Het ligt, gelijk zeer veel Kloosters in Rusland, in zijne muuren ingeslooten, aan het
Zuidelijke einde der Stad. Binnen dien omkring treft men eene meenigte van
gebouwen aan, van welken echter, behalven eene goede Façade der Hoofdkerk, geen
één iets bijzonders voor de Architectuur oplevert. Men voerde mij eerst in
eene Kerk digt bij den ingang, die zich wederöm in eene Beneden- en Boven-kerk
verdeelt; de Beneden-kerk, en een verwulfd Vertrek daar naast, zijn laag: zoo dat de
Grafmonumenten van eenige bekende Russische Grooten, waar van men er hier
omtrent een tiental ontdekt, die hoogheid en stoutheid niet kunnen aanbieden, die
hun een lugtiger verhevener gebouw zou toegestaan hebben. Het zijn al veel
getronqueerde platte Pyramiden van Italiäansch of ander gecouleurd Marmer, met
eenig wit Marmer, waar van men doorgaans, boven op of ter zijde. Medaillons of
Bustes der overleedenen, en Allegorique figuuren gebijteld heeft. Meesterstukken
van kunst en smaak heb ik er niet onder aangetroffen; een det besten was het
Narischkinsche Gedenkteken, dat er even geplaatst Was. De Staatsminister
Bezborodko, de laatste, die hier ter ruste gelegd was, had het zijne nog niet bekomen.
In 't midden van deeze Kerk had, tot de overbrenging naar de Cathedraalkerk toe,
het lijk van Peter III, onder een' effen zerk, zelfs zonder het minste opschrift, gelegen.
De Ceremoniën, vóór het oogenblik dier overvoering, moeten zoo plegtig als akelig,
want het Woord van aandoenlijk koomt mij hier kwalijk geplaatst voor, zijn geweest.
Paul, willende alles, 't geen volgens de Hof- of Kerkgebruiken bij zijnes Vaders dood
en eerste begraaffenis verzuimd was, thans op eene treffende wijs vergoeden, liet de
kist nog in den kelder openen; en de gantsche Keizerlijke
Familie daalde in het graf zelve, 't welke slechts door eene flauwe doodslamp verlicht
was, neder, en kuste de half vergaane hand des Vaders of des Grootvaders. Eene der
jonge Princessen, die toen een dertien of veertien jaaren oud mocht zijn, konde zelfs
een' zeer geruimen tijd daarna van deeze onderäardsche hulde aan den ongelukkigen
Monarch noch denken noch spreeken, zonder van eene koude rilling bevangen te
worden
(a). Er hing, geduurende mijn verblijf in deeze Hoofdstad nog overäl een prent
te koop, waar Paul voorgesteld wordt, als zijn' Vader uit het graf weder in 't leven
roepende, en hem de hand geevende, ten einde hem zoo veel te gemakkelijker uit de
doodkist te doen oprijzen, met een hoope voor Catharina zeer beleedigende
zinnebeelden. De Bovenkerk is hooger van terdieping, doch bevat niets, dat waard
is genoemd te worden; slechts in eene Zaal ter zijde hangt een groote schilderij, welke
het
(a) Over 't algemeen zijn de eerbewijzingen, die men den dooden in dit Rijk aandoet, zeer staatelijk. Ik durf de uuren niet meer bepaalen, die de Hofdames, zoo lang het lijk der Keizerin op het Paradebed lag, in de vorst, en wegens den reuk met open vensters, achter één de wacht er bij hebben moeten houden, in het sombere doch daaröm niet verwarmende rouwgewaad. Bij den dood des Konings van Polen, had dit voor de Heeren even eens plaats.
huwelijk van den oudsten Grootvorst voorstelt, met eene meenigte Portraitten, welke
tot de Keizerlijke Familie en de verdere Hofhouding behooren. De Hoofdkerk van
het Klooster is het fraaiste Tempelgebouw, dat ik mij herïnnere in Rusland gezien
te hebben, van de zuiverste tekening en van de stoutste Ordonnantie; het heeft de
gedaante van een Romeinsch Kruis. De overleeden Keizerin heest er de laatste hand
aan gelegd, want ik meen dat het gebouw reeds vroeger aangevangen was. Men ziet
er talrijke schilderijën, zoo van Italiäansche als Russische Meesters: welke echter,
schoon zij, inzonderheid de eerste, haar veel gekost hebben, niet alle aan de prijs
beäntwoorden; niet te min zijn zij over 't algemeen beter dan de meeste, die men in
de Grieksche Kerken ontmoet. Het Portrait van Catharina levensgrootte, met eene
Inscriptie daar onder, aangaande den bouw der Kerke, en 't geen door haare
Voorzaaten en haar voor het Klooster verricht is, gelijk mede tegen haar over een
Portrait van Czaar Peter I, staan in een' zijdegang. Het Graf van den Vorstelijken
Heiligen, naar wien de geheele Stichting den naam draagt, bevindt zich in den rechter
Kruisgang, en is geheel van zilver. Zijne daaden ziet men op den zerk en basrelief
voorgesteld; van achteren verheft zich een soort van Pyramide. Het fatsoen alleen
van dit opgewerkt Metaal heeft onnoemelijke schatten gekost. Tegen dit Gedenkstuk
over heeft men in den muur een Buste van den tegenwoordigen Metropoliet, die in
het
Klooster zijn verblijf houdt, geplaatst, 't welk veel te duur betaald is. Een zwaare en
fraaije zilveren Kroon hangt vlak vóór het hek van het Altaar, 't welk zelf in een'
uitmuntenden smaak gewerkt is. Achter het Altaar loopt de Kerk rond toe, doch
tusschen beiden nog met eene dubbele rei pijlaaren. In een ander gebouw binnen den
omtrek van 't Klooster bewaart men in eene Bovenzaal den schat. Meest alles rust
in kisten en kassen, die sreeds verzegeld zijn, en telkens, wanneer het bezichtigen
daarvan aan een' vreemden wordt toegestaan, of wanneer men er een stuk uit behoeft,
weder op dezelfde wijze geslooten worden. Het zijn, gelijk dergelijke Kerkenschatten
overäl, Choor-kleederen, Mijters, Euangelie-boeken, Calices enz., behalven in de
hoogte een meenigte Grieksche platte Heiligen-beeldtjes. De fluweelen muts van
Alexander Newsky zelven, een Euangelie-boek op kosten der Kroon met steentjes
bezet, en een prachtige moderne Mijter van den thans leevenden Metropoliet, benevens
een paar Calices, waarvan ééne vooräl, met Camoeën en Edelgesteenten bezet, een
model van kostbaarheid en smaak is, verdienen hier voornaamentlijk genoemd te
worden. Catharina, die in 't geheel dit Klooster zeer begunstigde, heeft het laatste
stuk, met verscheiden andere dingen van waarde, hier geschonken. Behalven het
woongebouw des Metropoliets, bevat de Stichting ook een Geestelijk Seminarium
van omtrent 400 Discipelen, welke deels door de Monniken zelven,
wier getal mij ontschooten is, deels door vreemde Meesters hun onderricht bekomen.
In document
Johan Meerman, Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 3 · dbnl
(pagina 182-187)