een belangrijk religieus centrum, maar dan protestants. Rector magnificus ds Gisbertus Voetius kreeg als bijnaam de Gereformeerde Paus van Utrecht. De onderwijsinstelling kreeg een dominante plaats in de Domstad en gaf de stad nieuw elan.

De universiteit kende een aantal faculteiten, namelijk een filosofische, juridische, medische en een

47 Zie bijlage 2, nr 24.

48 Zie voor meer info Donkersloot-de Vrij, M., Kaarten van Utrecht,

topografische en thematische kartografie van de stad uit vijf eeuwen,

Utrecht, HES, 1989, p.108-109.

(23)

theologische. De laatste was de belangrijkste en was gehuivest in de gebouwen die eerder van de rooms-katholieke geestelijkheid waren.49 De Domkerk werd gebruikt voor promoties en de St. Janskerk kreeg de universiteitsbibliotheek binnen haar muren. Op het bolwerk Sonnborgh creëerde de onderwijsinstelling in 1639 een kruidentuin en na 1642 kon er gebruik gemaakt worden van de Smeetoren, waar een

observatoruim werd ingericht. Studenten konden voor hun ontspanning met balspelen terecht op de

Maliebaan.

De Utrechtse academische wereld kende in de 17de eeuw een bloeiperiode, ondanks de concurrentie van met name Leiden (opgericht in 1575) en in mindere mate Groningen (1614).50

De universiteit trok ook veel studenten uit het buitenland. Duitsers, Engelsen en Schotten konden zich verbazen over de verwoede theologische strijd die Voetius leverde met Cartesianen, Coccejanen,

Labadisten en andere facties.

“Scientia cum pieta conjugenda” was de titel van de spraakmakende inaugurele rede van Voetius geweest, waarin hij opriep om de wetenschap te beoefenen, maar wel op basis van het daadwerkelijke

confessionele geloof zoals verwoord in de

gereformeerde belijdenisgeschriften. Dus wetenschap bedrijven was prima, maar de Bijbel gaf daarvoor het kader en de begrenzingen aan. En daarmee was gelijk de toon gezet.51

Overigens kon Voetius worden beschouwd als de grote motor voor een krachtig spiritueel leven in de

Domstad.52 Het leverde werk voor de drukkers en boekverkopers en ook Willem Clerck heeft hiervan geprofiteerd.

Voetius werd na zijn dood opgevolgd door de erudiete Melchoir Leydekker (1642-1721), die verschillende publicaties door Willem Clerck heeft laten verzorgen.

49Zie ook: Groot, A.de, ‘Geschiedenis vande Faculteit der godgeleerdheid aan de Utrechtse universiteit’, in: Groot, A. de, en O.T. de Jong (red), Vier eeuwen theologie in Utrecht, zoetermeer, Meinema, 2001.

50Zie voor deze informatie de website van de Universiteit Utrecht, https://www.uu.nl/organisatie/profiel/traditie-en-historie/historie

51 Groot, A, de,. In A de Groot en J. de Jong (red.) Vier eeuwen theologie in

Utrecht, Zoetermeer, Meinema, 2001, p. 14.

52 Bijl, M van der, ‘De tweedracht van Voetianen en Coccejanen in een politiek perspercief’, in: Broeyer, E.G.M en Wal, E.G.E.van der, Een

richtingenstrijd in de Gereformeerde kerk, Boekencentrum, Zoetermeer,

(24)

Terwijl de Republiek haar Gouden Eeuw beleefde en zich ontwikkelde tot het drukkerscentrum van Europa, viel een groot deel van de werkzame periode van Willem Clerck samen met het eerste Stadhouderloze tijdperk in Utrecht en Holland.53 In de tweede helft van de 17de eeuw bestond De Republiek in feite uit twee kampen die op gespannen voet met elkaar stonden: de prinsgezinden en de staatsgezinden. De

gereformeerden waren over het algemeen meer op de Oranjes georiënteerd dan op andere facties.

Ook de relatie tussen kerk en wereldlijk bestuur was soms complex. Een kwestie die vooral in Utrecht speelde, was die van kapittelgoederen. Dat waren belangrijke bezittingen die hadden toebehoord aan de rooms-katholieke kerk, die na de Reformatie haar dominante positie kwijt was geraakt. De gereformeerde kerk stond op het standpunt dat zij nu de ware kerk was en hierin werd zij gesteund door de Staten van Utrecht.54 Dat betekende ook dat de inkomsten uit de kapittelgoederen, nu moesten toevallen aan de

gereformeerde kerk en niet langer bestemd waren voor de particulieren en de stedelijke magistraat.55 De strijd rond het voormalig rooms onroerend goed werd hevig gevoerd, wat er toe leidde dat twee predikanten Abraham van de Velde en Johannes Teellinck, die hier stevig stelling tegen hadden genomen, op 19 juli 1660 te horen kregen dat ze binnen 24 uur Utrecht dienden te verlaten.56

De laatst genoemde was een auteur die door Willem Clerck werd uitgegeven. Daarbij ging het overigens niet naar de wens van de auteur. Een toehoorder had een verkorte versie van een preek van Johannes Teellinck, gehouden te Vianen op 4 augustus 1661, bij Willem Clerck aangeleverd, maar volgens Teellinck was dit een onjuiste weergave geweest. Deze uitgave, Predicatie over psalm 119. vers 5057 wekte

verontwaardiging bij het kerkvolk omdat hij daarin de

53 1650-1672.

54 Groot, A, de., ‘Geschiedenis vande Faculteit der godgeleerdheid aan de Utrechtse universiteit’, in: Groot, A, de, en O.T. de Jong (red), Vier eeuwen

theologie in Utrecht, zoetermeer, Meinema, 2001, p.12.

55 Dit gold onder meer voor de de S. Paulusabdij. Deze rijke abdij lag tussen de Nieuwegracht en de tegenwoordige Korte Nieuwstraat. De bibliotheek zou later een van de kernen worden van de latere universiteitsbibliotheek. Zie ook Kalveen, C.A. van, ‘De nalatenschap van de S.Paulusabdij te Utrecht’, in: Boom, H., Geudeke, E., e.a. (red), Utrechters entre Deux, stad en sticht in

de eeuw van de Reformatie 1520-1620, Delft, Eduron, 1992.

56 Janse, L., Gisbertus Voetius, Utrecht, De Banier, 1971, p.68. 57 Zie bijlage 2. Nr. 5.

13. De befaamde predikatie van Voetius in de

Domkerk, nadat de Fransen de stad in berooide toestand hadden verlaten, uitgegeven door Willem Clerck.

(25)

betekenis van de zgn goede werken in twijfel zou trekken. Toen hij in Kampen stond, besloot Teellinck zijn preek maar zelf uit te geven in de vorm waarin hij hem uitgesproken had om de onrust weg te nemen.58

Het rampjaar 1672

Het rampjaar 1672, heeft voor de stad Utrecht pijnlijke gevolgen gehad. In dat jaar voerden Frankrijk, Engeland, het bisdom Münster en het aartsbisdom Keulen oorlog tegen de Republiek. De overmacht was dermate groot, dat het heette dat het land ‘reddeloos’ het volk ‘redeloos’ en de regering ‘radeloos’ was.

Een Frans leger trok op naar de stad en kon haar zelfs zonder tegenstand innemen, vanwege de slechte staat van de vestingwerken, het falen van plannen om land onder water te zetten en een ongecoördineerde

verdediging. De Fransen vroegen om de sleutels van de stadspoorten, die ze ook kregen. Het resulteerde in een barre en vreselijke tijd voor de stad en de directe omgeving. De inwoners kregen te lijden onder

plunderingen, vernielingen, inkwartiering en zware financiële belastingen.59

Voetius zou later in zijn eerste preek in de Domkerk, nadat de Fransen waren vertrokken, een minitueuze beschrijving geven van een ‘verarmde en

uytgemergelde stad’.60

De prinsgezinden riepen om een Oranje aan het

bewind om het tij te keren. Nadat Michiel de Ruyter de Engelsen had verslagen,61 boekte de nieuwe

stadhouder Willem III successen met het landleger en nadat hij Bonn had ingenomen, keerden ook de kansen voor Utrecht. Het Franse leger, ver van huis, kreeg opdracht om zich terug te trekken, maar niet nadat Utrecht zou zijn geplunderd en verbrand. Dit kon alleen worden afgekocht ‘met vijf ton goud’. Omdat hier niet snel aan voldaan kon worden, namen de Fransen bij hun terugtocht veertien gijzelaars mee,

58 Zie ook: Johannes Teellinck in: Encyclopedie Nadere Reformatie. 59 Broeyer, F.G.M., ‘Sociaaal-maatschappelijke factoren in van Lodensteins Utrechtse jaren’, in: Documentatieblad Nadere reformatie, Nr.2, 2016, p. 116-120.

60 Zie bijlage 2, nr. 36. 61 Zeeslag bij Kijkduin.

(26)

gekozen uit de aanzienlijkste inwoners van de stad, waaronder de predikanten Van Henghel en Van Lodenstein. De laatste was een van de belangrijke auteurs van Willem Clerck. Na vele omzwervingen en ontberingen kwamen de gijzelaars in de stad Rees. De scheiding van zijn geliefde Utrecht en van zijn vrienden en zijn gevangenschap in een kleine kamer met zijn lotgenoten weerhield Van Lodenstein er niet van om te schrijven. Het viel hem allemaal zwaar, maar uit zijn liederen die hij hier schreef en later publiceerde in zijn Uytspanningen (uitgegeven door Clerck) blijkt een stille berusting waarbij hij ook in de zwaarste rampen de leiding van God zag.62

In een van de coupletten die zijn gedicht naar

aanleiding van het overlijden van Sanderus staan de volgende verzen:

En siet gij blinden niet de roeden,

(…) Op land, kerk, gaard, kind, hof en huys? En kan het nog uw hert niet breeken (...)63 In een kanttekening onder aan de bladzijde zegt hij hierover het volgende:

Dit is gekomen als de troepen van de koning van Vrankrijk in Junio deszelvenjaars ’t land in

trokken, het landschap en stad van Utrecht in namen, de hoofdkerk alles uytwierpen, en tot den Roomschen godsdienst eygenden, gruwzame verwoestinge van landen, huysen en hovens; mitsgaders smertelijke onderdrukkinge der huysgezinden aan rigteden, omtrent 17 maanden lang.64

Utrechtse trots

Utrecht werd bevrijd, maar kwam geschonden uit de strijd. De schade was groot, zoals onder meer bleek uit de preek van Voetius. Daarin geeft hij verslag van hoe Franse musketiers de huizen binnen gingen en

vernielingen aanrichtten, tot dat de laatse cent van de opgelegde belasting was betaald. Overigens had de gemakkelijke overgave van de stad Utrecht later vooral in Holland nogal wat kwaad bloed gezet en er is zelfs

62 Hertsterkte in Jehova, Op’fort Nieuw Rees den 4 Louw-maand (…) in :

Uytspanningen,p.341.

63 Uytspanningen, p. 341. 64 Uytspanningen, p. 341.

(27)

overwogen om Utrecht uit de Unie te zetten.65 In ieder geval grepen de Staten-Generaal in en ontsloegen het stedelijk bestuur uit haar functie.66 De geknakte trots van de Utrechters, aan wie verweten werd, dat ze zonder slag of stoot de sleutels van de stad aan de Fransen hadden overgedragen, leidde tot verweerschriften.Willem Clerck liet zich nu kennen als een echte patriot en gezien de grootte van het

letterkorps van zijn eigen drukkersnaam, stelde hij zich vierkant achter de inhoud van de door hem gedrukte pamfletten.67 Het is zelfs niet uit te sluiten dat hij de twee pamfletten zelf heeft geschreven. In ieder geval stelde de schrijver zich uitdrukkelijk te weer tegen de Hollandse aantijgingen:

Wat raast en grolt het grauw op straat, in schuit, op wagen,

’t Gansch dertel Holland deur van Utrechts Sleutel dragen?

Door wie, hoe en wanneer is ’t Utrecht zulx geschiet?

Zeg op die ’t zeggen kan, of weet het niemand niet?

Die ’t zeit die liegt er aan, want Utrecht heeft haar sleutels

Ten lesten toe bewaart, tot dat, met veel gepreutels,

Den trotsen Rochefort die eischte met geweldt, Toen hebben de Portiers ze hem ter hand gestelt. Derhalven Kay-ziek volk, houw in uw schamper grauwen,

En stop je mond met Koek, of met wat a’ers te kauwen,

En onder ’t zoet gekauw gaat en bedenk hoe dat De sleutels lagen re’e, by u, in yder Stadt,

Om aan de lely-vorst die willig t’overgéven, Indien hij niet tot Zeist en t’Utrecht was gebléven.

Dat Utrecht de’e door dwang, had Holland wis gedaan,

Goedwillig, waar Louis maar dat’lijck voortgegaan.68

65 Broeyer, F.G.M., ‘Sociaaal-maatschappelijke factoren in van Lodensteins Utrechtse jaren’ in: Documentatieblad Nadere Reformatie, Nr.2, 2016, p122.

66 Broeyer, p.122. 67 Zie bijlage 2. nr. 38.

(28)

De kerkelijke situatie

In de Utrechtse gereformeerde kerk was de richting van de Nadere Reformatie zwaar vertegenwoordigd en dat had ook zijn invloed op de stadssamenleving.

Natuurlijk waren er in Utrecht ook rooms-katholieken, mennonieten, coccejanen en cartesianen aanwezig, maar de Utrechtse gereformeerden waren dominant. Overigens kenden de gereformeerde kerk en het stadsbestuur een soms wat ongemakkelijke verwevenheid met elkaar. Tijdens een

kerkenraadsvergadering zaten de ouderlingen die tevens lid waren van de magistraat het dichtst bij de voorzitter en de eventueel overige predikanten. Ook die laatsten zaten in een bepaalde volgorde. Het geheel vormde een afspiegeling van de verschillen in rang en anciënniteit. De burgemeester nam een belangrijkere plaats in dan een raadslid of een schepen. Helemaal achteraan zaten de ouderlingen zonder overheidsambt. Als het standsverschil de volgorde niet kon bepalen, werd er gekeken naar anciënniteit. 69 In de kerkenraad had een lid van de vroedschap zitting, anderzijds probeerde de kerk druk uit te oefenen op de magistratuur om maatregelen te treffen die recht deden aan het hervormingsprogramma van de Nadere Reformatie. Een voorbeeld daarvan is de lijst met wensen betreffende de zondag, die twee predikanten, Van den Boogaart en Van Lodenstein, op 28 februari 1659 op het stadhuis aan de magistratuur

overhandigden.

(Specialijck nopende de ontheyliginge des rustdags

wert versogt de executie der volgende

artyckelen in ’t placcaat alrede geëxpresseert, als het weeren van:

1. Het op- of ontsluyten der vensteren

2. Het voordoen en omroepen der snouperijen etcetera

3. Het vagen en schuyren van stoupen en straten etcetera

4. Het lossen en laden van goederen 5. Het bleycken van clederen

6. Het ticktacken en andere spelen en dobbelen

68 Utrechtse peperkoek op het smadig grollen der malle Hollanders, omtrent

het gedroomde sleutel-dragen van die van Utrecht, Willem Clerck, 1674.

69 Hof, W.J. op ’t, Willem Teellinck, leven, geschriften en invloed, Kampen, De Groot Goudriaan, 2008.

(29)

in de herbergen etcetera

7. Het houden van dansscholen70

De vroedschap ging er niet altijd in mee. Zeker na 1672, toen er in feite in de stad een omwenteling plaatsvond van staatsgezinden naar prinsgezinden, waren de verwachtingen van de gereformeerden hoog gespannen, maar ze zagen hun desiderata niet altijd vervuld.

Maar de invloed van de kerk was groot, meer dan in veel andere steden en daarom zou Utrecht in het tweede gedeelte van de 17de eeuw als een proeftuin voor de Nadere Reformatie kunnen worden gezien.71 Het was een proeftuin waarin Clerck zijn drukkerij dreef. In het volgende hoofdstuk zullen de spelers en kwesties uit die proeftuin nader worden bekeken.

70 Lieburg, F.A., van, De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius, Rotterdam, Lindenberg boeken & muziek, 1989, p.27.

71 Lieburg, F.A., van, De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius, Rotterdam, Lindenberg boeken & muziek, 1989, p.147.

14. Afbeelding van de stad Utrecht in

(30)

Hoofdstuk 3. Het geestelijk klimaat;

belangrijke personen en zaken

Hoewel hij tijdens het werkzame bestaan van Willem Clerck al niet meer in leven was, zou je kunnen zeggen dat boven de hoofdstad van het Sticht de geest van Willem Teellinck (1579-1629) zweefde. Deze Zeeuw wordt algemeen gezien als de ‘founding father’ van de Nadere Reformatie. Zijn wieg stond in Zierikzee en hoewel hij eigenlijk theologie wilde studeren, werd het in eerste instantie toch de rechtsgeleerdheid. Hij studeerde onder andere in het Schotse St. Andrews. Een bezoek op 25-jarige leeftijd aan het Engelse Banbury bracht hem in contact met de Engelse puriteinen, wier levensstijl een diepe indruk op hem maakte. Hij werd voorgoed voor hun manier van geloven gewonnen. Deze geloofspraktjk die hij in de Republiek introduceerde en met inzet propageerde, leidde tot de publicatie onder de titel het Noodwendigh Vertoogh (1627), waarin hij zijn puriteins piëtistische ideeën uiteen zette.72

In feite zou de Nederlandse Nadere Reformatie als een Nederlandse verschijningsvorm van de internationale piëtistische beweging kunnen worden gezien.

Daarnaast bestaat het Angelsaksische puritanisme. Met dit puritanisme wordt eigenlijk het Engelse piëtisme bedoeld, dat omschreven kan worden als de geestesbeweging in Engeland en Schotland die zich primair richtte op persoonlijke bekering en vroomheid. Deze waren de belangrijkste aspecten die ze met elkaar deelden, want onder de puriteinen bestond er verder een grote diversiteit. Er waren er die wilden breken met de Anglicaanse kerk en er waren er die meenden daarin te moeten blijven. Sommigen waren voorstander van de volwassen doop en andere puriteinen praktiseerden de kinderdoop.

Voor een beter begrip is het ook goed te kijken naar wat het gereformeerd piëtisme in Nederland inhield. Het woord piëtisme is voor het eerst gebruikt voor een beweging in de Duitse Lutherse kerk, die zich verzette tegen verstarde en dode orthodoxie. Het woord was aanvankelijk eigenlijk een scheldwoord. Eenmaal overgewaaid naar de Republiek behield het deze 72Reuver, A. de, ‘Willem Teeelinck (1596-1629)’, in: Oude schrijvers, een

kennismaking, Houten, Den Hertog, 1998, p. 55.

15. Willem Teellinck.

(31)

bedenkelijke associatie. Wanneer men naar de strekking van het woord kijkt blijkt dat het eigenlijk een internationaal verschijnsel is, waarin zowel het Engelse puritanisme en het Nederlandse

gereformeerde piëtisme zijn ingebed. De Nederlandse variant wordt door W.J. Op ‘t Hof beschreven als: ‘die stroming binnen het gereformeerd protestantisme, die zich tegen algemeen verbreide wantoestanden en misvattingen kerend, met profetische bezieling zowel aandrong op innerlijke beleving van de gereformeerde leer en persoonlijke levensheiliging als-harmonisch hiermee verbonden- ijverde voor de radicale heiliging van alle levensgebieden’.73

Belangrijk hierbij is dat deze piëtisten van mening waren dat uitspattingen en een onchristelijke levenswijze het directe gevolg waren van de

‘on-gereformeerdheid’ van het hart. Het merendeel van de kerkleden was gereformeerd, maar miste het ware, zaligmakende geloof. Er was hooguit een verstandelijke kennis, maar de ervaring van de ziel ontbrak. Nooit had men de gebrokenheid van hart gekend vanwege de zonde en derhalve ook nooit de vreugde over het heil in Christus. Aan de andere kant werden de aanhangers van het piëtisme door degenen die alleen in naam christen waren, in vroeger eeuwen uitgemaakt voor ‘fijnen en ‘preciezen’.

Er is ook een theorie die het gereformeerde piëtisme verklaart als een voortzetting van de Nederlandse vroomheidsbeweging in de late Middeleeuwen, namelijk de Moderne devotie.74 Wanneer men alle aspecten die met leerstelligheid te maken hebben weg laat, zou men dezelfde religieuze ondertoon kunnen waarnemen.

Het gereformeerde karakter van het piëtisme in

Nederland werd in ieder geval met name bepaald door Calvijn, naast wie ook Beza moet worden genoemd. Ook heeft de Heidelbergse Catechismus een grote invloed gehad. In de praktijk bleek ook dat de

navolgers van de Nadere Reformatie erg veel nadruk legden op de onderhouding van het vierde gebod, namelijk de eerbiediging van de rustdag.

Invloed

Zoals gezegd waardde Teellincks geest rond onder de

73 Hof, W.J. op’t, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands,

1598-1622, Rotterdam, Lindenberg, 1987, p.24.

74 Een spirituele beweging in de Middeeleeeuwse katholieke kerk, die opkwam in de Nederlanden in de 14e eeuw.

(32)

Utrechtse piëtisten en velen daarvan waren auteur wier werk door Willem Clerck werd uitgegeven. Soms werd het gedachtegoed plotseling manifest, zoals in een uitgave uit 1676, waarin Van Lodenstein de lof van Voetius bezingt naar aanleiding van diens overlijden. Hij laat duidelijk zien wat Teellinck voor Voetius betekend heeft.

Dees dood by na met veler dood ten top raackt, Als Telings geest en Udemans sig opmaackt En roept, siet toe! O lie’en de suyvre Leering Van Graty en preadestinering

Van’s Hemerls wijs-beleyd,, en So verainiteyt (…)

Dies schatten Teelings grim op enckele vijsheid En kennen geen so hard een hemels wijsheyd Nog sulk een herstel arger als de dwaling.

Sy waren door den soen,, verlost om soe te doen, En die woud verder poogen

Dat was een Telingist,, Die ’t spoor der waarheid mist,

By vromen niet te doogen.

Den schrandere VOET,die waerheyds-bron ten grondslag,

Springt sulcke helden by, en werpt den grondslag

Van al die tegen-kakelaars daar heenen

(Al raackte vaack den Crocodijl aan ’t weenen) Hij wist syn tranen aff, maar na verdienst, en gaff

Haar all de laatste wonden.

Was hen maar doorden Geest, Die lustgestopt geweest,

So wel als pen en wonden.

Thans na de school. Daar leert hem ’t heftig woeden

Op Teelings geest, sijn leeringen hoeden (…)75

Een andere ’Oude schrijver’76 die het puritanisme uit de eerste hand kende, was Jacobus Koelman (1631-1695), die vele vertalingen van puriteinse werken op zijn naam heeft staan en daarin uitgebreide voorredes

75 Ter gedachtenisse van den Eerwaardigen, Godsaligen, Geleerden en seer

vermaarden Heere, den Heere Gysbertus Voetius (…), Utrecht, Willem Clerck,

1676.

76 Andere naam voor een piëtistisch theoloog uit de 17de en 18de eeuw.

17. Een van de werken van Koelman, die bij de

(33)

schreef. Clerck kon als boekverkoper vele vertalingen van Koelman leveren, afgaande op de lijst van titels in het werk van Durham.77.

De Utrechter Koelman was ooit uit het Zeeuwse Sluis verbannen vanwege zijn ongezouten kritiek op de magistratuur en had nadien een zwervend bestaan geleid, waarin hij zich toelegde op het vertalen van Angelsaksische puriteinen. Tientallen malen citeert Koelman in zijn werken uitspraken van Teellinck. Hij studeerde aan de Utrechtse universiteit en zat onder andere onder het gehoor van Gisbertus Voetius. Na predikant te zijn geworden in Denemarken, bij de ambassade van de Staten-Generaal in 1656, kreeg hij in 1658 een andere standplaats, namelijk Brussel. In 1662 nam hij zijn intrek in de pastorie van de

gereformeerde kerk in Sluis, gelegen in Staats-Vlaanderen. Sluis maakte onderdeel uit van de zogenaamde Generaliteitslanden.78 In Sluis nam Koelman zijn ambt zeer nauwgezet op. Hij bond de strijd aan met de, in zijn ogen, veelvuldig voorkomende misstanden. Zo trok hij strakke lijnen voor het zedelijk leven. Veel gemeenteleden stonden onder censuur die hij toepaste zonder aanziens des persoons. Ook

Koelmans compromisloze houding ten opzichte van de wereldlijke magistratuur leidde ertoe dat hij uit zijn ambt werd ontheven en werd verbannen uit Staats-Vlaanderen. Hij leidde verder een zwervend bestaan, waarin hij wel kans zag om tientallen Angelsaksische puriteinen in het Nederlands te vertalen. Het fonds van Clerck bevat verschillende titels van hem. Willems weduwe heeft zijn werk in het bijzonder bij de lezers onder de aandacht willen brengen.

In een van zijn publicaties bij Clerck verdedigde hij zich met grote stelligheid tegen het besluit om hem uit zijn predikambt binnen de gemeente van Sluis te ontheffen Hij zegt:

Ook Protesteere ik, en appelleere tot het Oordeel van een Nationaal Synode of liever (dewijl zulken Synode nu verhindert wordt gehouden te

worden) tot den Heere Jesus, de Opper-Heer, en groote Richter van alle, wegens de bittere en onchristelijke vervolginge en verongelijking, my door die Synoden van Utrecht, Hollandt, en Vrieslandt toegebracht,(…) om my alleszins in

77 Zie bijlage 2, nr 101.

(34)

den Lande het prediken van ’t Evangelium te verhinderen.79

Teellinck heeft ook invloed gehad op Jodocus van Lodenstein, die een prominente plaats in het fonds van Clerck had. Van Lodenstein had de gewoonte om op de vrijdagcatechesatie in het Weeskerkje,80 niet de

catechismus te gebruiken, maar de voorkeur te geven aan Teellincks Sleutel der devotie. Ook in zijn

hoofdwerk Beschouwinge van Zion81 verwijst Van

Lodenstein regelmatig naar Teellincks’ Noodwendig vertoog.

Er waren er meer in Utrecht die sterk onder invloed stonden van deze Zeeuw en Clerck als uitgever hadden. Cornelis Gentman (1617-1696) zag Teellinck als een voorbeeldig voorganger. Gentman was ook een Zeeuw, maar heeft Teellinck nauwelijks gekend en de vraag is ook of hij de Zeeuwse predikant ooit heeft horen preken. Gentman stelde zich in feite in de traditie van de puriteinse preekmethode, die zich vooral kenmerkte door eenvoud. Later behoorde Gentman in Utrecht tot de bekende predikanten in de kerken van de Nederduits gereformeerde kerk.

Gentman stelde Voetius op één lijn met Teellinck en was van mening dat de Utrechtse hoogleraar zijn christelijke ontwikkeling vooral aan deze theoloog te danken had. Overigens bracht Weduwe Clerck een werk van Gentman op de markt, Uitbreidinge over de catechismus, in vragen en antwoorden82, dat grote

invloed op het zedelijk leven in de 17de en 18 de eeuw heeft gehad.

Ook Johannes Hoornbeek (1617-1666) , een auteur van Willem Clerck studeerde onder andere in Utrecht bij Voetius. Ook bij hem is in verschillende aspecten een diepgaande invloed van Willem Teellinck zichtbaar. Hij refereert in zijn homiletiek83 zes keer aan de Zeeuwse predikant.

Bij Voetius en Van Lodenstein dient verder uitgebreid stilgestaan te worden.

Voetius (1589-1676) vraagt vooral aandacht vanwege

79 Protestatie en de uitdrukkelijke betuyging voor de kercken van

Nederlandt (..) zie bijlage 2, nr. 112.

80 Nu Oudegracht 245. 81 Zie bijlage 2, nr. 34. 82 Zie bijlage 2, nr. 136. 83 Preekkunst.

18. Van Van Lodenstein bestaat geen portret. Wel een gravure van zijn buitenhuis.

19.Beschouwinge van Zion, een van belangrijkste

(35)

zijn dominante rol in het Utrechtse academisch leven en zijn rol in de Utrechtse gereformeerde kerk. Hij was in Leuven geboren, studeerde onder Gomarus en na enkele predikantschappen werd hij in 1634 professor. De gereformeerde Paus van Utrecht, zo werd hij ook wel genoemd.

Zijn orthodoxie sloot geheel aan bij de besluiten van de Dordtse synode, die hij als een van de jongste leden had bijgewoond. Zijn grote passie was deze leer te verdedigen tegen remonstranten, katholieken en vrijdenkers en het is niet moeilijk met het criterium van die tijdsgeest in het achterhoofd, Cartesianen en Coccejanen84 hier onder te scharen. In latere jaren kreeg hij hierbij steun van zijn zoons Paulus en Daniël. Voetius oriënteerde zich op een breed theologisch gebied. Hij werd ten tijde van zijn hoogleraarschap de centrale figuur in de Nadere Reformatie. Met zijn voorgestane verbinding tussen Bijbelse openbaring enerzijds en wetenschap anderzijds, was hij bepalend voor de Utrechtse hogeschool, die daarom ook wel de ‘Academica Voetiana’ werd genoemd. Vermaard was hij vanwege zijn dispuutcolleges die hij op zaterdagen hielden die zijn weerslag hebben gekregen in zijn Selectae disputationes.85 Hij zou ook gekenschetst kunnen worden als de geharnaste strijder voor de idealen van de Nadere Reformatie.

Van Lodenstein

Van Lodenstein dient extra belicht te worden omdat hij ook een van de grote voortrekkers en inspirators is geweest, maar bovendien vanwege het feit dat hij de belangrijkste auteur van Willem Clerck was. Willem Clerck heeft zich dan ook over zijn nagelaten

geschriften ontfermd.

Jodocus van Lodenstein (1620-1677) was

gereformeerd, maar had ook een sterke mystieke86 inslag. Hij werd geboren op 6 februari 1620 en was afkomstig uit een gelovig Delfts regentengeslacht.87

84Asselt, W.J. van, ‘G. Voetius, gereformeeerd scholasticus’, in: Groot, A, de Groot, en O.T. de Jong (red), Vier eeuwen theologie in Utrecht, Zoetermeer, Meinema, 2001.

85 Groot, A,de., ‘Geschiedenis vande Faculteit der godgeleerdheid aan de Utrechtse universiteit’, in: Groot, A, de, en O.T. de Jong (red), Vier eeuwen

theologie in Utrecht, zoetermeer, Meinema, 2001, p.19.

86 Het streven naar de versmelting met, of opgaan in God.

87 Het leven van Van Lodenstein wordt uitgebreid begeschreven in: Trimp, J.C., Jodocus van Lodensteyn, predikant en dichter, Kampen, de Groot Goudriaan, 1987.

(36)

Het zou voor de hand gelegen hebben wanneer hij een politieke loopbaan zou hebben geambieerd, maar hij verkoos de studie van theologie, wat voor mensen uit zijn milieu nogal ongebruikelijk was. Van Lodenstein studeerde in Utrecht onder meer bij Voetius en trok zijn leven lang met hem op. Overigens studeerde van Lodenstein ook nog enkele jaren Oosterse talen in Franeker. Daarbij woonde hij in het huis van Johannes Coccejus. Na, als predikant, de gemeente van

Zoetermeer te hebben gediend, werd hij op 18 september 1650 bevestigd als dominee in de generaliteitsstad Sluis. Hij heeft hier veel invloed gehad, want door zijn prediking en pastoraat kwam de gemeente geestelijk tot leven. Evenals in Zoetermeer, hield hij hier streng de hand aan de kerkelijke tucht. In 1653 werd hij dominee in Utrecht tot aan zijn

overlijden in 1677. Eén van zijn boezemvrienden was hier Justus van den Boogaard, een vroegere

studievriend, maar hier zijn collega. Daarnaast had hij hechte banden met Jacobus Koelman, die na hem in Sluis had gestaan. Jodocus van Lodenstein bleef zijn hele leven ongetrouwd. Vanwege zijn wat mystieke aanleg, zocht hij de eenzaamheid en vandaar ook dat hij een huis had net buiten de stadswallen van Utrecht. Het huis stond tussen de Witte-vrouwen- en de

gewezen Maliepoort.88 Van Lodenstein maakte overal indruk met zijn prediking. Die prediking werd

gekenmerkt door een grote levendigheid en diep inzicht in het mysterie van God.

Samen met Voetius streed hij voor de heiliging van de zondag en de autonomie van de kerk. In zijn prediking kon hij ook sterk de nadruk leggen op een heilige levenswandel. Van Lodenstein had een opgewekt karakter en hij kon ook genieten van allerlei zaken en literaire uitingen buiten de gereformeerde gezindte. Zijn belangrijkste werk, de dichtbundel

Uytspanningen, verscheen in 1676. Het is bedoeld als een liedboek dat gebruikt kon worden in

gezelschappen. Hij schreef dit boek vooral op momenten dat hij zich wilde ontspannen. Deze liedbundel, voorzien van zangaanwijzingen en

notenschrift, is voor veel latere christelijke bundels een voorbeeld geweest.

Vanwege de ‘wereldse’ levenswijze van zijn kerkelijke gemeente kreeg Van Lodenstein gewetensbezwaar om

88Proost, P. Jzn., Jodocus van Lodenstein, (academisch proefschrift) Amsterdam, J.brand en Zoon, 1880, p.31.

20. Anna Maria Van Schuurman op een

(37)

het Avondmaal te bedienen en liet dit na. De kerk heeft hem dit toegestaan. Van Lodenstein overleed op 6 augustus 1677 op 57-jarige leeftijd na een

indrukwekkend sterfbed.

Van Lodenstein heeft vooral door zijn levenswandel grote indruk gemaakt. Willem Clerck rept daarover in zijn opdracht aan Mr. Johan Quint in zijn Beschouwinge van Zion.89 Hij zegt:

(…) die soo lange Jaren onder ons exemplaerlijck stichtelijck gewandelt heeft; ja sodanig, dat hy hier op aerden zijnde, soo veel op hadde met de Hemelsche dingen, dat hy by na altijt daer mede besich was, en alles daer toe bracht, op dat Jehovah mochte verheerlijckt worden. En verderop zegt hij:

(…) soodanigh was sijn wandel, daer door dat een yeder die met hem sprack ende om-ginck, gesticht wierde; soo dat sijn af sterven niet alleen een smertelicke wonde heeft gemaeckt in het Utrechts Zion, maer alle Lief-hebbers, het gantsche Lant door, quamen als een wee-klage op te heffen over die groote breucke en scheure; welcke wy, als ons de Heere belift te verlichten, hoe langs hoe meer noch sullen sien en

ondervinden.90

Niet alleen door zijn persoon, preken en handelen heeft Van Lodenstein grote invloed gehad maar vooral door zijn gepubliceerd werk. Wilhelemus á Brakel, een tijdgenoot, was al zeer te spreken over de

liederenbundel Uytspanningen91, terwijl Pierre Yvon, de opvolger van Jean de Labadie als leider van de secte, zich beriep op het bekende werk van Van Lodenstein, Beschouwingen van Zion om

kloosterachtige instellingen zoals zijn eigen gemeenschap te verdedigen.

Maar vooral na zijn dood heeft zijn werk zich als de golfbeweging na een steen in de vijver verspreid. Van Lodenstein werd ‘een naam’ bij de bevindelijk

gereformeerden in Nederland en hij ging behoren tot de canon van de zogenaamde oudvaders of oude

89 Zie bijlage 2, nr. 34.

90 Lodensteyn, J. van, Beschouwinge van Zion: ofte Aandagten en

opmerckingen over den tegenwoordigen toestand van 't gereformeerde christen volck, Willem Clerck, Utrecht, 1676.

91 Proost, P. Jzn., Jodocus van Lodenstein, (academisch proefschrift) Amsterdam, J.brand en Zoon, 1880, p.249.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het zou geen fysisch huis zijn maar een “geestelijk huis” (1 Petrus 2:5). Gelovi- gen in Christus zullen de bouwstenen zijn van deze bijzondere structuur. Dit gebouw wordt ook

o Het feit dat wij nu de Heilige Geest hebben bewijst dat op een dag onze redding gecomple- teerd zal worden en we bij de Heer zullen zijn. Allen die verzegeld zijn, zijn voor

1) Vermits ik IN CHRISTUS ben, werd ik geïdentificeerd met Hem in Zijn dood, begrafenis en opstanding (Romeinen 6:3-4) en dus is de waterdoop een afbeelding van het feit dat ik

De perenboom zwoegt niet en spant zich niet tot het uiterste in om peren voort te brengen, en evenmin maakt hij zich zorgen en piekert niet over de kwestie of er al dan niet

De vrucht van de Geest komt overeen met het wonderlijke karakter van Jezus Christus, dat gevormd wordt in het kind.. van God, door de Geest

zij zoekt niet haar eigen belang [SV1977: zoekt zichzelf niet], zij wordt niet verbitterd,?. zij denkt

“Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1 Johannes 1:9). Als wij onze zonden

Als de gelovige wandelt in de Geest, en als de Geest van God zijn leven bestuurt, dan moet het re- sultaat daarvan het volgende zijn: “De vrucht van de Geest is echter: