• No results found

Gevolgen voor binnenvaartschipper tijdens de laatste twee oorlogsjaren

Hoofdstuk 3: De laatste twee oorlogsjaren 3.1 De Duitse nederlaag aanstaande

3.2 Gevolgen voor binnenvaartschipper tijdens de laatste twee oorlogsjaren

Gedurende de oorlog werd het voor binnenvaartschippers steeds gevaarlijker om te varen. De Duitsers werden steeds meer in het nauw gedreven en Geallieerde luchtaanvallen toenamen. Ook plunderden de Duitsers aan het eind van de oorlog Nederlandse steden en dorpen en stuurden vele binnenvaartschepen met geroofde goederen en materialen richting Duitland. Het gevolg was dat vele schippers onderdoken, soms met schip en al. In bronnen en literatuur zijn vele persoonlijke verhalen van schippersfamilies bewaard gebleven, maar ontbreken cijfers en hoeveelheden. Daarom komen in deze paragraaf de individuele verhalen van de schippers in de laatste maanden van de oorlog aan bod. Deze verhalen staan symbool voor de vele ondergedoken schippers en de grote hoeveelheid vorderingen en vernielingen aangebracht door de Duitsers in Nederland in 1944 en 1945. Het verhaal van mijn oudoom Douwe Buurma staat symbool voor alle schippers die in de laatste oorlogsmaanden ofwel richting Duitsland voeren ofwel ondergedoken zaten in Nederland.

Douwe Buurma, geboren in Delfzijl op 28 december 1920 en zoon van een schippersfamilie, werd op 23 oktober 1939 gedwongen zijn schip en gezin achter te laten, omdat hij als soldaat werd opgeroepen.158 Tijdens de Duitse inval in Nederland, in

mei 1940, verloor Douwe naast al zijn medesoldaten ook zijn linkeroog. Getekend voor het leven, keerde hij terug naar huis, waar hij na een lange herstelperiode met zijn vrouw aan zijn zijde, weer terugkeerde op zijn schip de Gerta. Tot 1944 voer Douwe met zijn schip voor de landbouw en de voedselvoorziening, waardoor hij verzekerd was van een

Ausweis en niet in Duitsland aan het werkt hoefde. Maar in 1944, tijdens een tocht van

Limburg naar Friesland, werden de gevaren voor Douwe en zijn gezin te groot en besloot hij met zijn schip vol kalkmeststof in Zwartsluis onder te duiken. Geen gemakkelijke taak, al was hij zeker niet de enige onderduiker in Zwartsluis. Het schip, een motorklipperaakschip gebouwd in 1896 in Raamsdonk en met een laadvermogen van iets meer dan zeventig ton, was met zijn 19 meter lang, 4,69 meter breed en 1,52 meter hoog een relatief klein schip, maar evenwel moeilijk te verstoppen. Zijn schip werd datzelfde jaar, op 18 oktober 1944, door de Duitse Kriegsmarine ontdekt en gevorderd.159

158 Nationaal Archief, Den Haag, Afdeling Vaartuigen Duitslandschade, 1942-1971, nummer toegang 2.16.66,

inventarisnummer 16, dossier no. 5878.

Douwe werd gesommeerd om met zijn schip en twee Duitse bewakers aan boord via Meppel en Hoogeveen naar Meppen in Duitsland te vertrekken. Een bevel dat hij hoogstwaarschijnlijk, gezien zijn oorlogsverleden, met pijn in het hart heeft moeten aanvaarden om zichzelf en zijn gezin niet in gevaar te brengen. Maar de tocht naar Duitsland bracht vele gevaren met zich mee. In 1944 waren binnenvaartschepen regelmatig doelwit van Engelse luchtaanvallen, zeker als de grens naar Duitsland werd overgestoken. Eenmaal in Meppen aangekomen werd hem bevolen in een transport met meerdere schepen via Bergensheuvelte en Münster naar het Ruhrgebied te gaan. De

Gerta zou het Ruhrgebied nooit bereiken: in Bergensheuvelte werd zijn konvooi

gebombardeerd, waardoor Douwe besloot zijn schip en al zijn bezittingen achter te laten en samen met zijn gezin te vluchten. Eenmaal de grens overgestoken vond Douwe onderdak in Gramsbergen, waar hij tot het einde van de oorlog met zijn gezin verbleef. Zijn zoon werd in 1945 in het kippenhok in Gramsbergen geboren.

Nadat Douwe met zijn gezin op de vlucht was geslagen, hadden de Duitsers de

Gerta, dat niet volledig verwoest was tijdens het bombardement, richting Düsseldorf

gevaren. Vijf kilometer boven Düsseldorf, bij Kolmerwitz, kwam het schip andermaal onder vuur te liggen en is het door artillerievuur tot zinken gebracht. Douwe zou nooit meer terugkeren op zijn schip, maar heeft de oorlog overleefd. Na de oorlog is hij nog tientallen jaren bezig geweest om enige financiële vergoeding te ontvangen voor het verlies van zijn schip.160 Dankzij de grote papierwinkel die daar aan te pas kwam is het

verhaal van Douwe niet verloren gegaan. Net als Douwe werden steeds meer schippers gedwongen om bepaalde transporten voor de bezetter uit te voeren.

Steeds meer schepen werden na september 1944 richting Duitsland gestuurd, waardoor vele schippers besloten om onder te duiken.161 Een aantal plaatsen in

Nederland waren hier uitermate geschikt voor, met als gevolg dat er ware “schipperskolonies” ontstonden. Deze onderduikdorpen vol schippersgezinnen vormden zich rondom de Nieuwe Merwede en de Amer in de buurt van de Biesbosch, het Friesemerengebied, de Noordoostpolder en in de kop van Overijssel.162 Omdat het werk

van de schippers stil lag, verhandelden schippers hun scheepslading met lokale boeren om te kunnen overleven. Ook kregen schippers hulp van lokale boeren, waar ze tijdelijk

160 Ibidem.

161 Loomeijer, Een eeuw Nederlandse binnenvaart (Groningen 1988) 51-52. 162 Van Lange, Binnenvaart in oorlogstijd (Deventer 1995) 111.

konden werken om brood op de plank te krijgen. Schippers die niet lagen ondergedoken, kregen het soms zwaar te verduren.

Jac Linssen, streekhistoricus van Maasbracht, was getuige van het schepenkerkhof dat de Duitsers op 30 september 1944 aanrichtten. Zoals in de vorige paragraaf beschreven, vernietigden de nazi’s in een dag tijd 240 schepen in de haven van Maasbracht. Jac Linssen vertelt hoe de schippers die dag meemaakten:

‘De Duitsers hadden de vorige dag aangekondigd dat ze alle schepen in de haven tot zinken zouden brengen. Iedereen, en natuurlijk vooral de schippers zelf, hoorden dat vol ongeloof aan. We dachten dat de oorlog snel tot een eind zou komen. De weken ervoor waren juist veel schippers naar Maasbracht gekomen om het eind van de oorlog af te wachten. Maastricht was twee weken eerder bevrijd. Toen de Duitsers daadwerkelijk kwamen en de schippers en hun families van boord sommeerden, hoorden die het dan ook terneergeslagen aan. Niemand durfde zich te verzetten, dan was het onherroepelijk fout afgelopen.’163

De Duitsers hadden de haven geblokkeerd zodat er geen schip in of uit kon. Vervolgens werden de schepen een voor een opgeblazen. De duizend gedupeerde schippers en hun familieleden werden door de plaatselijke bevolking opgevangen. Op 7 november 1944 werd heel Maasbracht ontruimd en richting het Ruhrgebied gestuurd. Toen de evacués in januari 1945 weer terugkeerden en schippers hun schip kwamen opeisen, werden ze tegengehouden door de Geallieerden, die de schepen als oorlogsbuit hadden toegeëigend. Een week later werden de schippers alsnog toegelaten op hun eigen schip.164

Sommige schippers wilden koste wat het kost voorkomen dat het schip in handen van de Duitsers zou vallen. Ko Lantsheer bracht zijn schip nog liever zelf tot zinken dan dat de Duitsers het richting Duitsland konden vervoeren. Ko en zijn ouders konden tot 1944 uit de handen van de Duitsers blijven. In september werd hun schip Magdalena alsnog gevorderd door de Duitsers. De ouders van Ko besloten na de vordering van boord te gaan. Ko besloot te blijven en kreeg vier Duitsers aan boord, waaronder Kurt Dettman. Door zijn werk bij de Holland-Amerikalijn sprak Kurt zowel Duits als Nederlands.

Magdalena werd in Nederland volgeladen met ziekenhuismaterialen en koffers van

gesneuvelde Duitse militairen. Maar zowel Ko als Kurt zagen de reis naar Duitsland, door de vele Engelse luchtaanvallen, niet zitten. Kurt, alles behalve een nazi, hielp Ko met nepreparaties om de schijn te wekken dat het schip met pech aan de kant lag. Deze vorm

163 S. Berlijn, ‘Laatste kans voor blijvende herdenking aan schepenkerkhof’, in: Maasgouw Nieuws woensdag 16

oktober 2013.

van sabotage hield maar een paar dagen stand, omdat de overige Duitse bemanningsleden niet veel langer voor de gek gehouden konden worden. Na de overtocht van het Sneekermeer werd het schip onder vuur genomen door een Engels gevechtsvliegtuig. De Duitse bemanning vluchtte van boord terwijl Ko een jongen van een ander schip, wiens been er afgeschoten was, in veiligheid probeerde te brengen. Uiteindelijk kon Ko niets anders doen dan de leidingen van de buitenboordkraan door te zagen en het schip tot zinken te brengen. Hij vluchtte vervolgens op de fiets van Kurt.165

De vele vorderingen en vernielingen, met name aangericht in de laatste maanden van de oorlog, heeft er mede voor gezorgd dat de Nederlandse binnenvaart zeer slecht uit de oorlog kwam.166 In totaal zijn in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim 3600

schepen, bijna een vijfde van alle Nederlandse binnenvaartschepen, verloren gegaan.167

Daarnaast zijn er ruim 5000 schepen gevorderd, een kwart van de totale Nederlandse binnenvaartvloot.168 Na de oorlog zijn twee maatschappijen opgericht om de gevorderde

schepen terug naar Nederland te halen. Op 12 mei 1945 werd door reders, particuliere schippers en de Koninklijke Marine de Marine Commissie Teruggave Vaartuigen (M.C.T.V.) opgericht. Later gingen haar taken over op het Bureau Teruggave Voertuigen (B.T.V.). De schepen zijn uit heel Europa teruggehaald, van Noorwegen tot aan Italië zijn Nederlandse binnenvaartschepen teruggevonden. Tussen 1945 en 1947 zijn van deze 5000 schepen, 4530 vaartuigen opgespoord en teruggebracht naar Nederland. 169

165

Van Lange, Binnenvaart in oorlogstijd (Deventer 1995) 121.

166 Klemann, Nederland 1938-1948 (Amsterdam 2002) 379.

167 Janssen, ‘De Nederlandse Rijn- en binnenvaart tijdens de Tweede Wereldoorlog’, 84. 168 Ibidem, 88.