• No results found

goed en verevening

In document Cultureel erfgoed en verevening (pagina 44-46)

Marnix Smit, Marlijn Baarveld en Geert Dewulf Universiteit Twente

gebiedsgerichte benadering en het stimuleren van hergebruik. Dit zou de kansen voor behoud van erfgoed vergroten én ruimtelijke ontwik- kelingen laten profiteren van de aanwezige cultuurhistorie. In de afgelopen jaren zijn bij het Rijk nog diverse beleidsdocumenten verschenen die in meer of mindere mate een- zelfde visie op erfgoedzorg uitdroegen. Het citaat uit de praktijk van herbestemming waar dit hoofdstuk mee is begonnen, sluit naadloos aan bij deze verschuiving in filosofie over cultu- reel erfgoed in de ruimtelijke inrichting. De beschreven omslag in denken in beleid en in de praktijk, impliceert een sterkere betrok- kenheid van de markt bij cultureel erfgoed. De omvang van de voorliggende herbestem- mingsopgave maakt dit niet alleen wenselijk, maar tevens onontkoombaar. Ontwikkelende partijen zijn echter terughoudend met investe- ringen op dit terrein. Het combineren van ruimtelijke ontwikkelingen met behoud van “….als je in staat bent om voor een deel van

de oude karakteristieke gebouwen van industriële complexen nieuwe functies te creëren, dan kunnen die meerwaarde hebben en ook dienen als aanjager van de totale gebiedsontwikkeling. Besef dat dat mogelijk is en dat je dat eigenlijk ook als strategie moet gaan hanteren.”

(dhr. Salomons, Scheldekwartier)

Introductie

In de afgelopen twee decennia heeft in Nederland een omslag in denken plaats gevonden over hoe om te gaan met cultureel erfgoed in de ruimtelijke inrichting. Onder het credo ‘behoud door ontwikkeling en ontwik- keling door behoud’ van de Rijksnota Belve- dere (1999) vond een verschuiving in filosofie plaats, van een benadering van erfgoed waarin vooral individuele objecten en conser- vatie centraal stonden, naar een meer

86 87

cultureel erfgoed leidt tot een complex werk- veld. Veelal gaat het om locaties en objecten waarop een ingewikkeld stelsel van beleidska- ders en wet- en regelgeving van toepassing is. Vele partijen zijn betrokken: projectontwikke- laars, vastgoedbeleggers, corporaties, gemeenten, rijks- en provinciale overheden, erfgoeddiensten en gebruikers en belangen- groeperingen. Deze partijen zijn weliswaar vaak overtuigd van het belang van het behoud van erfgoed, maar komen niet of slechts moei- zaam tot overeenstemming wanneer daadwer- kelijke ingrepen in de fysieke ruimte plaats moeten vinden. Elke partij heeft zijn eigen opvattingen over de wenselijkheid en aard van de herbestemming, en zijn eigen doelstelling, visie, actielogica en strategie. Hier en daar overlappen de beweegredenen, maar vaak ook laten ze tegenstrijdigheden zien, zeker als het gaat over de verdeling van de kosten en baten. Om herbestemmingsprocessen op gang te brengen, draagt de overheid doorgaans finan- cieel bij aan het behoud van het aanwezige erfgoed. Tegen de achtergrond van de breed gedragen stelling dat behoud van cultureel erfgoed meerwaarde heeft voor gebieden, ook in financiële zin, en de toenemende noodzaak van doelmatige besteding van publieke budgetten, vormen mogelijkheden en wense- lijkheid van verevening een actueel vraagstuk. Dit hoofdstuk gaat in op dit vraagstuk.

Erfgoed in gebiedsontwikkeling

Binnen het stedelijke en het stadslandschap- pelijke domein ligt in Nederland de komende decennia een grote herbestemmingsopgave. Technische, economische, maatschappelijke of ruimtelijke veroudering hebben ervoor gezorgd dat veel gebouwen en terreinen hun gebruiksfunctie hebben verloren of dreigen te verliezen. Een groot deel hiervan betreft voor- malige militaire of industriële complexen.

Zo zorgen bezuinigingen op defensie voor de sluiting van diverse militaire bases en kazernes. Voorbeelden zijn het Hembrugterrein in Zaan- stad, de luchtmachtbasis Twente, de Frederik Hendrikkazerne in Vught en de Rijkswerf Willemsoord in Den Helder. Ook veel indus- triële locaties in stedelijk gebied, zoals NS-onderhoudswerkplaatsen en voormalig fabrieksterreinen, vragen om transformatie. Volgens een rapport van de Algemene Reken- kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 31760) is zelfs een derde van alle bedrijventerreinen in Nederland verouderd. Bij dergelijke transfor- matieopgaven kunnen er diverse overwe- gingen zijn om het aanwezige cultureel erfgoed te behouden. Identiteitsbeleving en historisch besef, of esthetische, ecologische en economische belangen. Het kan zijn dat het cultureel erfgoed dusdanig waardevol wordt geacht dat het hoe dan ook behouden dient te blijven. In dergelijke gevallen gaat het enkel om het vinden van de goedkoopste en effec- tiefste wijze om de doelstelling van behoud te realiseren. Gezien de beperkte publieke budgetten voor erfgoedbehoud is deze bena- dering echter in lang niet alle gevallen moge- lijk. Ook is deze invalshoek niet echt bruikbaar als er meerdere alternatieve mogelijkheden zijn voor verbetering van gebieden met erfgoed. In dat geval speelt in het afwegings- proces al snel de vraag naar de economische waarde van erfgoedbehoud. Bij deze vraag dient echter een onderscheid te worden gemaakt tussen twee samenhangende maar verschillende vragen. In de eerste plaats kan de vraag worden gesteld wat de economische waarde van de totale erfgoedlocatie is, gezien als bezit. Impliciet gaat het dan om de vraag hoeveel slechter we af zouden zijn als het erfgoed er niet meer zou zijn. In de tweede plaats kan de vraag worden gesteld wat de kosten en baten van acties zijn die de erfgoed- locatie op een bepaalde manier veranderen.

Hart van Zuid (Hengelo)

In een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) voor het binnenstedelijke herontwikkelingsproject Hart van Zuid in Hengelo is gekeken wat de waarde- effecten van investeringen ter behoud en uitbreiding van het rijksmonumentale Vereenigings-gebouw zijn. De MKBA onderscheidt drie soorten waarde-effecten. In de eerste plaats een direct financieel effect. Het behouden en uitbreiden van het Vereenigingsge- bouw zorgt ervoor dat de benuttingsmogelijkheden verbeteren, wat tot uitdrukking komt in hogere verwachte exploitatieopbrengsten. In de tweede plaats zijn er indirecte effecten. In de analyse wordt gesteld dat behoud en uitbreiding een positief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit in het gebied, die tot uitdrukking komt in een hogere waarde voor nieuw te ontwikkelen en bestaand vastgoed in de directe omgeving. Ten derde zijn er externe maatschappe-

lijke effecten. Het gaat dan om de waarde van het Vereenigingsgebouw voor niet-gebruikers of toekomstige gebruikers. Voor de waardering daarvan is gekeken naar subsidieregelingen waarmee de overheid impliciet aangeeft hoeveel men vindt dat Nederland over moet hebben om haar cultureel erfgoedobjecten te behouden. Op basis van een analyse van subsidies die zijn toegekend in zestien andere projecten is bepaald dat de gemid- delde subsidiabele kosten voor een renovatie als bij het Vereenigingsgebouw op 270 euro per kubieke meter ligt. Vermenigvuldigd met de inhoud van het gebouw (5778 m3) zou men volgens deze metho- diek 1.6 miljoen euro over moeten hebben om het Vereenigingsgebouw te behouden. De netto contante waarde (NCW) daarvan werd becijferd op 0.9 miljoen euro. Dit wordt beschouwd als de onder- grens van de externe baat, omdat de methode alleen naar de kostenkant kijkt.

88 89

Dit is de vraag die relevant is bij het over- wegen van een project waarin een locatie met erfgoed wordt veranderd.

In document Cultureel erfgoed en verevening (pagina 44-46)