• No results found

Hoofdstuk 4: De oorlog voorbij

4.1 Directeur Schouten: gemeenschappelijke zondebok

‘Hoewel [de voorzitter] er heilig van overtuigd is, dat hij zijn taak naar beste weten en kunnen en volgens het onfeilbare principe van het handelen naar eer en geweten heeft verricht, acht hij het bouwen aan de toekomst zoo belangrijk, dat hij gemakshalve wil aannemen, dat alles wat mislukt is en alle fouten, die gemaakt zijn, aan [de voorzitter] is te wijten, zoodat hij zich bij deze promoveert tot gemeenschappelijke zondebok.’178

De oorlog was voorbij en er moest een manier gevonden worden om het oorlogsverleden achter te laten. Organisaties, zoals de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale, die tijdens de oorlog door de Duitsers gedwongen werden om “onvaderlandslievende” handelingen uit te voeren, moesten het verleden van zich af schudden om als bedrijf door te kunnen na de oorlog. Zoals het vorige hoofdstuk heeft aangetoond, ontstond in 1944 in bevrijd Limburg een discussie rondom de directeur van de N.P.R.C. In deze discussie stond het handelen van dhr. Schouten tijdens de oorlog, met name betreft

Operatie Seelöwe, centraal, maar was de onderliggende tendens de kritiek op de N.P.R.C.

als gehele instelling en haar handelen tijdens de oorlog. Nadat heel Nederland bevrijd was, laaide deze discussie verder op. De uitkomst van de discussie leek bepalend te zijn voor het voortbestaan van de Centrale.

Op 15 juni 1945 kwam het bestuur van de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale eindelijk weer bijeen. Nadat in september 1944 de directeur was ondergedoken en de N.P.R.C. door de Duitsers buitenspel was gezet, had het bestuur geen vergadering meer gehouden.179 Directeur Schouten, tevens voorzitter van de vergadering, opende

met alle vertegenwoordigers geluk te wensen met de bevrijding. De vergadering ging grotendeels over de vraag of de Nederlandse Particuliere Sleepvaart Centrale (N.P.S.C.), tijdens de oorlog gedwongen toegevoegd aan de N.P.R.C., weer als zelfstandige organisatie door het leven moest gaan; een terugkerend thema in de vele vergaderingen die volgden in de weken erna. Daarnaast werd door de voorzitter kort ingegaan op de toestand van de binnenvaart op dat moment en de stand van zaken binnen de N.P.R.C. De voorzitter sloot af met de woorden ‘geen oude koeien uit de sloot te halen en niet den tijd te verbeuzelen met beschouwingen over hoe het had moeten zijn of hoe het had

178 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘notulen 15 juni 1945, 4’.

179 Het is niet bekend of meerdere bestuursleden en werknemers het voorbeeld van de directeur gevolgd hebben,

maar aangezien de N.P.R.C. vele taken was ontnomen en de Duitse nederlaag aanstaande was, is het niet onwaarschijnlijk.

kunnen worden’, waarbij hij zichzelf naar voren schoof als gemeenschappelijk zondebok.180 De bestuursleden namen dit verzoek ter harte, waarna de kritiek op de

directeur langzaamaan losbarstte.

Dhr. Visser nam als eerste het woord, maar vond het verstandig niet over het verleden te praten, ook al was hij het niet altijd eens met wat er in het verleden gebeurde. Bestuurslid Bos kondigde ook aan zich van kritiek te onthouden, ‘omdat dit onvruchtbaar is,’ maar deed vervolgens het tegenovergestelde.181 De kritiek die hij losliet

op de directeur, geeft de ondoorzichtige rol weer die Schouten tijdens de oorlog heeft gespeeld:

‘Het mag bekend worden verondersteld, dat [dhr. Bos] het met vele dingen, ook in het beleid van den Voorzitter, niet eens is geweest. Zoo is het hem altijd onduidelijk geweest, hoe al die regelingen tot stand kwamen, hoe belangrijke zinnen dikwijls in het voorstel uitvielen en waarom nu juist de Sleepvaart Centrale en de Verenigingen van Sleepbooteigenaren werden opgeheven, terwijl de Rijnvaart Centrale en de Schippersverenigingen bleven bestaan. Hij heeft altijd gedacht – hij hoopt, dat openhartigheid hem niet kwalijk zal worden genomen – dat de Voorzitter erachter zat.’182

Dhr. Bos had aan het verzoek van de directeur, om hem als gemeenschappelijke zondebok te beschouwen, gehoor gegeven. De reactie van Schouten was, dat de macht van de voorzitter zeer beperkt was tijdens de oorlog en dat de Duitsers bepaalden wat er moest gebeuren. Als de voorzitter had geweigerd, was hij simpelweg vervangen. Een vergelijkbare reactie zoals dhr. Van Geenen die had gegeven tijdens de vergadering in Limburg op 10 oktober 1944, beschreven in de vorige paragraaf. Schouten voegde eraan toe dat alle kritiek van dhr. Bos geneutraliseerd kon worden, ‘wanneer wij de geheele vergadering zouden kunnen praten over het beleid van den Voorzitter. Daarvoor is echter geen tijd beschikbaar op het oogenblik.’183 Maar nu het hoge woord eruit was, eisten

overige bestuursleden meer duidelijkheid en openheid.

Dhr. Wouters bracht de moed op om de voorzitter erop te wijzen dat er een actie gaande was tegen dhr. Schouten:

‘De heer Wouters zegt, dat het bekend is geworden, dat van niet nader aan te duiden zijde een actie tegen den Voorzitter als persoon is ontketend, waarbij

180 Zie openingscitaat van deze paragraaf. N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen,,

‘notulen 15 juni 1945, 4’.

181 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘Notulen 15 juni 1945’, 5. 182 Ibidem.

men het wil doen voorkomen dat de Voorzitter daden zou hebben verricht, die onvaderlandslievend zouden zijn. Hij gelooft, dat het in het belang is van de organisatie, wanneer de voorzitter zou kunnen besluiten daarover iets te zeggen.’184

De voorzitter besloot toch dieper in te gaan op zijn functioneren tijdens de oorlog. Na een kort betoog over zijn onschuld en dat van de Centrale, somde Schouten in een aantal punten alle klachten aan zijn adres op. Helaas zijn deze punten niet in de notulen opgenomen, maar in een apart document dat na de vergadering alleen aan belanghebbenden zou worden uitgedeeld. Het document was niet bij de notulen bijgevoegd. Een paar dagen na de vergadering werd directeur Schouten door de Politieke Opsporingsdienst opgepakt.

Een week later, op 22 juni 1945, vond er een nieuwe vergadering plaats, die door de nieuwe voorzitter, dhr. Wouters, om half twaalf ’s middags werd geopend. Opvallend is dat er in de vergadering, zo blijkt uit de notulen, lange tijd geen aandacht was voor de afwezigheid van Schouten; met name praktische zaken passeerden de revue. Pas aan het eind van de vergadering opperde bestuurslid Suringh om actie te ondernemen om Schouten vrij te krijgen. Op 26 juni werd een brief verstuurd aan de inspecteur van de politieke opsporingsdienst, kapitein Bals. In deze brief komt naar voren dat Schouten beschuldigd wordt van het verkopen van schepen aan de Duitsers ‘ten einde ze te gebruiken voor de voorgenomen invasie in Engeland.’185 Hoewel in de vergadering

geopperd werd om Schouten vrij te pleitten, had de brief van het bestuur een ander doel voor ogen:

‘[Het] is onze bedoeling niet ons hier in te laten met de arrestatie van den Heer A.G.K. Schouten, maar enkel en alleen om onze stichting te zuiveren van eene blaam, die zij niet verdient.’186

De insteek is een rectificatie dat de N.P.R.C. schepen verkocht zou hebben aan de Duitsers. De directeur kon nog niet op steun van zijn bestuur rekenen.

Schouten werd in datzelfde jaar nog vrijgesproken en gerehabiliteerd en was daarmee van alle blaam gezuiverd. Toch gingen er pas in februari 1946 stemmen binnen de N.P.R.C. op om Schouten een brief te sturen om hem te bedanken voor zijn jarenlange

184 Ibidem, 8.

185 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘Brief aan Militair Gezag t.a.v. Kapitein

Bals’, 26 juni 1945, 1.

inzet. Schouten had zich aan het begin van de jaren dertig ingezet voor de oprichting van de N.P.R.C. en had vanaf het begin deel uitgemaakt van de organisatie. Er waren ook positieve geluiden te horen over de inmiddels ex-directeur, hoewel het kwam uit het nieuw georganiseerde bestuur van de N.P.S.C., dat zich in januari 1946 had losgemaakt van de N.P.R.C.:

‘De Heer Schouten heeft jaren lang zijn beste krachten gewijd aan de belangen der particuliere binnenscheepvaart en men kan gerust zeggen, dat alles, wat de particulieren tot nu toe bereikt hebben, te danken is aan de werkkracht, het organisatietalent en het doorzettingsvermogen den Heer Schouten. Spreker is bang, dat men dit op het oogenblik rustig aan het vergeten is, hetgeen hem niet juist voorkomt. Hij zou daarom willen voorstellen ten minste aan den Heer Schouten een brief te richten, waarin het huidig bestuur zijn dankbaarheid uit voor hetgeen de Heer Schouten in de afgeloopen jaren voor de particuliere sleepvaart heeft gedaan.’187

Dit verzoek zorgde andermaal voor een splitsing binnen het bestuur. Aan de ene kant stonden de voorstanders van een bedankbrief en aan de andere kant de tegenstanders, die bang waren voor kritiek van de leden. Zelfs nadat de ex-directeur gerehabiliteerd was, bleef er discussie binnen het bestuur over het handelen van de directeur tijdens de oorlog en de mogelijke gevolgen voor de organisatie. Of de brief er ooit gekomen is, wordt door de bronnen niet bevestigd. De N.P.R.C. moest na de oorlog schoon schip maken en de schippers en de Nederlandse regering ervan te overtuigen, dat de Centrale na de oorlog nog levensvatbaar was. Daarvoor moest de directeur wijken en werden overige “onvaderlandslievende” bestuursleden uit de organisatie verwijderd.