• No results found

5. Vergelijking Nederlandse en Belgische rechtspraktijk

5.4 Gedwongen bedelarij

5.4.1 Overeenkomsten

Er zijn vele overeenkomsten tussen de wetsartikelen van Nederland en België. In beide wetsartikelen zijn het uitbuitingselement en het handelingselement opgenomen. Nu gedwongen bedelarij een vorm van dwang suggereert, is het geen punt dat in art. 433quinquies, § 1, 2° Sw geen dwangelement is opgenomen. Dit element is namelijk impliciet aanwezig.

159 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 19. 160 Cass. 29 november 2011, P.10.1766.N, 44.

43

5.4.2 Verschillen

Er zijn meer verschillen dan overeenkomsten tussen Nederland en België bij de toepassing van de wetsartikelen met betrekking tot gedwongen bedelarij. Opvallend is dat in België er beduidend vaker gedwongen bedelarij ten laste gelegd is dan in Nederland. Op basis van het onderzoek is de oorzaak daarvan niet duidelijk. Het kan dat gedwongen bedelarij zich meer voordoet in België; of dat in Nederland problemen worden ondervonden met het rondkrijgen van het bewijs, of dat gedwongen bedelarij lastiger op te sporen is in Nederland.

Bijzonder was een recente zaak in Nederland, waarin een minderjarige jongen door zijn oom naar Nederland was gebracht waardoor hij in een situatie kwam waar hij kon worden aangezet of gedwongen kon worden om te gaan bedelen.161 De dader werd verdacht van gedwongen

bedelarij in de zin van art. 273f lid 1 sub 2, sub 4 en sub 6 Sr. Sub 2 was in deze zaak van toepassing omdat het slachtoffer minderjarig was. De aanwezigheid van een dwangmiddel was dus niet nodig. Er diende dus enkel te worden voldaan aan het uitbuitingselement en het handelingselement. De handelingen dienden hierbij in causaal verband te staan met het

oogmerk van uitbuiting. Op basis van de omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de dader het slachtoffer in een situatie had gebracht waardoor hij geen andere uitweg had gezien dan om te gaan bedelen. Nu de handelingen in verband stonden met het oogmerk om het

slachtoffer te laten bedelen werd de verdachte vervolgd voor gedwongen bedelarij. Sub 4 en 6 kon niet worden bewezen waardoor de verdachte hiervoor werd vrijgesproken.

Een aantal verschillen met het Belgische recht komen in deze zaak duidelijk naar voren. In principe zou voorgaande zaak tot dezelfde uitspraak moeten leiden in België. Het

dwangelement was niet vereist in de Nederlandse zaak omdat het slachtoffer minderjarig was. De elementen die overblijven zijn het uitbuitingselement en het handelingselement. Dit zijn dezelfde elementen als genoemd in art. 433quinquies, § 1, 2° Sw. Uit Belgische jurisprudentie blijkt echter dat de volgende factoren meewegen om tot een veroordeling te komen: listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen en dwang. Hier dient dus sprake van te zijn om te oordelen dat er sprake is van gedwongen bedelarij. In casu kon niet bewezen worden dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen of andere handelingen had verricht waardoor het

161Rb. Amsterdam 20 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6721; voor verdere toelichting van deze zaak zie paragraaf

44 slachtoffer was aangezet om te bedelen. Er wordt dus niet voldaan aan een van de genoemde factoren uit de Belgische jurisprudentie. Ondanks het feit dat dit geen harde criteria is, blijkt uit jurisprudentieonderzoek in hoofdstuk 4 dat hier wel veel waarde aan wordt gehecht door de rechters. Er zijn te weinig objectieve elementen om te kunnen bewijzen dat de betrokkene slachtoffer is van mensenhandel met als doel de uitbuiting van de bedelarij. Dat de betrokkene minderjarig was, levert geen minder zware eis op om aan de eisen van gedwongen bedelarij te voldoen. Dit feit zou alleen meegewogen worden als strafverzwarende omstandigheid.

Wetstechnisch gezien zou de uitkomst van deze zaak in België en Nederland hetzelfde moeten zijn. Uit de Belgische jurisprudentie blijkt echter dat er aan bepaalde criteria dient te worden voldaan om te oordelen dat er sprake is van gedwongen bedelarij.

Hoogstwaarschijnlijk zou, indien deze zaak zich in België had voorgedaan, de verdachte zijn vrijgesproken omdat er geen mate van dwang bewezen kan worden.

Daarentegen zou de uitspraak hetzelfde kunnen zijn geweest indien het slachtoffer

meerderjarig was geweest. Het dwangelement zou dan namelijk wel vereist zijn in art. 273f lid 1 sub 1 Sr. De Nederlandse rechter had de verdachte dan vrij moeten spreken van gedwongen bedelarij omdat het dwangelement niet aanwezig is.

De verdachte kon in deze zaak schuldig worden bevonden voor hetzelfde strafbare feit maar via meerdere subleden: art. 273f lid 1 sub 1, 4 en 6 Sr. Nu subleden 4 en 6 niet bewezen kon worden, bleef alsnog sublid 1 over waardoor de verdachte kon worden veroordeeld voor overige uitbuiting. Er zijn dus meerdere opties om een verdachte kunnen veroordelen omdat artikel 273f Sr uit meerdere leden bestaat die in chronologische volgorde staat.

In het Belgische recht is art. 433quinquies, § 1, 2° Sw de enige optie om iemand te vervolgen voor mensenhandel met als doel de uitbuiting van de bedelarij. Indien dit feit niet bewezen kan worden, dan wordt de verdachte vrijgesproken. Daarentegen biedt art. 433ter lid 1 1° Sw een uitkomst bij een dergelijke situatie in België. In dit artikel is uitbuiting van bedelarij strafbaar gesteld. Mensenhandel speelt in art. 433ter lid 1 1° Sw geen rol. In eerste instantie leek dit artikel overbodig omdat art. 433quinquies, § 1, 2° Sw ernaast bestond. Dit artikel biedt echter mogelijkheden indien mensenhandel niet bewezen kan worden.

45 5.5 Criminele uitbuiting

5.5.1 Overeenkomsten

De Nederlandse- en Belgische strafbaarstelling van criminele uitbuiting lijken, in vergelijking met de andere vormen van overige uitbuiting, het meest op elkaar. Beiden bestaan ze uit de volgende drie elementen: handelingselement, dwangelement en uitbuiting van strafbare activiteiten/tegen wil een misdrijf laten plegen.

Een belangrijke zaak in Nederland ging over jonge vrouwen die werden gedwongen om drugs te smokkelen. Door de rechtbank en het Hof werd er verschillend geoordeeld over of er sprake was van dwang en uitbuiting. Dat een veroordeling zou hebben gevolgd, lijkt

aannemelijk indien de gegeven zaak zich in België zou hebben voorgedaan. Jurisprudentie die hierbij relevant lijkt is, als het Belgisch recht van toepassing was geweest, de Belgische zaak waarin het begrip ‘werven’ werd gedefinieerd.162 De term ‘werving’ met als doel een vorm

van overige uitbuiting, moest volgens het Hof in zijn normale betekenis worden begrepen. Hiermee wordt bedoeld dat werving van een persoon met uiteindelijk doel de ander aanzetten tot het plegen van misdaad of wanbedrijf, ook gezien moet worden als criminele uitbuiting. Indien er toestemming door het slachtoffer is gegeven om het criminele feit te plegen, dan kan de verdachte niet veroordeeld worden. Als de instemming van het slachtoffer is gegeven doordat hij of zij is gedwongen, bedrogen of misleid, dan is het irrelevant dat er toestemming is gegeven. Dit is voor zowel minder- als meerderjarige slachtoffers van toepassing. De verdachte zal dan gewoon veroordeeld worden. Er zal in het Belgisch recht dus, net zoals in Nederland, sprake zijn van criminele uitbuiting in deze zaak, omdat de minderjarige en meerderjarige slachtoffers zijn geworven om drugs te smokkelen en daartoe misleid zijn.

Op basis van de jurisprudentie is het ten laste leggen en bewezen verklaren van gelieerde strafbare feiten in een zaak van overige uitbuiting eerder regel dan uitzondering. Dit blijkt uit het feit dat er groeperingen in België zijn veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die mensen ronselde om winkeldiefstallen te plegen. Dit gebeurt zowel in Nederland als in België.

46

5.5.2 Verschillen

Verschil tussen de Nederlandse en Belgische rechtspraktijk met betrekking tot criminele uitbuiting is dat het - in tegenstelling tot de Belgische regelgeving - volgens art. 273f Sr niet van belang is of de verzoeken van daders aan slachtoffers om een criminele daad te plegen vrijblijvend waren of dat ze hebben ingestemd. In de Belgische wet is in lid 2 van art.

433quinquies Sw opgenomen dat de toestemming van het slachtoffer bij criminele uitbuiting daartegen wel van belang is. De bedoeling van dit artikel is dat, naast het geval waarin het slachtoffer gedwongen wordt, er tevens sprake is van mensenhandel bij bedrog of misleiding. De verdachte zal enkel worden vervolgd indien de toestemming van het slachtoffer is gegeven door dwang, misleiding of bedrog. Dit is een extra element waaraan voldaan dient te worden om tot een veroordeling van criminele uitbuiting in België te komen. Dit kan verschil maken bij de beslissing of de verdachte vervolgd zal worden. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat bij een zaak van overige uitbuiting vaak sprake van misleiding of bedrog.

In Nederland is het voor minderjarigen volgens art. 273f lid 1 sub 2 Sr niet vereist dat er sprake is van een dwangmiddel om tot een veroordeling voor overige uitbuiting te komen. Daarentegen is het dwangelement wel vereist, ondanks als het slachtoffer minderjarig is, indien criminele uitbuiting (of een andere vorm van overige uitbuiting) ten laste is gelegd met art. 273f lid 1 sub 4 of 6 Sr. Ondanks het feit dat het dwangelement vaak niet vereist is bij minderjarigen, is dit element makkelijker bewezen dan bij volwassenen. Door hun

afhankelijke positie ten opzichte van ouders of volwassenen en hun bijzondere kwetsbaarheid, nemen rechters snel aan dat er sprake is van een dwangmiddel zoals ‘misbruik van uit

feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ of ‘misbruik van een kwetsbare

positie’.163 Er kan dus worden verondersteld dat bij minderjarigen sneller sprake is van dwang in een dergelijke situatie. In een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2018, is overwogen dat de kinderen onder andere door hun jonge leeftijd afhankelijk waren van de verdachte, er werd dus voldaan aan het dwangelement.164

Het dwangelement is in België daarentegen wel altijd een essentiële voorwaarde om een verdachte te kunnen veroordelen voor criminele uitbuiting, ook indien het slachtoffer

minderjarig is. In de Belgische uitspraak over de frauderende Nigeriaanse studenten, werd de verdachte vrijgesproken omdat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de slachtoffers

163 NRM 2016, p. 73.

47 gedwongen waren om een strafbaar feit te plegen.165 In de Belgische jurisprudentie zijn geen

voorbeelden van overwegingen van rechters die gaan over de afhankelijke en kwetsbare positie van minderjarigen. Er kan dus niet beoordeeld worden of er een verschil is tussen de overwegingen van Nederlandse en Belgische rechters over wanneer sprake is van dwang bij minderjarigen. Wel kan worden geconcludeerd dat in Nederland een verdachte sneller zal worden veroordeeld, indien art. 273f lid 1 sub 2 Sr ten laste is gelegd, dan in België omdat het dwangelement niet vereist is.

5.3 Tussenconclusie

België lijkt een zwaardere strafbaarstelling te hebben dan Nederland. Om tot een bewezenverklaring van overige uitbuiting te komen, hoeft er maar aan twee elementen voldaan te worden in plaats van drie. Uit de rechtsvergelijking blijkt dit echter niet voor iedere vorm van overige uitbuiting te zijn.

De Nederlandse en Belgische strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting verschillen op een aantal punten van elkaar. Zo is het uitbuitingselement in de Belgische wet vervangen voor ‘in strijd met de menselijke waardigheid’. Uit het Nederlandse jurisprudentieonderzoek blijkt dat er verschillend wordt geoordeeld of er sprake is van arbeidsuitbuiting. Het feit dat in de Belgische wet het (dwang)middel is weggelaten, is niet relevant nu in de Nederlandse rechtspraktijk bij het bewezen verklaren van dit bestanddeel geen problemen worden

ondervonden. Het weglaten van het (dwang)middel zal in Nederland niet veel effect hebben nu de focus op het uitbuitingselement en het handelingselement ligt. De Chinese Horeca- criteria zijn vrij breed gedefinieerd waardoor rechters tot verschillende veroordelingen komen. Bovendien zijn deze factoren niet cumulatief waardoor rechters zelf kunnen oordelen aan welk criterium zij meer gewicht toekennen. Dit is in de Belgische rechtspraktijk niet veel anders. Strijd met de menselijke waardigheid wordt gemeten met gelijksoortige criteria als de Chinese Horeca-criteria. Uit het Belgische jurisprudentieonderzoek blijkt dat door de

Belgische rechters deze criteria verschillend of helemaal niet wordt toegepast. Dit zorgt ervoor dat zowel de Nederlandse als de Belgische uitspraken niet eenduidig zijn. Dit kan in beide landen strijd met het lex-certa beginsel opleveren.

Tussen de wetsartikelen van België en Nederland met betrekking tot gedwongen bedelarij, bestaan geen grote verschillen. Het uitbuitingselement en het handelingselement zijn

48 opgenomen in beide wetsartikelen. Omdat gedwongen bedelarij een mate van dwang

suggereert, is het geen punt dat in art. 433quinquies, § 1, 2° Sw geen dwangelement is opgenomen. Dit element is namelijk impliciet aanwezig. Gedwongen bedelarij is een delict dat nog niet vaak ten laste is gelegd in Nederland. Om deze reden is het lastig een duidelijk patroon op te merken in de toepassing van art. 273f Sr omtrent gedwongen bedelarij. Uit de meest recente uitspraak in Nederland is het art. 273f Sr omtrent gedwongen bedelarij ruim toegepast, waaruit geconcludeerd kan worden dat gedwongen bedelarij breed uitgemeten wordt in de Nederlandse rechtspraktijk.166 In deze zaak ging het echter om een minderjarig slachtoffer waardoor de strafbaarstelling in Nederland ruimer is gezien het dwangelement niet vereist is. De Belgische strafbaarstelling van gedwongen bedelarij is niet zo ruim als de Nederlandse strafbaarstelling. In de Belgische jurisprudentie zijn namelijk criteria gecreëerd die als maatstaven dienen om te oordelen of er sprake is van gedwongen bedelarij. Het dwangelement is hierbij altijd een voorwaarde ongeacht de leeftijd van het slachtoffer. Hierdoor heeft de Belgische rechter minder vrijheid dan de Nederlandse rechter bij de beoordeling of er sprake is van gedwongen bedelarij.

De Nederlandse- en Belgische strafbaarstelling en toepassing van criminele uitbuiting lijken, in vergelijking met de andere vormen van overige uitbuiting, het meest op elkaar. Zoals in paragraaf 5.2.3 naar voren is gekomen, blijkt dat een zaak in Nederland of België waar criminele uitbuiting ten laste is gelegd, vaak tot dezelfde uitkomst zou leiden. Het grootste verschil is dat uit Nederlandse rechtspraktijk volgt dat het niet van belang is of de verzoeken aan slachtoffers om een criminele daad te plegen vrijblijvend waren of dat ze uiteindelijk hebben ingestemd. In de Belgische wet is de toestemming van het slachtoffer van belang, daar wordt enkel gestraft indien iemand tegen zijn wil een misdrijf pleegt. Er zal wel een

bestraffing volgen indien toestemming is gegeven door misleiding of bedrog. Dit kan dus een verschil opleveren ten aanzien van de veroordeling van iemand die verdacht wordt van criminele uitbuiting in België. Hoogstwaarschijnlijk is er bij een zaak van overige uitbuiting vaak wel sprake van misleiding of bedrog. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat in Nederland een verdachte sneller zal worden veroordeeld, indien art. 273f lid 1 sub 2 Sr ten laste is gelegd, dan in België. Nederland heeft een ruimere strafbaarstelling bij minderjarigen omdat het dwangelement dan niet vereist is.

49

6. Conclusie

In deze masterscriptie is onderzocht of het Belgische wetssysteem als inspiratie kan dienen voor de manier waarop Nederland invulling moet geven aan art. 273f Sr met betrekking tot overige uitbuiting. De focus bij deze vraag ligt op het beperken van de reikwijdte van art. 273f Sr en op het bewerkstelligen van eenduidigheid bij de toepassing van dit wetsartikel. Geconcludeerd kan worden dat Nederland inspiratie kan halen uit het Belgische recht ten aanzien van bepaalde vormen van overige uitbuiting om de toepassing van art. 273f Sr met betrekking tot overige uitbuiting te verbeteren.

Nederland en België zijn lidstaten van het EVRM. De huidige wetsbepalingen voldoen aan de eisen die worden gesteld door het EHRM ten aanzien van art. 4 EVRM om mensenhandel

50 effectief strafbaar te stellen en te vervolgen. In navolging van het Palermo Protocol inzake mensenhandel hebben België en Nederland de strafbaarstelling van mensenhandel op een verschillende manier uitgebreid. Bij iedere vorm van overige uitbuiting dient er volgens de Nederlandse wet te worden voldaan aan dezelfde elementen: handeling, (dwang)middel en uitbuiting. In België bestaat de wetsbepaling uit de volgende elementen: handeling en uitbuiting/omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid/tegen wil een misdrijf laten plegen. Welke elementen van toepassing zijn is afhankelijk van welk soort uitbuiting er sprake is. In art. 433quinquies Sw staan de verschillende vormen van uitbuiting in aparte subleden. Er kan doelgerichter per vorm van uitbuiting gekeken worden welke elementen vereist zijn om te komen tot een bewezenverklaring van arbeidsuitbuiting,

gedwongen bedelarij of criminele uitbuiting. Hierdoor is art. 433quinquies Sw specifieker en duidelijker dan art. 273f Sr waar de wettekst lang is en alle vormen van uitbuiting in één lid genoemd staan. Hier kan de Nederlandse wetgever dus een voorbeeld aan nemen.

De Chinese Horeca-criteria worden door de Nederlandse rechters toegepast op alle vormen van overige uitbuiting om het uitbuitingselement te bewijzen. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat deze criteria tot uiteenlopende oordelen van rechters leiden. Het is apart dat voor iedere vorm van uitbuiting dezelfde criteria worden toegepast. Een delict ten aanzien van criminele uitbuiting is inhoudelijk beduidend anders dan bijvoorbeeld arbeidsuitbuiting. Dit vraagt om aparte strafbaarstellingen waar duidelijk in is gedefinieerd welke bestanddelen vereist zijn om een verdachte te kunnen vervolgen/veroordelen voor een bepaalde vorm van overige uitbuiting. Bovendien kan op deze manier de strafbepaling gespecificeerd worden, waardoor deze bepaling voor iedereen duidelijker wordt om te begrijpen.

In België is het dwangelement niet wettelijk vereist maar uit onderzochte jurisprudentie in hoofdstuk 4 volgt dat in de praktijk het dwangelement impliciet is vereist bij gedwongen bedelarij en criminele uitbuiting. Het dwangelement is bij de overwegingen van de Nederlandse rechter vaak geen onderwerp van discussie. Het heeft dus geen toegevoegde waarde om, net als de Belgische wetgever, het dwangelement uit art. 273f Sr te verwijderen nu deze in België toch vaak impliciet wordt beoordeeld.

In tegenstelling tot Nederland, heeft de Belgische wetgever in het wetsartikel geen

onderscheid gemaakt tussen minder- en meerderjarige slachtoffers van mensenhandel. Het is enkel een strafverzwarende omstandigheid wanneer het een minderjarig slachtoffer betreft. Nederland heeft een aparte strafbepaling voor minderjarige slachtoffers waar het

51 dwangelement niet vereist is.167 Het bewijs van een dwangmiddel bij minderjarige

slachtoffers is wel vereist indien art. 273f lid 1 sub 4 Sr ten laste is gelegd.168 Echter, bij

minderjarige slachtoffers wordt al snel uitgegaan van het feit dat zij een kwetsbare positie hebben en daardoor sprake is van dwang. België lijkt door het ontbreken van het

dwangelement in art. 433quinquies Sw een ruimere strafbaarstelling te hebben dan Nederland. Dit is echter niet het geval indien criminele uitbuiting of gedwongen bedelarij ten laste is gelegd. Bij deze delicten is het dwangelement altijd vereist, ongeacht de leeftijd van het slachtoffer. De Nederlandse strafbaarstelling is, in het geval van een minderjarig slachtoffer, strikter indien art. 273f lid 1 sub 4 Sr ten laste is gelegd omdat er een dwangmiddel is vereist. Er kan worden geconcludeerd dat de Nederlandse wet duidelijker is wanneer sprake moet zijn van een dwangmiddel. Dit maakt dat er ten aanzien van dit element geen inspiratie kan

worden gehaald uit de Belgische rechtspraktijk.

In art. 273f lid 2 Sr staat een niet-limitatieve opsomming van overige uitbuiting. Dit betekent dat ook andere vormen van uitbuiting strafbaar kunnen worden gesteld dan enkel genoemd in lid 2.169 Daarentegen bevat art. 433quinquies Sw een uitputtende opsomming van de vormen

van uitbuiting die strafbaar zijn. Door in art. 273f lid 2 Sr een limitatieve opsomming van overige uitbuiting te maken kan de reikwijdte van de strafbaarstelling worden beperkt. Door