• No results found

Geloof en ervaring

In document LUTHER, BELOFTE EN ERVARING (pagina 128-142)

DEEL 2 XI. Theologie van de belofte

XVII. Geloof en ervaring

Veel ervaring, geen ervaringstheologie

Luthers theologie is zonder zijn eigen ervaring niet te denken, omdat zij op een zeer existentiële manier tot stand is gekomen. Daarom is het ook wel verklaarbaar dat de ervaring van de gelovige een grote plaats ontvangt in zijn beschouwingen. Deze twee dingen verlenen aan zijn theologie een grote levendigheid. Op allerlei manieren weet Luther zijn eigen levenservaring te gebruiken als toelichting op wat hij zeggen wil.

Als hij mensen troost, kan hij wijzen op situaties waarin hijzelf verkeerde. Zijn preken en zijn colleges zijn vol van dergelijke verwijzingen. We maken dan kennis met de exemplarische Luther. Daarbij spreekt Luther nimmer op een speculatieve manier over de Bijbel. Zijn kennis is praktisch, hetgeen samenhangt met zijn visie op het voorwerp van de theologie: God en de mens; God zoals Hij Zich aan ons openbaarde, en de mens, zoals deze voor God staat. Altijd gaat het om deze relatie, waarin over de dingen gesproken wordt.

Maar de theologie van Luther is geen ervaringstheologie in die zin, dat de ervaring van de gelovige mens de grond of ook maar het voorwerp van het geloof uitmaakt.

Zulke theologieën zijn vooral sinds het Piëtisme opkwam telkens weer in de geschiedenis van de kerk aan te wijzen. Bij Luther ontvangt de ervaring ruimschoots aandacht, maar zij is geen bron, zij is ook geen uitgangspunt en nog minder is zij het eigenlijke waarop het in de theologie aankomt. Het gaat om God, om de kennis van de genadige God in Christus en om de kennis van de mens, die in déze Godskennis zichzelf heeft gevonden. En dit alles komt op uit de genadige toewending van God naar de mens in zijn openbaring. In dit gebeuren van het heil vormt de menselijke ervaring geen constituerende factor. Zij is daarbij niet creatief bezig. Maar in de ervaring wordt juist duidelijk, dat het heil van God komt en van Hem alleen.

Luthers leven is een leven geweest vol van ervaringen. Wanneer hij in het klooster Augustinus leest, is er een herkenning van gemeenschappelijke ervaringen van het onrustige mensenhart, dat zoekt naar zekerheid en rust. In de mystiek van de 'Duitse theologie', het geschrift uit de middeleeuwen, waaraan Luther grote waarde hechtte toen hij het voor het eerst las, zijn het gelijksoortige ervaringen, die hem aanspreken.

En Luther heeft ze in zijn eigen strijd omgevormd, deze grondervaringen van de mystiek, maar hij heeft ze juist als innerlijke beleving van de dingen verstaan. 'Smaak en proef, hoe goed de Heere is, nadat u eerst geproefd hebt, hoe bitter alles is, wat wij zijn'. Op deze manier kan Luther de mensen in hun geloofsstrijd troosten: 'Ik weet uit mijn eigen en uit uw ervaring, ja uit de ervaring van allen, die ik ooit onrustig zag, dat alleen de overlegging, van onze eigenzinnigheid de wortel van alle onrust is', maar juist daarom kan Luther ook werkelijk helpen door op Christus te wijzen, zoals hij in heel veel troostbrieven heeft gedaan. Daarin spreekt heel vaak een geloofservaring mee, ofschoon wanneer het daarover ging, Luther ook moest zeggen, dat zijn geloof veel te klein en veel te zwak was. 'Wanneer ik zo veel geloof had als ik moest hebben, zou ik allang de Turken verslagen hebben en de tirannen hebben laten verdwijnen'.

Maar ofschoon zijn geloof dus niet in overeenstemming was met wat het moest zijn, kon hij toch ook weer uitspreken, 'dat hij zo veel ervaringen van de Godheid van Christus had beleefd, dat hij moest belijden dat Christus God was en anders geen: ik weet wel wat de naam Jezus mij gedaan heeft'.

Wanneer we de berichten over de reformatorische ontdekking bij Luther zorgvuldig lezen, blijken ook daarin de woorden te wijzen op een ervaring die hem zijn leven lang is bijgebleven, ook al zal hij later over die gebeurtenis gesproken hebben op een

manier waarin ook weer latere ervaringen meeklinken. Reeds de vraag die hem in het klooster bracht: Hoe krijg ik een genadige God, was niet een theoretische, maar een zeer diep in het gevoelsleven insnijdende vraag. En de ontdekking van de genadige God gaat gepaard met een scala van ervaringen en gevoelens, die hem onvergetelijk zijn geworden. Een wonderlijke warme gloed is er die hem doet begeren, om de woorden van Paulus dieper te verstaan. Liefde ontbreekt tot een rechtvaardige God, veeleer haat maakt zich van Luther meester. Tegelijk is er het gevoel van het zondaar zijn, het rusteloze geweten, dat beangst is, omdat het niet genoeg gedaan heeft voor God. Tegelijk is er de machteloze toorn, die hem vervult omdat hij de Bijbel niet begrijpt en tegelijk een vurige dorst, naar het rechte verstaan. En eindelijk het gevoel als van een totale wedergeboorte, een binnentreden van het paradijs.

Luther is de theoloog met ervaring. Daarom zal hij later op dit punt vooral de piëtisten hebben aangesproken. Voor velen van hen is het lezen van zijn geschriften van beslissende betekenis geweest. Maar Luther is toch niet een ervaringstheoloog geworden. En hij is het in feite ook nooit geweest, ofschoon er tijden in zijn leven zijn geweest, dat het bijna voor de hand lag.

Geloof tegen ervaring in

Het laatste vereist enige toelichting. De ervaring bracht hem in het klooster, de ervaring van de vertwijfeling. Wat was zijn zoeken in het klooster anders dan een zoeken van ervaringen op grond waarvan hij zou kunnen zeggen: ik geloof, ik geloof in de genadige God, ik geloof de vergeving van zonden? De monnikenvroomheid dreef hem als vanzelf daartoe. En in zijn eerste werken komen we, zij het op een heel speciaal-eigen manier, daarvan de sporen tegen. Een voorbeeld daarvan vinden we in de eerste colleges over de Psalmen (1513-1515). De begrippen die Luther hanteert om de Psalmen te verklaren zijn voor een niet onbelangrijk deel ontleend aan de wereld van het gevoel, waarin de affecten een grote rol spelen. Het zijn ervaringen van allerlei aard: lijden, verwarring, droefheid, blijdschap, vrees, hoop, liefde, haat, begeerte, enz.. Nu behoeft dit ons niet te verwonderen. Juist daarom voelde Luther zich zijn leven lang tot de Psalmen aangetrokken, omdat men 'er de heiligen in het hart kijkt' en daarbij dacht hij ook aan zichzelf. De ervaring gaf hem een bijzondere sleutel tot het verstaan van de Psalmen. Het moment van de herkenning speelt daarbij een grote rol. Aan het einde van de uitlegging van Psalm 77 zegt Luther, dat wie geen ervaring heeft van een totale verslagenheid, geen onderwijs uit de tekst kan ontvangen. Luther is zo eerlijk om toe te geven, dat hij, voor zichzelf daarvan geen verstand heeft: 'Want daarom is het voor mij zo moeilijk, ik sta buiten deze verslagenheid en ik spreek er toch over'. Hoe belangrijk desalniettemin de ervaring is voor de uitleg van de Schrift, blijkt uit wat hij laat volgen: 'Niemand spreekt gepast of hoort op overeenkomstige manier het één of andere Schriftwoord, dan degene die op gelijke manier gevoelt (als dit Schriftwoord), zodat hij innerlijk gewaar wordt wat uiterlijk gesproken wordt en wat hij zo hoort, en daarom zegt: Hé, jazeker, zo is het'.

Het moment van de herkenning is een onmisbare zaak in de uitlegging van de Schrift.

Luther heeft later daarover prachtige dingen gezegd. De geschiedenissen van de Bijbel zijn voorbeelden voor ons, opdat wij in gelijke omstandigheden hetzelfde zouden geloven als de Bijbelheiligen. De Bijbel functioneert op deze manier als verhelderend voorbeeld, dat aan ons de ervaring geeft: Ja, zo is het.

Zo heeft Luther de Psalmen gelezen: zijn eigen ervaringen waren ermee in overeenstemming. Maar daarnaast is er een tweede facet, dat voor deze eerste tijd erg belangrijk is. Zijn monniksideaal bracht hem er toe grote nadruk te leggen op de

'humilitas', de ootmoed, of nederigheid. Gevoelens van ootmoed, besef van nederigheid tegenover de Heere God pasten degene die een gelofte had gedaan van volkomen toewijding. De 'betere gehoorzaamheid' van de monnik moest zich vooral openbaren in het feit, dat deze in staat was zichzelf volkomen aan de kant te zetten. In de uitlegging van de Psalmen vinden we daarvan verschillende voorbeelden.

Scholastieke theologen en mystieke schrijvers hadden over die nederigheid ook wel aangrijpende dingen gezegd. Maar wat er verdienstelijks aan was bij hen, verdween bij hem geheel en al. Al te zeer was Luther overtuigd, dat een mens geen rust of vrede kan vinden in eigen verootmoediging of verbrokenheid. Bij Gerson bijvoorbeeld is de nederigheid iets verdienstelijks, bij Luther in deze tijd in het geheel niet meer. Bij de mystiek was de zelfontkenning een fase in de weg naar zelfrealisering. Bij Luther lagen de dingen ook in dit vlak niet zo eenvoudig. Zo vindt er bij hem een transpositie plaats van zeer belangrijke begrippen uit de theologie en vroomheid van de monniken in de richting van een eigen verstaan. Wat Ockam hem bood in het verstaan van zonde en genade gaf hem geen houvast: een mens zou zich moeten voorbereiden, zoveel als hij maar kon en de rest zou God doen! Zoveel als het maar kon! Maar wanneer had een mens werkelijk gedaan zo veel als hij maar kon? Zo werd Luther gedwongen om oude opvattingen omtrent zonde en genade, om te buigen, eerst in de richting van een mystiek die hem wel aansprak, maar later nog verder.

Een derde facet voegt zich hier bij. Het is zeer eigenaardig voor de 'jonge Luther', maar er zit een zaak van blijvende betekenis in, die ook voor de 'oude Luther' zou blijven gelden. Het is de visie op de betekenis van Christus. Het zou ons te ver voeren om de oorsprong daarvan nu na te gaan. Maar van blijvende waarde is Luthers beschouwing van het Oude Testament en met name van de Psalmen. In de Psalmen ziet men de heiligen in het hart. Maar men ziet er nog veel meer Christus in het hart.

De Christologische verklaring van het Oude Testament is vrijwel van meetaf karakteristiek voor Luther geweest. In de Psalmen gaat het om de ervaringen van Christus. En vooral in de klaagpsalmen, de individuele klaagpsalmen, zoals wij ze bij voorkeur plegen te noemen, hoort Luther Christus klagen. Men zou haast zeggen: de mystieke Christus. Want Christus is er nooit zonder de zijnen. Het lijden van Christus wordt ervaren als een eigen lijden, als het eigen lijden van de gelovigen.

De 'Christologie' van de jonge Luther behoefde wel een correctie. Ze was hoofdzakelijk begrepen in de opvatting, dat Christus' lijden voorbeeldig was voor het lijden van al de zijnen. Deelhebben aan het lijden van Christus betekende vooral dat wij de dingen beleefden, zoals Christus ze had beleefd, of nog beter, dat in ons lijden het lijden van Christus zich op de één of andere manier voortzette. Christus' erva-ringen werden zo Luthers ervaerva-ringen: het was een heilsweg. Maar waar was het heil op die weg? Waar was de zekerheid dat het goed was? En waar ging het lijden, de vernedering, de verootmoediging werkelijk over in bevrijding, in opstanding, in heerlijkheid?

Het heeft er alle schijn van dat Luther daar niet meer mee rekende. Het was hem in dit stadium van de ontwikkeling genoeg, om te weten dat hij de weg van Christus ging.

En dat het lijden van Christus zijn lijden was en omgekeerd. Het was hem genoeg en hij heeft er zich bij neergelegd. Een werkelijk typische uitdrukking heeft dit gevonden in zijn theologie van het kruis: wij kennen God slechts 'achteraf. Hier en nu kennen wij Hem slechts in het lijden (per cruces et passiones) door de vele manieren van lijden heen. Ervaring is hier een bijna voor de hand liggende manier geweest om te weten dat wij delen in het heil. Daarom zeiden we, dat Luther bijna een ervarings-theoloog was geworden, maar dan van die ervaringen, die hem in het lijden deden roemen, tegen de verdrukking in.

De zekerheid van het heil is er niet in volstrekte zin. Er is slechts de zekerheid van het kruis, van de beproeving, en een echte, volle, reformatorische zekerheid was dit niet, nóg niet.

De doorbraak van het evangelie heeft hier de zaken veranderd. Niet dat het kruis en het lijden wegvielen. Maar in dit alles kwam de zekerheid van Gód. En zij kwam van een ándere kant en zij kwam op een ándere manier. Zij kwam op de manier van de belofte. Hier heeft zich een formule gevormd, die voor alle reformatorische theologie eenvoudig kenmerkend is: het heil ligt buiten ons. Niet meer in ons deelhebben aan het lijden van Christus, want dat zou een verkapte manier kunnen zijn om de zekerheid van het geloof toch nog in de mens, in de mens onder het kruis en in het lijden te zoeken. Luther smeedt de formule: Extra nos. Buiten onszelf in Christus alleen ligt het heil. Dit is de vierde schakel in de ontwikkeling.

De eerste is die van de herkenning van de ervaringen van de Bijbelschrijver. De tweede is die van de nederigheid, die ons past tegenover God. De derde is die van het lijden van Christus, waaraan wij deel hebben. Het zet zich voort in zijn mystieke lichaam. En de vierde fase, die van de echte bevrijding is het, waardoor de dingen radicaal buiten onszelf komen te liggen, in Christus 'voor ons', pro nobis.

Hier staan we dan meteen tegenover de meest radicale afwijzing van alle eigen ervaringen als een moment in het heil voor ons. Door het geloof alleen! Dat betekent dan ook: zonder en desnoods tegen alle eigen ervaringen in. Buiten onszelf in Christusis. Luther heeft de nadruk daarop gelegd in zijn colleges over de brief aan de Romeinen: 'De hoofdzaak van deze brief bestaat daarin, alle wijsheid van het vlees uit te roeien, te verwoesten en te vernietigen ...'. Het gaat om een 'uiterlijke en een vreemde gerechtigheid'. Ook de mystiek kende deze uitdrukking: een mens moet buiten zichzelf gezet worden. De extatische liefde plaatst de mens ook inderdaad buiten zichzelf in God. Luther heeft bij die termen waarschijnlijk aansluiting gezocht en gevonden. Maar hij is verder gegaan. De mystiek treedt buiten zichzelf, maar zij heeft in dit buiten-zichzelf-treden een ervaring van een geheel enige soort, waarin een voorsmaak van zaligheid is. Luther, ofschoon in de eerste tijd misschien aarzelend en ambivalent, treedt door het geloof buiten zichzelf, en vindt dan in God, in Zijn belofte een grond van zekerheid. De mystiek gaat buiten zichzelf in het wezen van God. Het geloof treedt buiten zichzelf en vindt alle heil in de belofte van God. Dit extra nos zet op eenmaal alle ervaringen buiten spel. Wanneer Luther in zijn colleges over de brief aan de Romeinen het 'buiten onszelf, alleen in God' (nos extra nos in solo deo) gebruikt, klinkt daarin nog iets mee van de mystiek, maar het nieuwe breekt ook door.

In de belofte van God komt het heil van Christus tot ons.

Een radicalere tegenstelling tussen geloof en ervaring laat zich moeilijk denken. De belofte van God in Christus staat buiten ons. Op die belofte verlaat zich het geloof en niet op eigen ervaring, ja dwars tegen alle eigen ervaring in, tegen het verstand in en tegen het geweten in. Zelfs tegen de wet in. 'Een christen is een held, die met louter onmogelijke zaken om gaat'. Het meest krachtig komt dit extra nos tot uitdrukking in het bekende woord van Luther in zijn dispuut met Erasmus: God heeft mijn zaligheid buiten mijn wil geplaatst in de Zijne. Buiten mijn wil. Dat is tegelijk ook buiten al mijn ervaringen om in Zijn wil die we kennen uit Zijn belofte.

De ervaring die het geloof opdoet

Al het voorafgaande heeft ons duidelijk gemaakt, dat Luther nooit een ervaringstheoloog genoemd kan worden. Het heil rust niet op onze beleving of bevinding. Maar het geloof is, ook al gaat het tegen al onze ervaringen in nooit zonder

ervaring. Een aantal citaten kan dit duidelijk maken. Sprekend over de schepping en verlossing schrijft Luther: 'Het is niet genoeg dat Hij ons geschapen, bereid en verlost heeft, wanneer wij ook niet ervaren en gevoelen zouden ... daarom, ofschoon het werk van de verlossing op zichzelf volbracht is, zo kan het niettemin niet helpen of van nut zijn, tenzij men het gelooft en in het hart ook zo gevoelt'. Geloof en gevoel — in deze volgorde behoren voor Luther bijeen. Dit hangt samen met zijn opvatting van het geloof, dat wel te onderscheiden is van een wetenschap omtrent historische zaken.

Toen de Reformatie voortgang had gemaakt, kon Luther zeggen: 'Wij moeten blijven bij de prediking waarvan wij het vaste Woord van de Schrift en ook de ervaring hebben'. Maar tegelijk wordt ook weer de betrekkelijkheid van de prediking onderstreept, wanneer hij opmerkt: 'Al zou ik honderd jaar over God prediken, hoe vriendelijk en goed Hij is en hoe Hij de mens helpt, en ik heb dat nog niet door de ervaring geproefd, dan is het alles nog niets'. 'Want een christelijk leven bestaat geheel en al in de oefening en ervaring van deze dingen'.

Zo komt de ervaring in Luthers theologie te staan tegenover de bespiegeling (speculatio), de overweging (cogitatio), tegenover het produceren van woorden (verba facere), enz. Luther ziet geen midden tussen de abstractie en de werkelijke levenservaring. En dit geldt van alle stukken van de theologie. Men kan gemakkelijk inzicht ontvangen omtrent de verhouding van wet en evangelie, dit is gemakkelijk te zeggen en te schrijven. Maar de werkelijke ervaring, die ons de dingen leert onderscheiden, is een geschenk van de Geest. 'De man Christus heeft het ook ontbroken, toen Hij op de berg was, zodat een engel trachtte Hem te troosten; Hij was een Doctor, uit de hemel, door een engel bevestigd. lk zou hebben gemeend dat ik het kon, omdat ik zo veel en zo lang daarover heb geschreven. Maar wanneer het er op aankomt, dan zie ik wel dat het mij ten zeerste ontbreekt'. Zulke praktische dingen moet men bij ervaring leren kennen. Men kan ze gemakkelijk zeggen en schrijven, maar men moet ze leren.

Wat is eenvoudiger aanduiding van wet en evangelie, dan dat men wijst op het verschil tussen eisen en geven. Een kind kan het begrijpen. Zelfs een paard weet, dat het verschil maakt, of de knecht hem haver geeft, of dat deze hem toom en bit aandoet. Voorbeelden zijn er genoeg, en Luther gebruikt ze gretig om zaken te

Wat is eenvoudiger aanduiding van wet en evangelie, dan dat men wijst op het verschil tussen eisen en geven. Een kind kan het begrijpen. Zelfs een paard weet, dat het verschil maakt, of de knecht hem haver geeft, of dat deze hem toom en bit aandoet. Voorbeelden zijn er genoeg, en Luther gebruikt ze gretig om zaken te

In document LUTHER, BELOFTE EN ERVARING (pagina 128-142)