• No results found

Hoofdstuk 3: De laatste twee oorlogsjaren 3.1 De Duitse nederlaag aanstaande

3.3 De Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale onder schot

Op 10 oktober 1944 riep dhr. Van Geenen, vertegenwoordiger van de N.P.R.C. in Grevenbicht, een vergadering bijeen tussen particuliere binnenvaartschippers uit Grevenbicht en Stein, de N.P.R.C. en de Bevrachtingscommissie Maastricht. De reden voor de vergadering was ten eerste de schippers op de hoogte te stellen dat er binnenkort weer gevaren kon worden tussen Stein en Maastricht. Ten tweede, dat de N.P.R.C. niet akkoord ging met bevrachting voor het oude tarief en als laatste, om de schippers ‘in de gelegenheid [te] stellen om de grieven welke reeds enkele dagen t.a.v. de Centrale worden gelanceerd te berde te brengen.’170 De vergadering werd gehouden in het

Roomkatholieke jongenspatronaat in Grevenbicht, Limburg. De eerste vergadering van de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale in een vrij stuk Nederland na de oorlog, was de eerste bijeenkomst en zeker niet de laatste waar de Centrale zich moest verantwoorden voor de particuliere binnenvaartschippers.

De vergadering werd geopend door dhr. Van Geenen met een minuut stilte voor alle gevallen slachtoffers en de nog bezette gebieden in Nederland. Na deze minuut van stilte, barstte de kritiek los. De schippers namen geen blad voor de mond al liepen de meningen uiteen. De uitingen van de particuliere schippers en de reactie van voorzitter Van Geenen staan symbool voor de omstreden rol van de N.P.R.C. tijdens de oorlog. Termen als machtsmisbruikers, N.S.B. zootje, onderkruiperijen en instelling van Duitse oorsprong passeren de revue tijdens de vergadering. Dat personeelsleden van de Centrale tot de N.S.B. behoorden staat vast, zo bevestigt Van Geenen:

‘Dat de N.S.B. in de Centrale moet uitgeroeid worden is hij volkomen met [schipper Reymers] eens. [Reymers] moet echter onderscheid maken tusschen de Centrale en personen in dienst van de Centrale. Indien er personen in dienst van de Centrale zyn die N.S.B.-er zyn, is het volkomen juist dat deze opgeruimd worden.’171

De onhandige woordkeuze van de voorzitter geeft de toon van de vergadering duidelijk weer. Sommige personeelsleden van de Centrale werden zelfs bij naam en toenaam genoemd. De schippers wilden bloed zien en de N.P.R.C. was het doelwit. Van Geenen

170 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘Notulen 10 october 1944’. 171 Ibidem.

deed zijn best om alle kritiek te pareren, waardoor de schippers de pijlen vervolgens op de voorzitter zelf richtten.

De schippers waren van mening dat Van Geenen de vorderingsopdrachten, ondertekend door Seyss-Inquart, voor met name Operatie Seelöwe had moeten weigeren of de schippers in ieder geval had moeten inlichten dat hun schip gekopt ging worden. De voorzitter wees de schippers erop dat de Duitsers de N.P.R.C. tot machtigste organisatie binnen de particuliere binnenvaart hadden gemaakt en dat weigering van zijn kant weinig had uitgemaakt, omdat de Duitsers dan iemand anders op zijn positie hadden geïnstalleerd. Toch bleven de schippers erbij dat Van Geenen de opdrachten had moeten weigeren.

Naast kritiek op Van Geenen en de Centrale uitten vele schippers kritiek op de Wet van de Evenredige Vrachtverdeling, al ingevoerd in 1933, en pleitten voor afschaffing van de wet. In sommige gevallen ging de kritiek zo ver dat er werd geopperd de evenredige vrachtverdeling op te zeggen en alleen de Centrale in stand te houden. Het toont aan dat de schippers niet alleen kritiek hadden op de N.P.R.C., maar ook niet tevreden waren met de hele gang van zaken binnen de Nederlandse binnenvaart. Een nostalgisch terugverlangen naar de periode van ver voor de oorlog sijpelt door in de opmerkingen van vele schippers. Maar meerdere schippers zien in dat terugkeren naar de situatie voor de oorlog onmogelijk is. Zo ook Schipper Havers, blijkt uit de notulen:

‘Havers, schip Senior, is van meening dat het eigenlijk onzinnig is nu al in dit kleine bevrijde stukje Nederland bestaande lichamen op te ruimen. Wanneer ons gehele land vrij zal zijn, is er toch nog ongetwijfeld een groote chaos, getuige de berichten welke we hooren uit het nog onbevrijde Nederland. Mocht er dan ook geen Rijnvaart Centrale meer komen, dan komt er toch ongetwijfeld een andere organisatie welke de schipperij zal omvatten. Dus laten we voorloopig bij het oude blijven en het aan onze terugkeerende Nederlandse regering overlaten wat of er moet gebeuren.’172

Lang niet alle schippers waren het met Havers eens en de roep om opheffing van de N.P.R.C. werd sterker hoorbaar. Dat de Nederlandse regering zich moest uitspreken over de situatie en met een oplossing moest komen, was onvermijdelijk en een terugkerende reactie van vele schippers. De reactie van het Militair Gezag, dat de rust en orde moest bewaren in Nederland totdat de regering was teruggekeerd, liet dan ook niet lang op zich wachten.

Op 14 november 1944 maakte de militaire commissaris in de provincie Limburg, dhr. C.W.A. Schuurmann, bekend dat in afwachting van nader te treffen regelingen, alle werkzaamheden van de N.P.R.C. ‘voor zoover het bevrijd deel van Zuid-Limburg betreft, zullen verricht worden door het Bevrachtingscommissariaat te Maastricht.’173 Deze

beslissing gold vanaf 19 april 1945 voor de hele provincie Limburg.174 Over de reden om

de Centrale ter zijde te stellen, laat de commissaris geen twijfel:

‘Nadat tegen eind 1944 de scheepvaart weer eenigermate in beweging werd gebracht, bleek dat de schippers, sleepbootkapiteins en sleepagenten niet op de oude wyze wilden beginnen en niet wilden samenwerken met een sleepvaartcommissaris en de N.P.R.C., omdat dit naar hun oordeel Duitsche instellingen waren.’175

De N.P.R.C. was nu in het bezette deel door de Duitsers en in het bevrijde deel door het Militair Gezag buitenspel gezet.

De toekomst van de N.P.R.C. hing aan een zijden draadje, zeker toen een aantal schippers een lijst in het leven riep om de Centrale te laten ontbinden. Op 12 december 1944 kwamen schippers onder leiding van schipper Reitsma in Grevenbicht in actie om de Centrale op te doeken. Hulp voor de N.P.R.C. en nuancering van alle negatieve kritiek die de Centrale over zich heen had gekregen, kwam uiteindelijk bij een andere groep schippers vandaan. Onder leiding van schipper Van Laack, werd de lijst van de hand gewezen en het vertrouwen in de N.P.R.C. niet opgezegd. Op 18 december 1944 bleek dat vele schippers het met Van Laack eens waren, waardoor de N.P.R.C. haar bestaansrecht, in ieder geval in Limburg, behield. Haar taken waren haar wel ontnomen.

Op 24 maart 1945 nam de verwarring, zover die al niet compleet was, toe. In het Limburgs Dagblad stond de mededeling dat op bevel van Londen de Centrale was ontbonden. Enkele dagen later verscheen er een nieuw bericht in de krant dat de mededeling op een vergissing berustte. De N.P.R.C. was niet ontbonden, alleen het verplicht lidmaatschap van de Centrale was opgeheven.176 Na het verlies van alle taken

aan het bevrachtingscommissariaat, waren schippers nu ook niet meer verplicht lid te

173 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘. Bekendmaking afdeeling M.T.T. 14

november 1944 Maastricht’.

174 N.P.R.C., archief 1939-1942, Dossier Latour, ‘afschrift schryven van den Mil. Comm. In de Prov. Limburg

aan de N.P.R.C. t.a.v. W.A.C. Latour, procuratiehouder, 19 april 1945’.

175 N.P.R.C., archief 1939-1942, Dossier Latour, ‘afschrift schryven van den Mil. Comm. i. d. Prov. Limburg aan

de N.P.R.C., 2 mei 1945’, bijlage XIII.

176 N.P.R.C., archief 1939-1942, map: oude stukken, niet vernietigen, ‘verslag van bevindingen vanaf het

blijven van de N.P.R.C. Een leegloop leek aanstaande. Op 11 mei 1945, na de bevrijding van heel Nederland, kwam de N.P.R.C. in het verweer en schreef een brief aan de militaire commissaris om de N.P.R.C. haar taken terug te geven. In de brief erkent de N.P.R.C. haar dubieuze rol tijdens de oorlog:

‘Het behoeft niet ontkend, dat de N.P.R.C. een uiterst moeilijke periode achter den rug heeft, waarin het vaak scheen, dat de belangen van den particulieren schipper ernstig zouden worden geschaad. Van den anderen kant is veel onheil voorkomen of verzacht kunnen worden door het werkzame aandeel van de N.P.R.C. en haar Directie.’177

Daarnaast stelt de brief dat een zuiveringscommissie om onbetrouwbaar personeel in de eigen gelederen weg te werken op zijn plaats is. De toekomst van de Nederlandse Particuliere Rijnvaart Centrale bleef onzeker. De organisatie moest verantwoording afleggen voor de gedane zaken tijdens de oorlog, met als gevolg dat na de bevrijding van heel Nederland de directeur van de Centrale, dhr. Schouten, door de Politieke Opsporingsdienst werd opgepakt. De toekomst van de N.P.R.C. hing nauw samen met de uitkomst van het onderzoek betreffende dhr. Schouten.