• No results found

Grootte van het instituut en hoogte van het budget

In document Evaluatie Wet Kinderombudsman (pagina 161-167)

De Kinderombudsman in Europees Perspectief

6.5 Het instituut Kinderombudsman in Nederland in Europees perspectief

6.5.1 Grootte van het instituut en hoogte van het budget

Van de vier Kinderombudsmannen waarvan de informatie beschikbaar was, heeft de Nederlandse Kinderombudsman het kleinste instituut. Met 9 fte en 1.5 miljoen euro budget ligt het Nederlandse instituut qua omvang net onder het Vlaamse instituut. Opgemerkt dient te worden dat de Nederlandse Kinderombudsman als substituut minder budget nodig heeft voor bepaalde overheadkosten. Zowel Noorwegen als Engeland hebben in vergelijking met Nederland grote instituten. Ook ten aanzien de Vlaamse Kinderrechtencommissaris kan worden opgemerkt dat deze zich ‘slechts’ hoeft bezig te houden met Vlaanderen, terwijl een aparte Waalse Kinderombudsman zich richt op Wallonië.

De Noorse en Engelse Kinderombudsmannen hebben in de interviews aangegeven dat het budget dat ze ontvangen voldoende is om hun taken goed te kunnen uitvoeren. De Vlaamse Kinderombudsman heeft aangegeven vooral tevreden te zijn over wat ze weten te bereiken met het budget dat ze tot hun beschikking hebben. In de output van de vier instituten, waarbij enkel naar de kwantiteit is gekeken, lijkt de Nederlandse Kinderombudsman niet minder activiteiten te ondernemen. Al komen er wel minder kleine notities of standpunten dan in vergelijking met de Noorse of Engelse collega’s naar buiten.

6.5.2 Taken en bevoegdheden

De vergeleken instituten vertonen onderling een grote overeenkomst wat betreft hun mandaat en de uitvoering van hun taken. Alle vijf hebben een mandaat dat gekoppeld is aan kinderrechten en het IVRK. Ook hebben ze alle vijf de taak informatie te verstrekken over kinderrechten, kinderrechten te monitoren, onderzoek uit te voeren en overheden en private organisaties (al dan niet met publieke taak) van adviezen te voorzien. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat de Europese

Kinderombudsmannen in de vier onderzochte landen het toezichthouden op klachtbehandeling door de daartoe bevoegde instanties (art. 11b lid 2 sub d WNo) als taak hebben. Van de Vlaamse en Griekse Kinderombudsmannen kan met zekerheid gezegd worden dat ze deze taak niet uitvoeren.

Het grootste verschil in de taken tussen de vijf Kinderombudsmannen is het wel of niet in behandeling nemen van klachten. De Vlaamse, Griekse en de Nederlandse Kinderombudsmannen doen dat wel, de Noorse en de Engelse beiden niet. Wel hebben deze laatste twee een telefoonlijn waarop ze bereikbaar zijn. De Noorse Kinderombudsman geeft informatie over kinderrechten en de Engelse Kinderrechtencommisaris heeft een hulplijn voor een specifieke doelgroep. De hulpverlening die de Engelse Kinderrechten commissaris verleent is te vergelijken met de interventies die de Nederlandse Kinderombudsman ook kan doen naar aanleiding van een contact.364 De Vlaamse en de Griekse Kinderombudsmannen hebben voor wat betreft de klachtenafhandeling dezelfde

bevoegdheden als de Nederlandse: klachten kunnen in behandeling genomen worden als ze betrekking hebben op overheidsorganen of private organisaties met een publieke taak. Alle drie de instituten vellen een oordeel over een klacht en kunnen advies geven aan betrokken partijen. Daarbij wordt de kanttekening gemaakt dat de Vlaamse Kinderombudsman alleen bevoegd is in de regio Vlaanderen en niet in heel België.

Alle vijf de Kinderombudsmannen hebben de taak om kinderrechten te monitoren en te rapporteren aan het VN-Kinderrechtencomité. De Nederlandse Kinderombudsman is de enige die een structurele monitor heeft opgezet om invulling te geven aan deze taak. De geïnterviewde medewerker van de Noorse Kinderombudsman heeft aangegeven dat ze vooral rapporteren over de onderwerpen die zij zelf onderzocht hebben, aangevuld met informatie van publieke en private organisaties en de meningen van kinderen. Ze hebben hierbij geen standaardformulier of methode die ze gebruiken. Daarnaast kunnen alle vijf de instituten naar aanleiding van onderzoek eveneens rapporteren aan publieke en private partijen in het land of de regio zelf. Bij een vergelijking van de taak om de naleving van kinderrechten te onderzoeken, valt op dat de bevoegdheden van de verschillende

Kinderombudsmannen grotendeels gelijk zijn. Alle vijf de Kinderombudsmannen hebben recht op informatie, in elk geval vanuit overheidsorganen.365 Alle vijf de Kinderombudsmannen kunnen vervolgens hun adviezen en aanbevelingen richten aan zowel publieke als private partijen met een publieke taak. De Vlaamse en Engelse Kinderombudsmannen hebben aangegeven dat adviezen ook gericht kunnen worden aan private organisaties zonder wettelijk publieke taak, zoals bijvoorbeeld banken. Ze hebben hier echter geen recht op informatie.

Bij alle vijf de Kinderombudsmannen is een voorlichtingstaak belegd. Geen van de respondenten heeft deze taak echter als kerntaak van het instituut beschouwd. De Vlaamse Kinderombudsman heeft aangegeven dat ze sinds enkele jaren hun activiteiten op het gebied van voorlichting bewust hebben afgebouwd, omdat die taak ook door andere actoren in het kinderrechtenveld al wordt uitgevoerd. In een interview heeft een medewerker van de Nederlandse Kinderombudsman ook aangegeven dat voorlichting van kinderrechten geen hoge prioriteit bij de Nederlandse Kinderombudsman heeft gekregen vanwege de aanwezigheid en rol van maatschappelijke kinderrechtenorganisaties.

364 Bij een interventie wordt de partij waar de klacht over gaat actief benaderd door de Kinderombudsman voor een uitleg of voor het komen tot een oplossing indien er geen andere stappen meer genomen kunnen worden door de verzoeker(s) en indien er sprake is van urgentie. De te nemen actie is afhankelijk van het individuele geval (afkomstig uit Handboek ombudswerk 2016). 365 De Vlaamse Kinderombudsman heeft geen recht op informatie van private organisaties, maar geeft aan hier in goed overleg over

het algemeen wel toegang tot te krijgen. Zo zijn er bijvoorbeeld afspraken gemaakt met overkoepelende onderwijsorganisaties dat bij al hun leden informatie opgevraagd kan worden.

6.5.3 Autonomie

Vier van de vijf instituten hebben aangegeven dat ze beleidsmatig volledige vrijheid hebben om hun eigen beleid te voeren, prioriteiten te bepalen en standpunten te formuleren. Alleen de Griekse Kinderombudsman heeft aangegeven dat hij een aantal keuzes, waaronder doelen en instrumenten, overlegt met de Nationale ombudsman en dat deze ook (lichte) beperkingen kan stellen. Voor allen geldt dat de onafhankelijkheid van het instituut366 in de wet is vastgelegd en alle geïnterviewden hebben aangegeven dat ze in de praktijk geen problemen ondervinden. De Griekse

Kinderombudsman heeft aangegeven dat vooral de persoonlijkheid van de Nationale ombudsman bepalend is voor hun mate van beleidsautonomie. In vergelijking met de Griekse Kinderombudsman lijkt de Nederlandse over meer beleidsautonomie te beschikken. De Nederlandse Kinderombudsman heeft een aantal taken direct vanuit de wet geattribueerd gekregen, terwijl de Griekse

Kinderombudsman zijn taken gedelegeerd krijgt van de Nationale ombudsman. De Nederlandse Kinderombudsman heeft daarnaast aangegeven dat in de praktijk door de Nationale ombudsman geen verdere taken aan hem zijn toebedeeld. Alle instituten vonden dat er geen invloed is van politieke partijen, het parlement of de regering op het gevoerde beleid of op de ingenomen standpunten.

De wijze waarop de instituten formeel zijn vormgegeven, verschilt. De Noorse en Engelse

Kinderombudsmannen hebben beide een eigen instituut met eigen rechtspersoonlijkheid dat geen onderdeel uitmaakt van een groter geheel. Wel vallen beide voor wat betreft het budget onder een ministerie. De ministeries hebben echter geen inhoudelijke inspraak in het beleid,

personeelsmanagement of de interne allocatie van het budget. De Vlaamse en de Nederlandse Kinderombudsmannen maken beiden wel onderdeel uit van een andere organisatie. De Vlaamse Kinderombudsman is onderdeel van het Vlaams parlement, maar is verder onafhankelijk en valt niet onder politieke leiding; de Nederlandse Kinderombudsman is onderdeel van de Nationale

ombudsman en is een substituut-ombudsman. Daarmee valt de Kinderombudsman organisatorisch, en voor een deel van zijn taken, hiërarchisch onder de Nationale ombudsman (zie eerder hoofdstuk 3, par. 3.1). De Griekse Kinderombudsman valt zowel organisatorisch als hërarchisch ook onder de Nationale ombudsman.

Voor alle drie geldt dat ze inhoudelijk (in het geval van Griekenland: grotendeels) hun eigen beleid mogen voeren, maar voor wat betreft management en budget (deels) afhankelijk zijn van de grotere organisatie. De Griekse Kinderombudsman heeft geen eigen budget en geen eigen personeelsbeleid. De Vlaamse en Nederlandse Kinderombudsmannen geven aan in principe over een eigen budget te beschikken, maar doordat echter veel gelden besteed worden aan personeelskosten, is de

uiteindelijke som die vrij besteed kan worden relatief klein. Beide instituten sluiten voor hun personeelsbeleid (schalen, pay-ondersteuning, etc.) aan bij de bestaande organisatie, al mogen ze wel zelf bepalen wie er wordt aangenomen en wie welke taken uitvoert. Ten aanzien van de Nederlandse Kinderombudsman kan nog wel de kanttekening worden geplaatst dat het in de praktijk niet duidelijk is wie de hoogte van het budget bepaalt (zie hoofdstuk 3, par. 3.2.1); voor de Vlaamse, Engelse en Noorse Kinderombudsmannen is dit wel helder.

In de wijze van benoemen zijn duidelijke verschillen te bemerken. De Noorse Kinderombudsman

366 Voor de Griekse Kinderombudsman geldt dat er geen eigen instituut als zodanig is. De onafhankelijkheid van de Nationale ombudsman, waar hij onderdeel vanuit maakt, is wel vastgelegd.

wordt benoemd door de minister. Op de vraag of dit voldoende waarborg biedt tegen politieke benoemingen, heeft de geïnterviewde medewerker aangegeven dat het parlement altijd de minister over de benoeming kan bevragen. In het verleden is het eenmaal voorgekomen dat een minister aftrad, omdat degene die werd benoemd door het parlement als ‘te naast van de minister’ werd beschouwd. Tegelijkertijd heeft de medewerker ook aangegeven dat als ze het instituut nu opnieuw vorm zouden geven, de kans groot is dat de benoeming direct bij het parlement zou komen te liggen. Ook de Engelse Kinderombudsman wordt door een minister, namens de regering, benoemd. Hierbij brengt een parlementaire commissie - waarin alle partijen in vertegenwoordigd zijn - een advies uit over de kandidaten. De Vlaamse Kinderombudsman wordt door een extern bureau geselecteerd en deze voordracht wordt vervolgens door het Vlaams parlement bekrachtigd. De Kinderombudsmannen worden voor een vaste termijn van vijf jaar (Noorwegen) of zes jaar (Vlaanderen, Engeland en Griekenland) benoemd. De Vlaamse Kinderombudsman kan na één jaar uit zijn functie ontheven worden en na zes jaar eventueel nog eenmaal herbenoemd worden voor een tweede termijn van zes jaar. Voor alle Kinderombudsmannen geldt dat zij bij ernstige misdragingen, het plegen van strafbare feiten en het vervullen van een onverenigbaar geachte nevenfunctie uit hun ambt gezet worden. De Noorse Kinderombudsman kan niet worden herbenoemd en de Engelse alleen als hij of zij opnieuw zou solliciteren. De Griekse benoemingsprocedure en termijn van benoeming komt het meeste overeen met de Nederlandse. In Griekenland draagt de Nationale ombudsman een substituut voor en deze wordt vervolgens benoemd door de minister. In Nederland doet de Nationale ombudsman drie voordrachten en stelt het parlement via een stemming de nieuwe Kinderombudsman aan. Daarnaast loopt de termijn van de Griekse substituut-ombudsman af tegelijk met de termijn van de Nationale ombudsman, terwijl de termijn van de Nederlandse Kinderombudsman nog één jaar doorloopt na het aftreden van de Nationale ombudsman. Op dit punt wijken de regels ten aanzien de

benoemingstermijn en de herbenoeming in Griekenland en Nederland uitdrukkelijk af van die van de andere onderzochte buitenlandse Kinderombudsmannen. Deze afwijking houdt verband met het onderbrengen van de Kinderombudsman bij de Nationale ombudsman.

6.6 Conclusie

Zoals destijds ook in de MvT van de Wet Kinderombudsman is beschreven, leert een vergelijking van de verschillende Kinderombudsmannen in Europa dat het Kinderombudsmanwerk in Europa niet eenduidig wordt ingevuld.367 Er is een verschil in zowel inhoudelijke functies als de organisatorische vormgeving van verschillende functies. Het grootste verschil is de individuele behandeling van klachten en meldingen. Alleen de Vlaamse, Griekse en de Nederlandse Kinderombudsmannen hebben deze bevoegdheid in hun takenpakket opgenomen.

Het verschil in autonomie ligt voornamelijk in management- en financiële autonomie. De op zichzelfstaande instituten zijn in dit opzicht autonomer dan de instituten die onderdeel zijn van een groter instituut. De Vlaamse Kinderombudsman krijgt zijn geld direct van het parlement en is gehouden aan de algemene regels van het parlement. Ook wordt het aantal fte vastgesteld door het parlement. De Nederlandse Kinderombudsman is net als de Griekse Kinderombudsman voor het budget direct afhankelijk van de Nationale ombudsman en alleen indirect van het parlement (die de begroting van de Nationale ombudsman goedkeurt). Het is voor de Nederlandse Kinderombudsman daarnaast onduidelijk op welke wijze de hoogte van het budget bepaald wordt en welke instantie de

keuze maakt om het budget eventueel te verhogen. Het budget van de Nederlandse

Kinderombudsman is in verhouding tot de andere Kinderombudsmannen het laagst. Dit is opvallend gelet op het feit dat de Nederlandse Kinderombudsman – in tegenstelling tot Noorwegen en Engeland - klachtbehandeling tot taak heeft. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat budgettaire uitgaven van meerdere factoren afhankelijk zijn en dat daarom het budget van de Nederlandse Kinderombudsman niet eenduidig vergeleken kan worden met de budgetten van de andere Kinderombudsmannen. In tegenstelling tot de Nederlandse Kinderombudsman zijn de budgetten van de Vlaamse, Engelse en Noorse Kinderombudsman de afgelopen jaren gestegen. Een belangrijk verschil ten opzichte van de andere Kinderombudsmannen is de termijn van benoeming en de wijze van voordracht. Alleen in Nederland en Griekenland is de termijn van de Kinderombudsman gekoppeld aan de termijn van een ander ambt. Daardoor kunnen de Griekse en Nederlandse Kinderombudsmannen – in tegenstelling tot de andere Kinderombudsmannen - voordat de termijn van zes jaar is verstreken, al uit hun ambt worden ontheven. Daarnaast geldt voor beide instituten dat het de Nationale ombudsman is die de voordracht(en) doet. Gelet op de structurele autonomie is het de vraag in hoeverre deze afhankelijkheid wenselijk is. Tot slot blijken uit de interviews en enquêtes geen grote verschillen in beleidsautonomie tussen de Europese Kinderombudsmannen waarneembaar. De Vlaamse, Noorse, Nederlandse en Engelse instituten hebben aangegeven dat geen andere partijen hen kunnen beïnvloeden; de Griekse heeft in dit opzicht alleen de Nationale ombudsman genoemd. De politiek heeft slechts invloed op het werk van de instituten indien het politieke gevoerde beleid aanleiding geeft tot nader onderzoek, advisering of de formulering van standpunten door de Kinderombudsman. Bewindslieden en het parlement kunnen echter in geen van de landen of regio’s prioriteiten, standpunten of thema’s bepalen of uitsluiten.

7

In document Evaluatie Wet Kinderombudsman (pagina 161-167)