5. Discussie
5.2 Generaliseerbaarheid
Doordat de bachelorthesis bestaat uit een theoretische onderbouwing is het mogelijk dat resultaten ook voor andere organisaties relevant zijn dan het AMC. Wel moet dan specifiek gekeken worden naar de generaliseerbaarheid voor de doelgroep.
5.3 Ethiek
In verband met de ethische procedures die in Canada gelden mogen de interviews door de projectgroep daar geen ‘semigestructureerde interviews’ genoemd worden.
Wanneer dit wel gedaan zou worden zou een officiële goedkeuring van een ethische
commissie nodig zijn. Om die reden heeft de projectgroep de interviews in Canada ‘informele conversaties’ genoemd.
De officiële ethische goedkeuring is ook nodig om respondenten bij naam te kunnen
noemen, vandaar dat ervoor gekozen is de respondenten in de bachelorthesis te nummeren.
Het bieden van interventies op afstand kan tegen de ethiek van het professioneel handelen van een ergotherapeut in gaan wanneer deze het behoud of verbeteren van de kwaliteit van de behandeling niet ten goede komt. De band tussen de therapeut en cliënt (Cup &
Hartingsveldt, 2012), welke ontstaat door persoonlijk contact, is de kern van een effectieve ergotherapeutische behandeling. Bij interventies op afstand is de afweging dat wel
individuele aandacht gegeven kan worden maar dat het persoonlijke contact en een fysiek gebaar, zoals een bemoedigend schouderklopje, beperkt zijn. Daar staan andere voordelen tegenover waaronder de laagdrempeligheid, een groter appèl op de zelfredzaamheid en de aansluiting bij het dagelijks leven van de cliënt. De professionele afweging van de
5.4 Sterke kanten
Uiteindelijk zijn er meer respondenten geïnterviewd dan het streven was. Hierdoor beschikt de projectgroep ook over meer data uit het praktijkonderzoek. De respondenten bestaan niet alleen uit onderzoekers maar ook uit projectontwikkelaars in de zorg, ervaringsdeskundigen en ergotherapeuten werkzaam in de praktijk. Het voordeel van deze diversiteit aan
respondenten is dat de projectgroep vanuit veel verschillende perspectieven antwoorden heeft gekregen. Het merendeel van de respondenten is in het bezit van een MSc of PhD level.
Daarnaast zijn een aantal extra activiteiten uitgevoerd. Het bezoeken van de Zorg & ICT beurs en het krijgen van een uitleg over het systeem ‘Reacts,’ stonden niet op de planning. Beide hebben er wel voor gezorgd dat nu suggesties gegeven kunnen worden over
softwaresystemen die zich goed lenen voor een interventie op afstand.
5.5 Implicaties
Het beperkte aantal relevante artikelen had tot gevolg dat niet alleen op cardiale problematiek gefocust kon worden, maar ook de doelgroep chronische problematiek geïncludeerd is.
In de provincie van Canada, waar de projectgroep onderzoek deed, werd voornamelijk Frans gesproken. Desalniettemin, sprak vrijwel iedere respondent goed en begrijpbaar Engels. Bij één respondent was de taalbarrière te groot. Achteraf is besloten om dat interview niet te gebruiken in de analyse. Doordat de respondent niet duidelijk genoeg antwoord kon geven op de vragen van de projectgroep, zou informatie verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden.
Bij het implementeren van innovaties in de zorg zijn onder andere de volgende kenmerken van belang (Peeters et al., 2013):
- De technologie moet klantvriendelijk zijn in het gebruik, zodat ook cliënten, mantelzorgers en professionals die niet technisch geschoold zijn er mee overweg kunnen. Verdere vereisten zijn: veiligheid en kwaliteit van de technologie.
- De acceptatie door gebruikers (professionals, cliënten en mantelzorgers) is een voorwaarde. Beschikbare technologie is niet altijd succesvol doordat de meerwaarde ervan niet altijd vanzelfsprekend is voor de gebruikers. Weerstand ten aanzien van de technologie kan voortkomen uit onbekendheid en angst over de kwaliteit. Veel zorgprofessionals hechten waarde aan face-to-face contact en sommigen van hen zien de technologie als een verschraling van hun werk. Zorgprofessionals die
verwachting is dat technologie op termijn de kwaliteit van zorg kan verbeteren en meer arbeidsvreugde zal opleveren (Peeters et al., 2013).
Een officiële scholing om interviews af te nemen heeft de projectgroep niet gehad. Dit heeft tot gevolg dat de kwaliteit van de interviews mogelijk minder resultaten opbracht. Maar de opleiding ergotherapie biedt wel gesprekstechnieken aan. Dit heeft volgens de projectgroep een positieve invloed gehad om voldoende diepgang in de interviews te krijgen.
5.6 Vervolgonderzoek
De bachelorthesis richtte zich op de stand van zaken. Daarom was de effectiviteit van ergotherapeutische zelfmanagementinterventie op afstand voor cardiale problematiek geen onderdeel van de bachelorthesis.
In de literatuur is veel onderzoek gedaan naar cardiale problematiek,
zelfmanagementinterventies en interventies op afstand, maar overwegend werden zij als afzonderlijke thema’s gevonden.
Het probleem zit hem in de combinatie van deze drie onderwerpen met ergotherapie. Daar is aanmerkelijk minder over gepubliceerd. Op dat gebied zijn er veel mogelijkheden voor ergotherapeuten om onderzoek te doen.
Om een zelfmanagementinterventie op afstand evidence-based en als meest effectief in praktijk te brengen, is vervolgonderzoek nodig waarin de effectiviteit van verschillende interventies vergeleken wordt. Voor de opdrachtgever is het van belang dat vervolgens een pilotstudie uitgevoerd wordt waarin de toepasbaarheid en effectiviteit van de uitkomsten getoetst wordt.
Bij het onderzoeken van de effectiviteit van zelfmanagementinterventies op afstand bij cliënten met cardiale problematiek moet een onderscheid gemaakt moet worden tussen cliënten met cardiale problematiek op post-acuut niveau en op chronisch niveau.
Tot slot is het van belang dat de invloed van cultuurverschillen wordt onderzocht, aangezien dit niet aan bod is geweest in de bachelorthesis. De effectiviteit van interventies kan
verschillen door uiteenlopende normen, waarden en gewoonten van cliënten. Bij het vormgeven van de interventies is het van belang om hier rekening mee te houden.
6. Conclusie
In deze bachelorthesis is onderzoek gedaan naar de volgende hoofdvraagstelling:
‘Wat is de stand van zaken in literatuur en praktijk op het gebied van
zelfmanagementinterventies op afstand, geboden door een ergotherapeut bij cliënten vanaf 18 jaar met cardiale problematiek, gericht op gedragsverandering in alle gebieden van het dagelijks handelen?’
De stand van zaken is dat er diverse zelfmanagementinterventies op afstand zijn, die door een ergotherapeut geboden kunnen worden. Het is raadzaam om de interventie blended aan te bieden. Afhankelijk van het doel van de interventie kunnen verschillende technologieën gebruikt worden voor het aanbieden van de interventie op afstand. Platformen met een diversiteit aan mogelijkheden als: educatie (videofragmenten en documenten), de
mogelijkheid tot de discussie (forum), webcam en ruimte om vragen te stellen zijn geschikt bij een zelfmanagementinterventie op afstand. De softwareprogramma’s ‘Reacts’ en ‘Karify’ zijn voorbeelden van platformen die hiervoor geschikt zijn.
Bij een face-to-face behandeling is het raadzaam om cliënten fysiek bezig te laten zijn waardoor niet alleen gepraat wordt over een gezonde leefstijl, maar cliënten ook daadwerkelijk ervaren hoe het is om actief bezig te zijn.
Aspecten van zelfmanagement zoals educatie, coaching, doelen stellen, follow-up en het vinden van steun bij elkaar, kunnen goed geïmplementeerd worden in een
zelfmanagementinterventie op afstand bij cliënten met cardiale problematiek onder leiding van een ergotherapeut.
Het is raadzaam dat in een zelfmanagementinterventie op afstand het medisch-, emotioneel- en rolaspect van zelfmanagement wordt behandeld door een ergotherapeut. Een
ergotherapeut betrekt alle aspecten die van invloed zijn op het dagelijks handelen en
functioneren. Hierdoor kan de ergotherapeut medisch-, emotioneel- en rolmanagement goed op elkaar afstemmen.
Instapvoorwaarden voor cliënten om deel te nemen aan een zelfmanagementinterventie op afstand zijn: inzicht dat verandering nodig is, motivatie om te veranderen, affiniteit met een interventie op afstand en het kunnen en bereid zijn om te leren omgaan met de technologie. Geen instapvoorwaarde, maar wel belangrijk, is de ondersteuning van naasten.
Gedragsverandering is een langdurig proces. Wanneer de interventie na een periode beëindigd wordt is het van belang om naasten te betrekken bij de
zelfmanagementinterventie. Zij kunnen hierdoor blijvend ondersteuning bieden om de gedragsverandering in stand te houden.
Een ervaringsdeskundige kan van meerwaarde zijn als tweede groepsleider naast de ergotherapeut, maar training voorafgaand zou wenselijk zijn.
Geconstateerd kan worden dat zelfmanagement vaak face-to-face in groepen plaats vindt. Groepen lenen zich voor zelfmanagementinterventies omdat ervaringen gedeeld kunnen worden, cliënten van elkaar kunnen leren, het gevoel van er alleen voor staan vermindert en cliënten zijn door de interactie eerder geneigd om te blijven deelnemen. Wel moet ruimte zijn voor individuele doelen van de cliënt tijdens een groepsbehandeling. Verder onderzoek moet uitwijzen of een zelfmanagementinterventie op afstand in groepsverband bij cliënten met cardiale problematiek ook daadwerkelijk effectief is, om gedragsverandering te veroorzaken in alle gebieden van het dagelijks handelen.
Binnen de ergotherapie staat cliëntgericht werken centraal. Om deze reden is het van belang dat per cliënt gekeken wordt naar de mogelijkheden die de omgeving biedt (de
beschikbaarheid van technologie, de support van naasten, de culturele invloeden en normen en waarden), het handelen (de leefstijl, vaardigheden en tijdsbesteding) en de persoon, waarbij de persoonlijke overwegingen ten grondslag liggen aan de deelname van een zelfmanagementinterventie op afstand (Townsend & Polatajko, 2007).
7. Referentielijst
ActiZ, NPCF, & STOOM. (2011). Op weg van denken naar doen: Veranderingen en
innovaties in de praktijk van verpleging en verzorging en zorg thuis. Geraadpleegd op 23 mei 2015, van: http://www.actiz.nl/cms/streambin.aspx?requestid=3DEE1BE4-5F39-44EE-
BD4D-23AC2E483507.
Alcorn, K., & Broome, K. (2014). Occupational performance coaching for chronic conditions: A review of literature. New Zealand Journal of Occupational Therapy, 61(2), 49-56.
Baarda, B., Bakker, E., Fischer, T., Julsing, M., Peters, V., Velden, T. van der, & Goede, M. de. (2013). Basisboek Kwalitatief Onderzoek: Handleiding voor het opzetten en uitvoeren
van kwalitatief onderzoek. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Barnason, S., Zimmerman, L., & Young, L. (2011). An integrative review of interventions promoting self-care of patients with heart failure. Journal of Clinical Nursing, 21, 448–475.
Beaglehole, R, & Magnus, P. (2002). The search for new risk factors for coronary heart disease: Occupational therapy for epidemiologists. International Journal of Epidemiology, 31, 1117-1122.
Boeije, H. (2005). Kwalitatief onderzoek. In ‘t Hart, H., Boeije, H., Hox, J.,
Onderzoeksmethoden (pp. 253-289). Utrecht: Boom Onderwijs.
Boren, S. A., Wakefield, B. J., & Gunlock, T. L. (2009). Heart failure self-management education: a systematic review of the evidence. International Journal of Evidence‐Based
Healthcare, 7, 159–168.
Brough, C., Boyce, S., Wolloff, L. H., Sewell, L., & Singh, S. (2014). Evaluating the
Interactive Web-Based Program, Activate Your Heart, for Cardiac Rehabilitation Patients: A Pilot Study. Journal of Medical Internet Research, 16(14), e242.
Cason, J. (2015). Healht Policy Perspectives: Telehealth and Occupational Therapy: Integral to the Triple Aim of Health Care Reform. The American Journal of Occupational Therapy, 69, 6902090010. DOI: 10.5014/ajot.2015.692003
Centraal Bureau voor de Statistiek. (2014). CBS: De meeste mensen sterven aan kanker en
hart- en vaatziekten. Geraadpleegd op 6 mei 2015, van http://www.cbs.nl/nl-
NL/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4214-ta.htm
Clark, A. M., Freydberg, C. N., McAlister, F. A., Tsuyuki, R. T., Armstrong, P. W., & Strain, L. A. (2009) Patient and informal caregivers’ knowledge of heart failure: necessary but insuffi- cient for effective self-care. European Journal of Heart Failure, 11, 617–621.
Cup, E., & Hartingsveldt, M. van. (2012). De cliëntgecentreerde ergotherapeut. In Granse, M. le, Hartingsveldt, M., Kinébanian, A., Grondslagen van de ergotherapie (pp. 233-234).
Amsterdam: Reed Business.
Dansky, K. H., Vasey, J., & Bowles, K. (2008). Use of Telehealth by Older Adults to Manage Heart Failure. Research in Gerontological Nursing, 1(1), 25-32. DOI: 10.3928/19404921- 20080101-01.
Dennis, S. M., Harris, M., Lloyd, J., Powell Davies, G. P., Faruqi, N., & Zwar, N. (2013). Do people with existing chronic conditions benefit from telephone coaching? A rapid review.
Australian Health Review, 37(3), 281-388.
Detaille, S., Gulden, J. W. J. van der, Engels, J. A., Heerkens, Y. F., Dijk, F.J.H. van. (2010). Using intervention mapping (IM) to develop a self-management programme for employees with a chronic disease in the Netherlands. BMC Public Health, 10 (353), 1-12.
Dutch Cochrane Centre. (2014). Beoordeling systematic review van randomised controlled
trials (RCT’s). Geraadpleegd op 26 maart 2015, van
http://dcc.cochrane.org/sites/dcc.cochrane.org/files/uploads/5.2%20Checklist%20Beoordelin g%20systematische%20review%20van%20randomised%20controlled%20trials%20%28RCT %27s%29.pdf
Elsevier. (2015). Who uses ScienceDirect. Geraadpleegd op 1 juni 2015, van http://www.elsevier.com/online-tools/sciencedirect/who-uses-sciencedirect
Finlayson, M. (2005). Pilot study of an energy conservation education program delivered by telephone conference call to people with multiple sclerosis. NeuroRehabilitation, 20(4), 267-
Granse, M. le, Hartingsveldt, M., & Kinébanian, A. (2012). Grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Reed Business.
Ghahari, S., & Packer, T. (2012). Effectiveness of online and face-to-face fatigue self-
management programmes for adults with neurological conditions. Disability & Rehabilitation,
34(7), 564-573.
Hartstichting. (z.d.). Hart & Vaten. Geraadpleegd op 6 mei 2015, van https://www.hartstichting.nl/hart-vaten
Hartstichting. (z.d.). Risicofactoren. Geraadpleegd op 6 mei 2015, van https://www.hartstichting.nl/risicofactoren
Hoeymans, N., Schellevis, F. C., Oostrom, S. H. van, & Gijsen R. (2013). Wat is een
chronische ziekte en wat is multimorbiditeit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning,
Horst, A. van der, Erp, F. van, & Jong, J. de. (2011). Zorg blijft groeien: financiering onder
druk : CPB policy brief : trends in gezondheid en zorg. Den Haag: Centraal Plan Bureau
(CPB).
Jaglal, S. B., Haroun, V. A., Salbach, N. M., Hawker, G., Voth, J., Lou, W., Kontos, P., Cameron, J. E., Cockerill, R., & Bereket, T. (2013). Increasing Access To Chronic Disease Self-Management Programs in Rural and Remote Communities Using Telehealth.
Telemedicine and e-health, 19(6), 467-473.
Karify. (2015). What is karify. Geraadpleegd op 21 mei 2015, van http://www.karify.com/en/
Kerr, C., Murray, E., Noble, L., Morris, R., Bottomley, C., Stevenson, F., Patterson, D., Peacock, R., Turner, I., Jackson, K., & Nazareth, I. (2010). The potential of Web-based interventions for heart disease self-management: a mixed methods investigation. Journal of
Medical Internet Research, 12(4), e56.
Kinébanian, A., & Granse, M. le. (2006). Grondslagen van de ergotherapie. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
Kuiper, C., Verhoef, J., Cox, K., & Louw, D. de. (2008). Evidence-based practice voor
paramedici: methodiek en toepassing. Den Haag: Uitgeverij Lemma.
Laforest, S., Nour, K., Parisien, M., Poirier, M. Gignac, M., & Lankoande, H. (2007). “I’m Taking Charge of My Arthritis”: Designing a Targeted Self-Management Program for Frial Seniors. Physical & Occupational Therapy in Geriatrics, 26(4), 45-66.
DOI: 10.1080/02703180801963816
Law, M., Stewart, D., Pollock, N., Letss, L., Bosch, J., & Westmorland, M. (1998). Guidelines for critical review form – quantitative studies. Geraadpleegd op 31 maart 2015, van
http://www.srs-mcmaster.ca/Portals/20/pdf/ebp/quanguidelines.pdf.
Law, M., Stewart, D., Pollock, N., Letss, L., Bosch, J., & Westmorland, M. (z.d.). Critical
review form – quantitative studies. Geraadpleegd op 18 maart 2015, van http://www.srs-
mcmaster.ca/Portals/20/pdf/ebp/quanreview_form1.doc
Letts, L., Wilkins, S., Law, M., Stewart, D., Bosch, J., Westmorland, M. (2007). Guidelines for Critical Review Form: Qualitative Studies. Geraadpleegd op 31 maart 2015, van
http://www.srs-mcmaster.ca/Portals/20/pdf/ebp/qualguidelines_version2.0.pdf.
Lorig, K. R., Halsted, P. H., & Holman, M. D. (2003). Self-management education: History, definition, outcomes, and mechanisms. Annals of Behavioral Medicine. 26(1), 1-7.
Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. Geraadpleegd op 4 mei 2015, van http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/chronische- ziekten-en-multimorbiditeit/beschrijving/
Norberg, E., Boman, K., Löfgren, B., & Brännström, M. (2014). Occupational performance and strategies for managing daily life among the elderly with heart failure. Scandinavian
Journal of Occupational Therapy, 21, 92-399.
O’Hagan, F. T., Coutu, M. F., Thomas, S. G., & Mertens, D. J. (2012). Work Reintegration and Cardiovascular Disease: Medical and Rehabilitation Influences. Journal of Occupational
O’Toole, L., Connolly, D., & Smith, S. (2013). Impact of an occupation-based self-
management programme on chronic disease management. Australian Occupational Therapy
Journal, 60, 30-38.
Packer, T. (2013). Self-management interventions: Using an occupational lens to rethink and refocus. Australian Occupational Therapy Journal. 60(1), 1–2.
Peeters, J., Wiegers, T., Bie, J. de, & Friele, R. (2013). Nivel overzichtstudies: technologie in
de zorg thuis, nog een wereld te winnen! Utrecht: Nivel. Verkregen op 23 mei, van
http://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/Rapport-Technologie-in-de-zorg-thuis.pdf
Peterson, J. C., Allegrante, J. P., Pirraglia, P. A., Robbins, L., Lane K. P., Boschert, K. A., & Charlson, M. E. (2010). Living with heart disease after angioplasty: A qualitative study of patients who have been successful or unsuccessful in multiple behavior change. Heart Lung,
39(2), 105–115.
Piette, J. D., Gregor, M. A., Share, D., Heisler, M., Bernstein, S. J., Koelling, T., & Chan, P. (2008). Improving Heart Failure Self-Management Support by Actively Engagin Out-of-Home Caregivers: Results of a Feasibility Study. Congestive Heart Failure,14(1), 12-18.
Reacts. (2014). Video Collaboration for Healthcare. Geraadpleegd op 24 mei 2015, van https://www.iitreacts.com/Content/documents/Reacts%20-%20white%20paper.pdf.
Reeves, D., Blickem, C., Vassilev, I., Brooks, H., Kennedy, A., Richardson, G., & Rogers, A. (2014). The Contribution of Social Networks to the Health and Self-Management of Patients with Long-Term Conditions: A Longitudinal Study. Plos one, 9(6), 1-12.
Reijnders, D., Eggink, F., & Warmerdam, E. Van. (2010). Snel en slim Evidence Based
Practice (Beroepsopdracht). Hogeschool van Amsterdam.
Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR. (2011). Multidisciplinaire Richtlijn
Hartrevalidatie. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie.
Rijksoverheid. (z.d.). Veranderingen zorg en ondersteuning 2015. Geraadpleegd op 12 maart 2015, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/hervorming-langdurige-
Rosser, B. A., Vowles, K. E., Keogh, E., Eccleston, C., & Mountain, G. A. (2009). Technologically-assisted behavior change: a systematic review of studies of novel technologies for the management of chronic illness. Journal of Telemedcine and
Telecare,15(7), 327-338.
Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J. (2011). Methoden en
technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Benelux.
Straten, A. van, Cuijpers, P., & Smits, N. (2008). Effectiveness of a Web-Based Self-Help Intervention for Symptoms of Depression, Anxiety, and Stress: Randomized Controlled Trial.
Journal of Medical Internet Research, 10(1), e7.
Townsend, E. A., & Polatajko, H. J. (2007) Enabling Occupation II: Advancing an
Occupational Therapy Vision for Health, Well-being & Justice trough Occupation. Ottawa:
CAOT Publications ACE.
Vosbergen, S., Janzena, J., Stappers, P. J., Zwieten, M.C.B. van, Lacroix, J., Idema, K., Broeke, I. van den, Kemps, H. M. C., Kraaijenhagen, A., & Peek, N. (2013). A qualitative participatory study to identify experiences of coronary heart disease patients to support the development of online self-management services. International Journal of Medical
Bijlagen
Bijlage 1 Adviesrapport Bijlage 2 Centrale begrippen Bijlage 3 Overige begrippen Bijlage 4 Zoektermen
Bijlage 5 Bronnenlijst geïncludeerde artikelen per literatuuronderzoek Bijlage 6 Resultaten interviews
Bijlage 1 - Adviesrapport
‘Een stap dichterbij, op afstand’
Zelfmanagementinterventies op afstand voor cliënten met cardiale
problematiek, geboden door een ergotherapeut.
Adviesrapport
Geschreven voor:
Dhr. Van Dijk, Afdeling Polifysiek van het Academisch Medisch Centrum
Auteurs:
Olga Veldhuis, Rosemarijn Wijk en Zoya de Rond
Voorwoord
Voor u ligt het adviesrapport ‘Een stap dichterbij, op afstand’, over
zelfmanagementinterventies op afstand voor cliënten met cardiale problematiek, geboden door een ergotherapeut.
Het adviesrapport is opgesteld voor Dhr. Van Dijk (MSc, OT), werkzaam als ergotherapeut op de afdeling Polifysiek van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.
De bachelorthesis ‘Een stap dichterbij, op afstand’ is een theoretische onderbouwing waar dit adviesrapport met aanbevelingen uit voort is gekomen. Alle gebruikte bronnen zijn terug te vinden in de bachelorthesis.
Inleiding
De volgende hoofdvraagstelling stond centraal bij het schrijven van de bachelorthesis:
‘Wat is de stand van zaken in literatuur en praktijk op het gebied van
zelfmanagementinterventies op afstand geboden door een ergotherapeut bij cliënten vanaf 18 jaar met cardiale problematiek, gericht op gedragsverandering in alle gebieden van het dagelijks handelen?’
De hoofdvraagstelling is beantwoord door middel van drie systematische literatuuronderzoeken en een praktijkonderzoek.
De literatuuronderzoeken zijn opgedeeld in drie onderdelen: 1) ergotherapeutische interventies, 2) zelfmanagementinterventies en 3) interventies op afstand. Alle drie zijn gecombineerd met cardiale problematiek. Praktijkonderzoek is gedaan middels
semigestructureerde interviews, in Nederland en Canada, met experts op het gebied van de onderwerpen uit de hoofdvraagstelling.
Daarnaast zijn een aantal extra activiteiten uitgevoerd: observaties bij een
zelfmanagementprogramma, bezoeken van de Zorg & ICT beurs en het inwinnen van informatie over bestaande softwareprogramma’s die op afstand geboden kunnen worden.
De informatie die verkregen is uit het literatuur- en praktijkonderzoek en vanuit de extra activiteiten worden hieronder gepresenteerd in de vorm van aanbevelingen.
Aanbevelingen
Voor de implementatie van een zelfmanagementinterventie op afstand, bij cliënten met cardiale problematiek geboden door een ergotherapeut, adviseert de projectgroep de volgende aanbevelingen in overweging te nemen:
Het toepassen van coaching strategieën en het stimuleren van ‘self-efficacy’. Waarbij aandacht voor de acceptatiefase.
Aandacht besteden aan het managen van energie.
Minder richten op het besparen van energie en meer aandacht voor het spenderen van energie aan betekenisvolle activiteiten.
Educatie geven in de vorm van ‘counseling’, voor zowel cliënten als naasten. Mogelijk via een online platform (met videofragmenten en documenten). Samen met de cliënt een risicoprofiel opstellen wanneer de cliënt weinig invloed voelt
te hebben op het eigen gedrag en/of de noodzaak niet ziet om te veranderen. Het toevoegen van een fysieke activiteit tijdens een ergotherapeutische
zelfmanagement behandelsessie.
De cliënt, per behandelsessie, individueel concrete doelen laten opstellen.