• No results found

Gewelddadige en schokkende beelden in de media

In document Je hoeft niet bang te zijn! (pagina 27-37)

Vanaf het moment dat de media een rol gingen spelen in het leven van kinderen wordt er in geagiteerde debatten gediscussieerd over de positieve en negatieve effecten er van. In de hedendaagse debatten draait het voornamelijk om de vraag wat het effect van schokkende en gewelddadige televisiebeelden op de jeugd is. Deze bezorgdheid over de kwalijke gevolgen van de media is al vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw onderwerp van discussie. De Franse filosoof Rousseau verkondigde de gedachte dat kinderen in vrijheid opgevoed moesten worden. Kinderen hoorden in een beschermde omgeving op te groeien, vrij van negatieve invloeden. Lange tijd werden kinderen dan ook afgeschermd van de realiteit van het dagelijkse leven. Onderwerpen als geboorte, dood, seks en geld bleven onbesproken. Regels maakten duidelijk wat kinderen van bepaalde leeftijden wel en niet behoorden te weten.

Maar gedurende de laatste decennia van de twintigste eeuw ontstond er discussie rondom dit zogenaamde paradigma van het kwetsbare kind. In plaats van kinderen een schijnwereld voor te houden, zouden kinderen juist de confrontatie met de realiteit moeten aangaan om tot een betere bewustwording te komen (Valkenburg 2002). Niet langer werd het jonge publiek beschermd tegen schokkende nieuwsberichten.

2.3.1 Mediageweld en agressief gedrag

Binnen het wetenschappelijke debat krijgt het thema geweld veel belangstelling. Ondanks de verschillen over de effecten van mediageweld is er volgens professor Van der Voort onder de mediawetenschappers wel sprake van overeenstemming wat betreft de definitie van geweld:

20

Geweld is agressief gedrag waarmee willens en wetens getracht wordt schade toe te brengen aan anderen of aan zaken die van anderen zijn. De agressie kan zowel fysiek als niet-fysiek van aard zijn, indirect geuit worden waarbij het slachtoffer afwezig is of direct op een aanwezig iemand gericht zijn, en zowel als middel worden ingezet om iets te bereiken, als als doel op zichzelf worden geuit.

(Van der Voort 1997 geciteerd in Nikken 2007:14)

Dat er geen consensus bestaat wat betreft de invloed van geweld op de kijker blijkt wel uit het feit dat er drie types theorieën zijn te onderscheiden. Allereerst zijn er de stimulatietheorieën die er vanuit gaan dat blootstelling aan geweldsbeelden leidt tot imitatie en/of versterking van agressie bij de kijker. Daartegenover staan de aanhangers van de reductietheorieën die stellen dat de agressie bij de kijker afneemt bij het zien van geweld. Tenslotte zijn er onderzoekers die geen relatie zien tussen het mediageweld en het geweld in de realiteit.

Ondanks de verdeeldheid in dit wetenschappelijke debat, neigt het merendeel van de wetenschappers toch naar de kant van de stimulerende werking van de media. De laatste twee decennia hebben verschillende meta-analyses aangetoond, waaronder die van Paik en Comstock (1994), dat blootstelling aan mediageweld tot een toename in agressief gedrag kan leiden. Andere kritieke punten in het debat zijn dat door het mediageweld het kritische denkvermogen van de jeugd wordt verzwakt en er een verkeerd beeld van de werkelijkheid zou worden gegeven dat veelal angst inboezemt.

Op het vraagstuk hoe mediageweld kan leiden tot agressie geven verschillende theorieën een verklaring. Enerzijds zijn er theorieën zoals de aanstekelijkheidstheorie, de rationaliseringstheorie, de

gewenningstheorie en de cultivatietheorie, die uitgaan van een directe uitwerking van het getoonde geweld op de houding of het gedrag van de kijker. Anderzijds zijn er theorieën die uitgaan van een indirecte uitwerking.

Allereerst de theorieën met een directe stimulering. De aanstekelijkheidstheorie gaat uit van het idee dat mediaproducten rechtstreeks als een injectienaald inwerken op de kijker. Het getoonde geweld wordt bij voorkeur direct en zo nauwkeurig mogelijk geïmiteerd. Het effect is met name aantoonbaar bij blootstelling aan non-fictieve media, zoals de berichtgeving in het nieuws. Een onderzoek op basis van zeven casestudies van massamoorden in Australië bevestigt dit. De onderzoekers waarschuwden voor het aanstekelijke effect van de nieuwsberichten. De conclusie luidde dat de berichtgevingen in de media de kijkers bewegen om soortgelijke moorden uit te voeren (Cantor et al. 1999). Hoewel het nauwelijks voorkomt dat kinderen op directe wijze gewelddadigheden van het scherm imiteren, kunnen ze wel op ideeën worden gebracht. De rationaliseringstheorie bouwt hierop voort met de aanname dat het mediageweld door bepaalde kijkers wordt goedgekeurd, in hun gedachte wordt opgenomen en gebruikt om het eigen normoverschrijdende gedrag te rationaliseren (Nikken 2007:45). De overmatige blootstelling van kinderen aan gewelddadige beelden leidt volgens de

gewenningstheorie tot een reductie in de emotionele reactie op deze beelden en tot een grotere acceptatie van geweld. Het vaker achter elkaar zien van gewelddadige beelden went, en dit kan vervolgens tot afstomping leiden, oftewel desensitisatie. Tegelijkertijd krijgt de kijker een grotere behoefte aan meer gewelddadigere media-inhouden en wordt de drempel om zelf agressief gedrag te vertonen verlaagd (Drabman en Thomas 1974).

21

Volgens Gerbner, aanhanger van de cultivatietheorie, treedt het eerder genoemde proces van afstomping niet bij alle kinderen op. In tegendeel, er zijn kijkers die zich het getoonde leed in de samenleving wel degelijk aantrekken. Zij projecteren de gewelddadige mediabeelden op de eigen werkelijkheid en ontwikkelen het idee dat de samenleving overspoeld wordt door geweld. Hetgeen uiteindelijk leidt tot een somber en gewelddadig wereldbeeld. Dit cultivatie-effect treedt voornamelijk op bij de blootstelling van jonge kijkers aan nieuwsuitzendingen, aangezien het hierbij gaat om beelden vanuit de werkelijkheid. Uit onderzoek van Walma van der Molen en Konijn (2007) naar de nieuwsuitzendingen over de Tweede Golfoorlog onder Nederlandse kinderen van tien tot twaalf jaar bleek dat er geen direct cultivatie-effect optrad, maar een indirect effect. Slechts het observeren van het oorlogsgeweld leidt niet tot een somberder of angstiger wereldbeeld. Het cultivatie-effect doet zich pas voor wanneer de kijker een emotionele band ervaart met de eventueel getoonde slachtoffers.

Een theorie die uitgaat van een indirecte stimulatie van gedrag en houding door het geweld in de media is de sociale leertheorie. Volgens de sociale leertheorie worden gedragingen aangeleerd, zo ook agressief gedrag. Dit gebeurt onder andere door het gedrag en de daarbij behorende gevolgen bij andere mensen te observeren. Dit observationele leren vindt voornamelijk plaats wanneer het kind het geobserveerde model bewondert. Volgens Bandura (1973) halen kinderen hun modellen uit het gezin, de subcultuur waarin hij leeft en de massamedia. De invloed van gewelddadige mediafiguren beperkt zich niet tot het imiteren van het gedrag, ook worden de opinies en normen van kinderen betreffende agressief gedrag beïnvloed. Ze leren dat geweld een acceptabel middel is om conflicten op te lossen. De sociale leertheorie van Bandura is tot op de dag van vandaag een van de meest geaccepteerde theorieën over de effecten van mediageweld.

Zoals beschreven bestaat er een driedeling in het wetenschappelijke debat over de invloed van mediageweld. Maar vanuit verschillende hoeken wordt kritiek geuit op deze nogal simplistische indeling. Volgens Valkenburg (2002) is “het effect van mediageweld afhankelijk van meerdere factoren, zoals het type mediageweld, het kind dat er naar kijkt, en de omgeving waarin het kind opgroeit.” Wat betreft het type mediageweld kan er onderscheid worden gemaakt tussen reëel en fictief geweld. In dit onderzoek ligt de focus op reëel geweld, namelijk het geweld dat getoond wordt in televisienieuwsuitzendingen.

2.3.2 Angstreacties door televisienieuwsuitzendingen

Onder fictief geweld wordt de uitbeelding van agressieve handelingen verstaan die gebaseerd zijn op een vooraf verzonnen verhaal, denk hierbij aan films, cartoons, sciencefictionseries en detectives. Het

reële geweld behelst registraties van geweld in de werkelijkheid, zoals te zien in nieuws- en actualiteitenrubrieken, documentaires en sportprogramma’s (Nikken en Poot 1998: 17). Van der Voort (1997) hanteert een andere indeling en maakt onderscheid in de werkelijkheidswaarde van televisiegeweld. Het gaat hierbij om realistisch tegenover onrealistisch geweld. In dit onderzoek zal zowel over reëel als over realistisch geweld gesproken worden.

In wetenschappelijke kringen wordt overwegend gesproken over de relatie tussen mediageweld en het vertonen van agressief gedrag. Maar aan het feit dat schokkende beelden gevoelens van angst bij de kijker teweeg kunnen brengen wordt in mindere mate aandacht besteed. De reden is dat agressie onder jongeren een groot maatschappelijk probleem vormt, en angst niet (Valkenburg 2002: 101).

22

Vanwege de werkelijkheidswaarde die kinderen aan het nieuws toekennen wordt het nieuwsgeweld als meer angstaanjagend ervaren dan hetzelfde realistische geweld in films (Winckers 2010). Volgens Gunter en Furnham (1984) is de overeenkomst van de media-inhoud met de werkelijkheid een van de factoren die de angst voor het geweld vergroot. Het realistische geweld verhoogt het gevoel van betrokkenheid (Paik en Comstock 1994), veroorzaakt onmiddellijk het gevoel van angst en bezorgdheid (Cantor 1998; Smith en Wilson 2000) en roept de angst op om zelf slachtoffer te worden (Sparks en Ogles 1990).

Er zijn verschillende factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van angst na het zien van het televisienieuws. In de eerste plaats is dit de geografische nabijheid van de plaats van het gevaar. Volgens Smith en Wilson (2000) zullen gebeurtenissen die dicht bij de kijker plaatsvinden een grotere bron van angst vormen dan gebeurtenissen die zich op grote afstand afspelen. Daarnaast zijn er nog een drietal aspecten waardoor kinderen bang worden: directe ervaring, observationeel leren en negatieve informatie. Met andere woorden, kinderen kunnen bang worden van het televisienieuws door het ervaren van directe angst, net als dat ze bang worden van gevaar in de werkelijkheid (Cantor 2002; Gunter en Furnham 1984), door het observeren van de emotionele reacties van ooggetuigen en overlevende familieleden van het slachtoffer (Bandura 1994; Valkenburg 2004) en door negatieve informatie, gebracht door bijvoorbeeld de nieuwslezer of ooggetuige (Valkenburg 2004).

Ook de tekst- en beeldinzet dragen bij aan de ontwikkeling van angst onder de jonge kijkers. Uit onderzoek naar de berichtgeving over de Golfoorlog bleek dat het tonen van schokkende beelden, zoals beelden van bombardementen en gewonden, vooral angst inboezemden bij jonge kinderen (Hoffman 2000; Walma van der Molen et al. 2002). En kinderen ouder dan tien jaar werden voornamelijk bang van de verbale aspecten van de verslaggeving, ofwel verhalen over meer abstracte onderwerpen als terrorisme en kernwapens (Wilson et al. 2005).

Ondanks het feit dat het moeilijk te voorspellen is welke specifieke angsten een kind zal krijgen, is er wel een aantal algemeenheden in de ontwikkeling van kinderangsten te benoemen. Allereerst wijst onderzoek uit dat meisjes banger zijn dan jongens. Een verklaring kan gezocht worden in de biologische sekseverschillen, meisjes worden geboren met een grotere gevoeligheid voor angst dan jongens. Anderen menen dat verschillen in de opvoeding van jongens en meisjes debet zijn aan de gevonden verschillen. Ten tweede blijkt dat kinderangsten gerelateerd zijn aan de leeftijd of het cognitieve ontwikkelingsniveau van het kind.

Valkenburg (2002) onderscheidt drie leeftijdscategorieën met bijbehorende angsten. In de peuter- en kleutertijd zijn grote dieren en insecten de meest voorkomende angsten, gevolgd door de angst voor monsters. Ook zijn ze bang voor het donker, dokters en tandartsen, diep water en grote hoogten, en voor alles wat er vreemd uitziet of plotseling beweegt. Kinderen in de leeftijd van zeven tot tien jaar zijn in staat om onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid. De angst voor fantastische gevaren neemt af, en hun angst neemt een meer realistische vorm aan. Het gaat hierbij om angst voor ziekte en lichamelijke verwonding en de angst om iemand te verliezen. Ook ongelukken, ontvoeringen, inbrekers, bombardementen en natuurrampen behoren tot een bron van angst. Vanaf het tiende levensjaar beginnen kinderen zich zorgen te maken over sociale relaties, en ontwikkelen zij angst voor afwijzing door ouders, leraren en leeftijdsgenoten. Gevoelens van onzekerheid. Daarnaast ontstaan angsten over abstracte onderwerpen als de politiek en de economie, de situatie in de wereld, oorlogen en nucleaire wapens.

23

Zoals beschreven ontwikkelen kinderen vanaf zeven jaar realistische angsten en lijken angstreacties na het zien van nieuwsuitzendingen dan ook een logisch gevolg te zijn. Onderzoek door Walma van der Molen, Valkenburg en Peeters (2001) onder 537 Nederlandse kinderen in de leeftijdscategorie van zeven tot twaalf jaar wees uit dat 48 procent van hen gevoelens van angst ervaarde na het zien van het nieuws. Uit tabel 4 blijkt dat dit met name geldt voor berichten over inter-persoonlijk geweld, gevolgd door branden, ongelukken en rampen, oorlogen, inbraak en dieven, kinderleed en dierenleed. Niet enkel het zien van het journaal voor volwassenen veroorzaakte angstgevoelens. Hoewel kinderen minder bang werden van het Jeugdjournaal dan van het volwassenenjournaal, bleek toch nog 43 procent van de zeven- en achtjarigen en 28 procent van de negen- tot twaalfjarigen wel eens bang te worden van het Jeugdjournaal.

Tabel 4: Onderwerpen in het nieuws die kinderen spontaan noemen als bron van hun angst (Valkenburg 2002: 103)

Onderwerpen: 7-8 jarigen 9-12 jarigen

Inter-persoonlijk geweld 40% 51%

Branden, ongelukken en rampen 34% 21%

Oorlogen 14% 23%

Inbraak en dieven 9% 6%

Kinderleed 3% 11%

Dierenleed 6% 4%

Een relatief groot aantal jonge kijkers blijkt dus na het zien van het Jeugdjournaal angstig te zijn. Dit is zorgelijk, zeker gezien het feit dat televisienieuws een belangrijke informatieve bron is voor kinderen (Walma van der Molen en Van der Voort 2000). Uit onderzoek van Walma van der Molen en Van der Voort bleek dat kinderen meer onthouden van nieuwsberichten op televisie, dan van berichten in de gedrukte media. Voor volwassenen geldt dit vice versa. Een redundante aansluiting tussen tekst en beeld heeft volgens Walma van der Molen (1998) een gunstige invloed op de herinnering. Wanneer tekst en beeld daarentegen semantisch niet hetzelfde weergeven bestaat de kans dat de kijker door het beeldmateriaal wordt afgeleid. Het gevolg is dat een deel van de verbale boodschap verloren kan gaan. Daarnaast blijkt uit haar onderzoek dat in vergelijking met andere niet audiovisuele nieuwsbronnen televisienieuws de meeste indruk op de emotionele beleving van kinderen maakt. Het zorgvuldig omgaan met schokkende en gewelddadige beelden in televisienieuwsuitzendingen is dus van groot belang.

Het lijkt tegenwoordig ondenkbaar om je te kunnen distantiëren van geweld in de media. Media- en communicatieonderzoeker Lemish (2007) beaamt dit en voegt er aan toe dat er in nieuwsuitzendingen regelmatig gebruik wordt gemaakt van dramatische live-beelden. Nieuwe technieken maken het mogelijk om de kijker door middel van een directe verbinding getuige te laten zijn van de meest schokkende gebeurtenissen. Ten tijde van de terroristische aanslagen op 11 september 2001 waren wereldwijd miljoenen mensen, waaronder kinderen, hier getuige van. Uit onderzoek door Smith, Moyer, Boyson et al. (2002) bleek dat 60 procent van de Amerikaanse kinderen angstreacties vertoonde na het zien van deze beelden. Het ging hierbij om slaapstoornissen, nachtmerries, eetproblemen en angstaanvallen. Ook wees het onderzoek uit dat de visuele aspecten van de verslaggeving zoals beelden van gewonde mensen, bombardementen en brand de meeste indruk maakten onder de jongste kijkers. De oudere kinderen bleken vooral bang te zijn geworden van de

24

verbale aspecten van de verslaggeving. Deze bevindingen sluiten aan bij de resultaten van het eerder aangehaalde onderzoek van Wilson et al. (2005).

2.4 Geruststellingsstrategieën in televisienieuwsuitzendingen

Om het publiek te beschermen tegen angstgevoelens na het zien van schokkende nieuwsberichten kunnen er middelen door de makers van het nieuws worden ingezet die de eventuele gevoelens van angst reduceren. Het gaat hierbij om zogenaamde angstreducerende middelen, om de kijker gerust te stellen.

Het begrip geruststelling heeft een relatief karakter. Sommige vormen van geruststelling kunnen beter werken dan andere vormen, en hebben op het ene publiek een betere uitwerking dan op het andere publiek. In dit onderzoek worden geruststellingsstrategieën als volgt gedefinieerd: alle strategieën die bedoeld zijn door de makers van het nieuws om in de eerste plaats het publiek te ontdoen van angstige gevoelens en in de tweede plaats het publiek te voorzien van een kader om de nieuws informatie te begrijpen (Walma van der Molen en De Vries 2003). De strategieën kunnen op drie niveaus van de televisienieuwsuitzending worden ingezet, namelijk op het niveau van het nieuwsprogramma als geheel, het niveau van het nieuwsbericht en het shotniveau.

2.4.1 Geruststellingsstrategieën op het niveau van het nieuwsprogramma als geheel

De strategieën die op het niveau van het nieuwsprogramma als geheel kunnen worden ingezet bestaan in de eerste plaats uit het vermijden van bepaalde gewelddadige nieuws onderwerpen en in de tweede plaats uit de strategie sandwich formule. Deze formule houdt in dat ‘zware’ nieuwsberichten worden afgewisseld door ‘lichte’ nieuwsberichten, die veelal positieve of grappige gebeurtenissen inhouden over kinderen of dieren. De gedachte hierachter is dat het laatste nieuws het voorgaande negatieve bericht verlicht (Kiene en Onkenhout 2009). De angstige gevoelens van kijkers die ontstaan zijn door een verontrustend nieuwsbericht worden als het ware verminderd door het aanhalen van ‘licht’ nieuws.

2.4.2 Geruststellingsstrategieën op het niveau van het nieuwsbericht

De geruststellingsstrategieën op het niveau van het nieuwsbericht kunnen worden onderverdeeld in een viertal subcategorieën: het geven van uitleg, het brengen vanuit het eigen belevingsperspectief, het tonen van positief nieuws en aandacht schenken aan de reacties van de kijkers.

In de eerste plaats is het is het van belang dat de kijker de getoonde informatie op de juiste wijze interpreteert. De berichtgeving dient correct en compleet te zijn. Voor het jonge publiek betekent dit dat er veel moet worden uitgelegd zodat de kinderen ondersteund worden en de kans op misinterpretaties nihil is. In een aantal gevallen leidt dit tot het bieden van een context waarin het actuele nieuws wordt ingebed. Een uitleg van de context van de schokkende gebeurtenissen zou angst bij het jonge publiek moeten reduceren doordat kinderen de representaties van de geweldssituatie beter begrijpen. Dit kan de jonge kijker helpen in het interpretatieproces, wat uiteindelijk leidt tot een verminderende kans op angstgevoelens. Hoofdredacteur Bartlema geeft aan dat dit foutloos uitleggen een streven is van het Jeugdjournaal (Kiene en Onkenhout 2009).

25

Daarnaast moet men met het oog op het jonge publiek waken voor fragmentatie, ofwel het tonen van splinters van de werkelijkheid. Het nieuws moet niet als een reeks incidenten worden gepresenteerd. Er moet juist getoond worden wat de oorzaken en de gevolgen zijn voor de mensen, en er dient te worden ingegaan op vragen als hoe, waarom en waartoe, in plaats van slechts de vragen wie, wat en

waar te beantwoorden. Als kinderen beseffen wat er gaande is en dit op de juiste wijze interpreteren zullen ze minder snel angstig worden. Door veel uit te leggen en een context te bieden zouden eventuele gevoelens van angst moeten afnemen doordat de kijker de situatie beter begrijpt (Maas 1991).

In de gesproken nieuwsteksten kan een tekstuele uiting uitleg geven over de vorige tekstuele uiting. Deze tekstcoherentie uitleg kan bereikt worden door expliciete verbindingswoorden als ‘dat is’, ‘met andere woorden’ en ‘dat betekent’, maar kan ook uit de context worden opgemaakt. En er wordt gesproken van de tekst-beeld coherentie uitleg indien in de nieuwsberichten de tekst het beeld parafraseert, of vice versa. Een context is te herkennen aan het feit dat van het actuele nieuws wordt afgeweken, door veelal het bieden van achtergrondinformatie aangaande de historie, de geografie en/of de oorzaken van de schokkende gebeurtenis.

Een andere techniek die kan worden ingezet om uitleg te bewerkstelligen is het gebruik maken van een deskundige. Deskundigen, zoals onderzoekers of psychologen, kunnen naast het geven van uitleg over de desbetreffende schokkende gebeurtenis, ook aan het publiek uitleggen dat zij niet de enigen zijn die zich angstig voelen. Voornamelijk het jonge publiek heeft hier baat bij. Daarnaast kunnen

In document Je hoeft niet bang te zijn! (pagina 27-37)