• No results found

Gerichtheid van een politicus op een media presentatie Een politicus moet verschillende punten in acht nemen om goed over te komen bij het

electoraat. Een groot gedeelte van het electoraat wordt bereikt door middel van de massamedia zoals een interview op bijvoorbeeld de televisie. Omdat een groot publiek het optreden via de televisie kan volgen en hierdoor getuige is van het interview, is het belangrijk dat de politicus goed voorbereid is als hij een interview geeft. Politici moeten voor het interview al bedenken wat er eventueel door de journalist kan worden gevraagd. Op deze wijze kunnen zij al een antwoord formuleren dat overeenstemt met de visie van zijn of haar politieke partij, maar ook met de visie van de aanhangers van de partij. Immers, elk teken van interne verdeeldheid kan fataal zijn. Niet alleen zullen opponenten deze interne verdeeldheid tegen de politicus

gebruiken, de media zullen het tevens uitvergroten en de partij zal hieronder lijden tijdens de verkiezingen omdat de kijkers niet precies weten welk standpunt de partij inneemt.

Politici proberen zo vaak mogelijk te gast te zijn in televisieprogramma’s omdat publiciteit belangrijk is voor een politieke partij. Door de campagnemedewerkers wordt er uitgezocht welk programma het best past bij de leider van de partij en welke programma’s zij misschien beter kunnen vermijden. Vrije publiciteit brengt echter grote risico’s met zich mee. Als een politicus eenmaal in de problemen komt dan kunnen de zaken snel escaleren. Eén fout en de media herhalen dat de partij het niet goed doet in de campagne. De schone lei waar een politicus mee begint duurt niet voor lang. Al snel zijn er meningen die het publieke imago van een politicus aanvallen en het is bijna onmogelijk om deze kwijt te raken. Daarbij is het belangrijk om te kijken in welke programma’s een politicus aanschuift en in welke niet. Niet alle programma’s passen immers bij het publieke imago van de partij of de persoonlijkheid van een politicus. Tegenwoordig zijn er zoveel verschillende mediakanalen dat een politicus zich soms beter schaars kan maken. Uiteraard draait het er wel om hoe bekend de politicus is. Kleinere partijen zijn sneller geneigd om alles aan te pakken wat ze kunnen krijgen. Echter, elke tegenzin of voorbehoud komt altijd door in het programma, dus men loopt een groot risico om over te komen als stijf of onoprecht. Het idee van alle publiciteit is goede publiciteit, gaat zeker niet op voor politici.

In televisie-interviews is de indruk die de kijkers van politici krijgen voor 70%

gebaseerd op hoe politici eruit zien, 20% op hoe politici spreken en slechts 10% op wat politici eigenlijk zeggen (Oomkes 2000: 54, Berkvens 2009: 55). Politici moeten daarom een goede indruk maken: ze moeten niet gespannen zijn, zorgen dat ze rustig overkomen, niet opvallend zijn gekleed etc. Beschuldigingen bijvoorbeeld, die gemaakt worden aan het adres van een politicus, moeten meteen worden ontkend. De ontkenning moet een politicus echter zo min mogelijk herhalen, want elke keer dat het wordt genoemd, zet het de kijker aan om erover na te denken: geen rook zonder vuur. Een politicus moet snel en accuraat reageren en het gevecht verplaatsen naar de opponent. Hier is de aanval altijd beter dan de verdediging. Daarbij moet de politicus steeds de kijker in het achterhoofd houden. Door echt te luisteren naar de

interviewer voorkomt een politicus dat hij of zij een standaard verhaal weergeeft. Als men aandachtig luistert maakt men een alerte impressie op de kijker omdat men dan als goede gesprekspartner en een betrouwbaar mens overkomt. Een politicus moet zich tijdens het interview altijd afvragen: ‘Wat wil ik vertellen? Wat moet de kijker van dit interview onthouden?’ Politici moeten dus op dit punt gefocust zijn. Dit houdt in dat ze politieke en academische jargon moeten vermijden. Ook het beknopt zijn is belangrijk. Elk gecompliceerd onderwerp kan worden gereduceerd tot een kern. Tevens moet worden voorkomen dat kijkers onderschat worden; de politicus moet zich richten op de gemiddelde kijker (Berkvens 2009: 38 – 48).

De kijkers kunnen op de televisie het actualiteitenprogramma zien. De camera’s zijn hierbij de ogen van de kijker en tonen de studio, het eventuele publiek en de stamtafel met daaraan de politicus, de journalist en eventueel de overige tafelgasten. De kijker kan zowel de

verbale als de non-verbale communicatie waarnemen van deze actoren. Omdat politici graag willen dat zoveel mogelijk kijkers op hen stemmen moeten politici zowel letten op hun verbale als op hun non-verbale communicatie. Politici moeten daarom op een aantal punten letten zoals (Berkvens 2009: 53 – 58):

- Het antwoord dat politici geven moet duidelijk zijn voor de kijkers.

- Facts tell, but stories sell. Politici die spreken uit ervaring en argumenten illustreren met levendige anekdotes hebben meer kans dat hun verhaal bij de kijkers goed overkomt.

- Een politicus zou in het gesprek moeten luisteren naar alternatieven die worden gegeven en open moeten staan voor nieuwe ideeën door zelfbewust te zijn, maar niet arrogant. De reactie van het publiek in de studio spiegelt de attitude van de politicus. Een agressieve attitude veroorzaakt agressie. Een open attitude zal een open attitude doorgeven aan de kijker. Het publiek in de studio kan een politicus goed gebruiken om te kijken hoe zijn boodschap overkomt op de kijkers thuis. Als het publiek in de studio de boodschap van de politicus niet heeft begrepen, dan is er een grote kans dat de kijkers thuis het ook niet hebben begrepen. De politicus zal aan de hand van de reacties uit de studio kunnen peilen of hij zijn boodschap duidelijker moet uitleggen.

- De politicus moet de journalist niet verbaal aanvallen als de manier waarop het debat wordt geleid hem niet aanstaat.

Omdat de camera’s het mogelijk maken om het gesprek te volgen voor de kijkers, is het tevens in de omgang met de journalist en de eventuele overige tafelgasten van belang dat de politicus een aantal aandachtspunten in acht houdt (Berkvens 2009: 53 – 58):

- De camera’s filmen alles; zelfs als een politicus niet aan het spreken is. Het is daarom noodzakelijk voor een politicus om altijd actief betrokken te blijven bij het gesprek. - De politicus moet zijn gesprekspartner(s) aan blijven kijken. Wegkijken kan betekenen

dat men het niet meent.

- Een politicus zou niet moeten gaan zuchten en kreunen wanneer een punt wordt gemaakt dat hem niet aanstaat. Dit maakt immers een onaangename indruk.

Deze aandachtspunten vallen onder de algemene kennis hoe politici in de media optreden. Ook de kijkers weten hiervan af, althans tot op zekere hoogte. Daarom vervult de kijker een centrale rol, deze wordt nader belicht in het volgende hoofdstuk.

5. De Kijker

In dit hoofdstuk zal er stilgestaan worden bij de rol van de kijker die naar een interview met een politicus kijkt. Er zal ingegaan worden op theorieën van Clark en Bubel en er zal een aanvulling worden gegeven op het model van Bubel over filmdialoog, waarbij er met name gefocust wordt op de beelden die een kijker ziet tijdens een actualiteitenprogramma.

5.1 Televisiekijker als indirecte deelnemer

Bubel (2008: 55 – 71) zet uiteen hoe filmdialoog is opgezet vanuit het perspectief van de kijker. Een belangrijke kanttekening die hier vooraf gemaakt moet worden, is dat deze theorie bedoeld is voor een publiek dat naar een speelfilm kijkt. Het verschil tussen mensen die naar een speelfilm kijken of naar een actualiteitenprogramma wordt gaandeweg dit hoofdstuk geïllustreerd. De mensen die thuis voor de televisie kijken naar een actualiteitenprogramma worden in dit hoofdstuk beschouwd als de kijkers. De mensen daarentegen die aanwezig zijn in de studio en derhalve ook voor de kijkers af en toe zichtbaar zijn, vallen onder het publiek.

Een politicus en een journalist praten in een actualiteitenprogramma niet alleen tegen elkaar, maar communiceren ook met de kijkers thuis. De journalist en de politicus adresseren elkaar direct terwijl ze tegelijkertijd de kijkers thuis indirect aanspreken. De kijkers zijn de onzichtbare ‘derde partij’ die het gesprek tussen de politicus en de journalist moeten volgen. Hoe de kijkers de onzichtbare ‘derde partij’ worden zal nu nader uitgewerkt worden.

De cognitieve processen die we als kijker realiseren ten aanzien van een bepaald

televisie-programma zijn in het algemeen parallel aan de processen die we meemaken wanneer we conversaties in het alledaagse leven horen (Bubel 2008: 55 – 71). Het maakt daarbij niet uit of het de bedoeling is dat het gesprek – door derden - gehoord wordt of niet en of de

gesprekspartners er zich bewust van zijn dat er meegeluisterd wordt of niet. Clark en Carlson (1982), Clark en Schaefer (1992), en Clark (1996) hebben de processen beschreven die voorkomen in het cognitieve systeem van iemand die een gesprek meeluistert in alledaagse situaties; hiermee borduren zij voort op het participation framewerk van Goffman (in Bubel 2008: 61). Goffman (1976, 1979 in Bubel 2008: 61) gaat namelijk uit van drie rollen die een luisteraar speelt of kan spelen tijdens de communicatie. Luisteraars kunnen zijn:

1. Overhearers, van wie de onbekrachtigde participatie intentioneel kan zijn of niet en aangemoedigd kan zijn of niet.

2. Ratified participants, die – als er meer dan twee personen aan het praten zijn – niet specifiek geadresseerd worden door de actuele spreker.

3. Addressees; waaronder wordt verstaan de persoon / personen tegen wie de spreker zich richt; gesuggereerd wordt dat de spreker zijn of haar woorden specifiek richt op deze persoon.

(

(Figuur 4: The participation framework according to Clark 1996: 14 In Bubel 2008: 60 – 63). Als we nu een overgang maken van het luisteren naar gesprekken naar het luisteren en bekijken van filmdialogen, dan zijn dergelijke conceptualiseringen van luisterrollen nog steeds geldig. De relevante rollen in filmdialoog, die opgezet is voor filmkijkers als ‘derde partij’, zijn de kijkers als overhearers en die kunnen onderverdeeld worden in bystander en eavesdropper (zie figuur 4). De bystanders zijn merkbaar aanwezig, maar zij maken geen onderdeel uit van de conversatie. Bijvoorbeeld als twee personen tegen elkaar praten in de bus en de mensen tegenover hen kunnen horen wat er wordt gezegd (Bubel 2008: 61). Iets dergelijks zou gezegd kunnen worden van acteurs die een dialoog spelen en ‘weten’ dat er (straks) tv-kijkers zullen zijn voor wie de dialoog zinvol zou moeten zijn. Eavesdroppers luisteren naar sprekers en hoorders zonder dat de gesprekspartners er zich bewust van zijn. Een enkele keer zou deze constellatie kunnen optreden wanneer mensen op tv geïnterviewd worden, maar meestal weet men dat er geluisterd wordt. Clark (1996: 14 in Bubel 2008: 61 – 62) noemt terecht dat er gradaties aan te merken zijn tussen bystanders en eavesdroppers. Bijvoorbeeld als er achter het koppeltje in de bus mensen zitten die ook het gesprek volgen. Voor het koppel zijn deze

bystanders niet meteen zichtbaar; daarom rijst de vraag: zijn dit dan eavesdroppers of bystanders? Zo kunnen eavesdroppers ook denken dat de gesprekspartners niet weten dat er

afgeluisterd wordt terwijl zij zich daar zeker wel bewust van zijn. Daarom rekent Bubel onder het begrip overhearers zowel bystanders als eavesdroppers. Hier zullen de overhearers aangeduid worden als luistervinken.

Bubel (2008: 62) nu stelt dat de kijkers naar een speelfilm gezien kunnen worden als

luistervinken, aangezien er een situatie is gecreëerd voor hen door onder andere de redactie,

waarin de gesprekspartners juist willen dat de luistervink bepaalde informatie uit het gesprek haalt, zonder dat er een actieve interactie plaatsvindt of plaats kan vinden met de personen in de conversatie. Dit geldt tevens voor luistervinken van een actualiteitenprogramma; immers het programma is zo opgezet dat de luistervinken ook informatie uit het gesprek kunnen halen, zonder dat er een actieve interactie plaatsvindt met journalist en politicus.

Er komt bij dat de journalist en de politicus naar wie de luistervinken luisteren, niet degenen zijn die het gehele gesprek alleen bepalen. Een rol is hier ook weggelegd voor de mensen achter de schermen; de regie, de redactie, de cameramensen etc. Deze zorgen er namelijk voor dat het gesprek een verloop kent waardoor de constellatie van luistervinken als ‘derde partij’ pas wordt gerealiseerd. Zodoende kan gesteld worden dat het luisteren naar een dialoog op televisie (in een speelfilm of een actualiteitenprogramma) niet wezenlijk verschilt met het luisteren naar een gesprek in het echte leven waarbij een luistervink aanwezig is.

0 All listeners 0 Eavesdroppers

0 0 Bystanders 0 Side participants

0 All participants

0 Speaker 0 Adressee

Beiden – zowel een toevallige luistervink als ook de tv-kijker - zijn door middel van een ‘barrière’ in feite afgesloten van het gesprek om actief deel te nemen.

Omdat de luistervink niet direct geadresseerd wordt, maar het wel de bedoeling is dat hij of zij het gesprek tussen politicus en journalist begrijpt, is de luistervink een indirecte

deelnemer. Het is een onzichtbare ‘derde partij’ voor politicus en journalist, maar zij zijn er

zich wel terdege van bewust dat deze partij er is. Om het gesprek te kunnen volgen, dat tenslotte met het oog op die ‘derde partij’ is opgezet, moeten de luistervinken de uitingen van journalist en politicus ook kunnen begrijpen; in de volgende paragraaf zal hier nader op worden ingegaan.