• No results found

4. Belgische aanpak overige uitbuiting in de rechtspraktijk

4.4 Criminele uitbuiting in de Belgische rechtspraak

Tussen 2013 en 2018 zijn er drie zaken bij de rechter voorgekomen waarin mensenhandel om een misdaad of een wanbedrijf te doen plegen ten laste was gelegd. In één zaak is de

verdachte veroordeeld144 en in twee zaken zijn de verdachten vrijgesproken.145 Een van de

zaken ging om een verdachte die een netwerk had opgezet om Afrikaanse studenten op pseudo-legale wijze naar België te laten komen. Door valse documenten te creëren en aan te dragen, werd er een studentenvisum aangevraagd. De verdachte werd hierbij geholpen door loopjongens, die ook onder valse voorwendselen naar België waren gehaald. De loopjongens werden gedwongen om fraude te plegen, zodat de verdachte zo lang mogelijk onder de radar

141 Corr. Brussel (60ste kamer), 3 maart 2015. 142 Corr. Brussel (60ste kamer), 19 mei 2016. 143 Corr. Brussel (60ste kamer), 29 juni 2017. 144 Corr. Antwerpen (4c kamer), 27 mei 2013.

35 kon blijven. Ze moesten de benodigde documenten voor het studentenvisum verzamelen, bewaren en legaliseren. Daarnaast onderhielden de loopjongens contact met de studenten. Er werd mensenhandel om een misdrijf te doen plegen ten laste gelegd, met daarbij de volgende strafverzwarende omstandigheden: misbruik van een kwetsbare positie van de vreemdelingen, gebruik van listige kunstgrepen zoals geweld, bedreiging of dwang. Daarnaast telde als strafverzwarende omstandigheid mee dat van het misdrijf een gewoonte was gemaakt. De verdachte werd vrijgesproken, omdat er onvoldoende objectieve elementen aanwezig waren om te oordelen dat de vreemdelingen door de verdachte waren gedwongen om de strafbare feiten te plegen. De loopjongens hadden bovendien ook baat bij hun werkzaamheden.146

Het dwangelement is een essentiële voorwaarde om tot een veroordeling van criminele uitbuiting te komen. Op dit vereiste liep een zaak op 7 januari 2015 spaak, waardoor de verdachten werden vrijgesproken.147 Het ging in deze zaak om tien verdachten die voor

verschillende feiten werden vervolgd. Door de naïviteit van het slachtoffer, die onder bewind stond, kon misbruik van hem gemaakt worden. Het feit dat het slachtoffer onder bewind stond, had niet als gevolg dat het slachtoffer niet in staat was om de situatie goed in te schatten of dat hij was gedwongen om diefstal en fraude te plegen. Bovendien waren er geen aanwijzingen dat het slachtoffer de diefstallen had gepleegd. Er moeten dus meer

objectiveerbare bewijsstukken aanwezig zijn om tot een bewezenverklaring van criminele uitbuiting te komen.

Twee zaken die gingen over criminele organisaties die mensen ronselden om

winkeldiefstallen te plegen, zijn in deze context noemenswaardig.148 Het ging in beide zaken

om Roemeense criminele organisaties die arme Roemenen ronselden om naar België te komen en daar een beter leven te krijgen. Eenmaal aangekomen werden zij, om hun reis terug te betalen, gedwongen door middel van bedreiging om winkeldiefstallen te plegen en

verdovende middelen te verkopen. De verdachten werden veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, met als verzwarende omstandigheid mensen te hebben gebruikt om diefstallen te plegen. Hieruit blijkt dat criminele uitbuiting ook onder een ander wetsartikel kan vallen.

146 Corr. Leuven (17e kamer), 12 mei 2015. 147 Corr. Luik (19e kamer), 7 januari 2015.

36 4.5 Tussenconclusie

Uit bovenstaande jurisprudentie blijkt hoe overige uitbuiting in de praktijk beoordeeld wordt. Voor een veroordeling van arbeidsuitbuiting moet er aan twee voorwaarden worden voldaan. Allereerst is er een actie vereist, zoals de werving, vervoering, of overdracht van een persoon. Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat deze voorwaarde snel wordt aangenomen. Zo wordt bijvoorbeeld aan het element ‘werven’ al voldaan zodra het slachtoffer wordt aangenomen om gebruik van te kunnen maken. Het tweede element is dat er sprake moet zijn van strijdigheid met de menselijke waardigheid. Voor invulling van dit element, zijn in de jurisprudentie criteria gecreëerd die leidend zijn bij de berechting van dit soort zaken. De rechtbank

onderzoekt hierbij de volgende factoren: arbeidsomstandigheden (bovenmatige werkuren, een bespottelijk salaris, geen rustdagen), slechte woon- en leefomstandigheden, om valse redenen salaris inhouden, afhankelijkheid van de werkgever (afnemen van paspoort), waakhonden of dat het slachtoffer een arbeidsongeval heeft begaan. De criteria zijn aanzienlijk verruimd in vergelijking met de vereiste factoren uit de MvT. Dit is een logisch gevolg van de diversiteit van arbeidsrechtelijke zaken. In een zaak over een arbeidsongeval werd de strijd met

menselijke waardigheid aanwezig geacht doordat er een ongeval had plaatsgevonden en de verdachte dit probeerde te verbergen. Ondanks dat dwang geen vereist element is, lijkt het toch impliciet vereist voor het element ‘in strijd met de menselijke waardigheid’.

Afhankelijkheid ten opzichte van de werkgever lijkt in relatie te staan tot het dwangvereiste, omdat er een bepaalde mate van dwang moet zijn om afhankelijk van iemand te kunnen zijn. Het dwangvereiste is alleen vereist voor het element ‘in strijd met de menselijke waardigheid’ en niet voor het wervingselement. De focus ligt bij de toepassing van art. 433quinquies, § 1, 3° Sw op de menselijke waardigheid.

Slachtoffers van gedwongen bedelarij bevinden zich vaak in kwetsbare posities en werken vaak onder mensonwaardige omstandigheden. Uit de MvT blijkt dat de volgende factoren meewegen om tot een veroordeling te komen: listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen en dwang. De rechters hebben bij hun overwegingen van de besproken zaken die betrekking hebben op gedwongen bedelarij deze criteria nagelopen. Hier dient dus sprake van te zijn om te oordelen dat er sprake is van gedwongen bedelarij. Bij de besproken zaken was het

duidelijk dat er sprake was van gedwongen bedelarij. Hier zijn dus geen aanvullende criteria uit voortgekomen dan die gesteld zijn in de wet.

37 Voor criminele uitbuiting moet er aan twee elementen voldaan worden. Het eerste element dat betrekking heeft op onder andere de werving en het vervoer, wordt in jurisprudentie niet als een drempel om tot een bewezenverklaring te komen beschouwd. Het tweede element dat betrekking heeft op het intentionele doel, de wil, kan discussie opleveren. Het slachtoffer moet gedwongen zijn om strafbare feiten te plegen. Dit moet ondersteund worden door objectieve elementen, waarbij alleen een kwetsbare positie niet voldoet. Het is lastig dit element te objectiveren. Hierdoor kan de bewijslast hoog zijn. Als er niet voldaan wordt aan de twee elementen, deze vereisten, kan er wel nog aan de vereisten van bv. een criminele organisatie worden voldaan. Hierdoor kan de verdachte alsnog worden veroordeeld.

38