• No results found

De theoretische uitbuiting van artikel 273f Sr : Een onderzoek naar in hoeverre het Belgische recht als inspiratie kan dienen voor Nederland met betrekking tot de regelgeving van overige uitbuiting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De theoretische uitbuiting van artikel 273f Sr : Een onderzoek naar in hoeverre het Belgische recht als inspiratie kan dienen voor Nederland met betrekking tot de regelgeving van overige uitbuiting"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

De theoretische uitbuiting van artikel 273f Sr

Een onderzoek naar in hoeverre het Belgische recht als inspiratie kan dienen voor Nederland met betrekking tot de regelgeving van overige uitbuiting

Universiteit van Amsterdam Faculteit der rechtsgeleerdheid

Masterscriptie Publiekrecht, sectie Strafrecht

Roselijn Corbey Datum: 07-01-2019

(2)

1

Mensenhandel is een onaantastbaar groot probleem, waar enkel een

topje van een ijsberg zichtbaar van is in de maatschappij. Laten we het

tastbaar maken.

(3)

2

Abstract

In art. 273f Sr is mensenhandel strafbaar gesteld. Mensenhandel doet zich in verschillende vormen voor. Deze scriptie gaat over arbeidsuitbuiting, criminele uitbuiting en gedwongen bedelarij: vanaf nu geduid als overige uitbuiting. Er bestaat veel discussie over art. 273f Sr, zo wordt gesteld dat het artikel te omvattend is en er geen eenduidigheid bestaat in de toepassing van dit artikel. Rechters passen het artikel zeer divers toe, door de vage en ruime formulering van het artikel. De vraag is of deze discussie enkel in Nederland wordt gevoerd of ook in buurlanden die dezelfde internationale verdragen moesten implementeren in hun nationale wetgeving. Het lijkt dat België de verschillende vormen van overige uitbuiting in art.

433quinquies Sw duidelijker heeft gedefinieerd en onderscheiden. In deze masterscriptie is

onderzocht of het Belgische wetssysteem als inspiratie kan dienen voor de manier waarop Nederland invulling moet geven aan art. 273f Sr met betrekking tot overige uitbuiting. De focus bij deze vraag ligt op het beperken van de reikwijdte van art. 273f Sr en op het

bewerkstelligen van eenduidigheid bij de toepassing van dit wetsartikel. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, is er een literatuuronderzoek uitgevoerd. De bronnen die hierbij zijn geraadpleegd, zijn wetgeving, jurisprudentie, wetenschappelijke artikelen en boeken. Allereerst is het bereik van art. 273f Sr en art. 433quinquies Sw onderzocht. Hierbij wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de strafbaarstelling van overige uitbuiting, de internationale ontwikkelingen en de parlementaire geschiedenis omtrent mensenhandel van Nederland en België. Vervolgens zijn de Nederlandse en Belgische jurisprudentie van 2014 tot heden met betrekking tot overige uitbuiting uiteengezet. Aansluitend is de aanpak van de strafbaarstelling van overige uitbuiting in de Nederlandse en Belgische rechtspraktijk

vergeleken met elkaar. Uit het onderzoek komt naar voren dat het Belgische wetssysteem ten aanzien van bepaalde vormen van overige uitbuiting als inspiratie kan dienen om de

reikwijdte van art. 273f Sr te beperken en om eenduidigheid bij de toepassing van dit artikel te bewerkstelligen. In dit onderzoek blijkt dat zowel de Nederlandse als de Belgische toepassing van arbeidsuitbuiting niet eenduidig zijn. Uit de Nederlandse jurisprudentie kan worden afgeleid (Chinese Horeca-arrest) aan welke criteria de rechter toetst bij een zaak van overige uitbuiting. Uit de Belgische jurisprudentie blijkt dat ten aanzien van arbeidsuitbuiting aan nagenoeg dezelfde criteria wordt getoetst als in het genoemde Chinese Horeca-arrest. Het is mogelijk dat deze criteria verouderd zijn. Om verschillende oordelen van rechters te

voorkomen, is het wenselijk dat de wetgevers van Nederland en België zich over dit vraagstuk gaan buigen. De Belgische strafbaarstellingen van gedwongen bedelarij en criminele uitbuiting zijn specifieker gedefinieerd dan de Nederlandse strafbaarstellingen.

(4)

3 Nederland kan inspiratie opdoen uit de aparte strafbaarstellingen die in België zijn gesteld ten aanzien van de verschillende vormen van uitbuiting en de gecreëerde criteria die blijken uit jurisprudentie. Deze criteria bieden namelijk houvast waardoor de reikwijdte van dit artikel beperkt zal worden.

(5)

4

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

1. Inleiding ... 7

2. De juridische ontwikkelingen omtrent mensenhandel ... 11

2.1 Inleiding ... 11

2.2 Internationaal juridisch kader ... 11

2.2.1. Het Palermo Protocol en het EU-kaderbesluit ... 11

2.2.2. Verdrag van Warschau ... 13

2.3 Internationale definitie ‘overige uitbuiting’ ... 13

2.4 Nationaal juridisch kader van Nederland betreffende overige uitbuiting ... 14

2.4.1. Nederlandse definitie van overige uitbuiting ... 14

2.4.2. Artikel 273f lid 1 sub 1 Sr ... 15

2.4.3. Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ... 16

2.4.4. Artikel 273f lid 1 sub 6 Sr ... 17

2.4.5. Artikel 273f lid 2 Sr ... 17

2.5 Nationaal juridisch kader België ... 18

2.5.1. Belgische definitie overige uitbuiting ... 18

2.5.2. Artikel 433quinquies Strafwetboek ... 18

2.5.3. Artikel 433quinquies, § 1, 2° Strafwetboek ... 19

2.5.4. Artikel 433quinquies, § 1, 3° Strafwetboek ... 19

2.5.5. Artikel 433quinquies § 1, 5° Strafwetboek ... 20

2.6 Artikel 4 EVRM ... 20

3. Nederlandse aanpak overige uitbuiting in de rechtspraktijk ... 22

3.1 Inleiding ... 22

3.2 Arbeidsuitbuiting in de Nederlandse rechtspraak ... 23

3.3 Gedwongen bedelarij in de Nederlandse rechtspraak ... 25

3.4 Criminele uitbuiting in de Nederlandse rechtspraak ... 26

3.4.1 Hof Den Haag 16 november 2017 ... 26

3.4.2 Criminele uitbuiting in de Nederlandse rechtspraak ... 28

3.5 Tussenconclusie ... 30

4. Belgische aanpak overige uitbuiting in de rechtspraktijk ... 30

4.1 Inleiding ... 31

4.2 Arbeidsuitbuiting in de Belgische rechtspraak ... 31

4.3 Gedwongen bedelarij in de Belgische rechtspraak ... 33

4.4 Criminele uitbuiting in de Belgische rechtspraak ... 34

4.5 Tussenconclusie ... 36

5. Vergelijking Nederlandse en Belgische rechtspraktijk ... 38

5.1 Inleiding ... 38

5.2 Nederlandse rechtspraktijk v. Belgische rechtspraktijk ... 38

5.3 Arbeidsuitbuiting ... 40

5.3.1 Overeenkomsten ... 40

5.3.2 Verschillen ... 41

(6)

5 5.4.1 Overeenkomsten ... 42 5.4.2 Verschillen ... 43 5.5 Criminele uitbuiting ... 45 5.5.1 Overeenkomsten ... 45 5.5.2 Verschillen ... 46 5.3 Tussenconclusie ... 47 6. Conclusie... 49 7. Literatuurlijst... 53 7.1. Literatuur ... 53

7.2. Nederlandse parlementaire stukken... 56

7.3. Belgische parlementaire stukken ... 57

7.4. Internationale Regelgeving ... 57 7.5. Overige literatuur ... 57 7.6. Europese jurisprudentie ... 60 7.7. Nederlandse jurisprudentie... 60 7.8. Belgische jurisprudentie ... 61 8. Bijlagen ... 62 8.1 bijlage 1 ... 63 8.2 bijlage 2 ... 65 8.3 bijlage 3 ... 68

(7)

6

Afkortingen

AA Ars Aequi aant. aantekening afl. aflevering AG Advocaat-Generaal

AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Art. artikel

B.S. Belgisch Staatsblad Cass. Hof van Cassatie Corr. Correctionele rechtbank DD Delikt en Delinkwent

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Gw Grondwet

HR Hoge Raad

MvT Memorie van Toelichting NJ Nederlandse Jurisprudentie

NJCM Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten NGO Niet-gouvernementele Organisatie

NRM Nationaal Rapporteur Mensenhandel OM openbaar ministerie

ORO oorspronkelijk regeringsontwerp r.o. rechtsoverweging

Sr Wetboek van Strafrecht Stb. Staatsblad

Stcrt. Staatscourant

Sv Wetboek van Strafvordering

Sw Strafwetboek

Trb. Tractatenblad

(8)

7

1. Inleiding

Sinds 2014 is het aantal vluchtelingen en migranten in Nederland en Europa toegenomen. Mensensmokkelorganisaties houden zich steeds meer bezig met mensenhandel en werken onderling steeds nauwer samen. Een groot deel van de vluchtelingen krijgt geen

verblijfsstatus.1 Nederland heeft geen actief uitzetbeleid, waardoor uitgeprocedeerde

asielzoekers niet vertrekken en een kwetsbare groep vormen.2 De Raad van Europa

waarschuwde in 2017 voor een grote toename van uitbuiting van bepaalde groepen.3

In art. 273f Sr is mensenhandel strafbaar gesteld. Dit is wellicht het meest complexe en het langste wetsartikel uit het Wetboek van Strafrecht.4 Mensenhandel doet zich in verschillende

vormen voor, bijvoorbeeld seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting. Andere vormen van uitbuiting zijn illegale orgaanhandel, gedwongen dienstverlening, criminele uitbuiting en gedwongen bedelarij.5 Deze scriptie gaat over arbeidsuitbuiting, criminele uitbuiting en

gedwongen bedelarij, vanaf nu aangeduid als ‘overige uitbuiting’. Overige uitbuiting wordt in de literatuur omschreven als een vorm van mensenhandel, die geen betrekking heeft op seksuele uitbuiting.6 Overige uitbuiting leidt regelmatig tot verwarring, doordat de term

‘overig’ lijkt te verwijzen naar een (minder belangrijke) restcategorie. Dat is echter niet het geval, het gaat om zeer ernstige feiten.7

Overige uitbuiting is een internationaal probleem. Sinds de jaren negentig zijn menig

internationale verdragen en documenten opgesteld die landen dwingen om overige uitbuiting strafbaar te stellen.8 Het belangrijkste internationale juridische instrument om overige

uitbuiting aan te pakken, is het Palermo Protocol.9 In 2005 werd dit protocol geïmplementeerd

in art. 273f Sr.10 Er bestaat echter veel discussie over art. 273f Sr, zo wordt gesteld dat het

1 Leerkes & Scholten 2016, p. 3. 2 (M)SZW 2017, p. 55.

3 GRETA 2018, p. 38. 4 Malsch, Trema 2013/1, p. 3. 5 NRM 2017, p. 18.

6 Aanwijzing mensenhandel van 21 juni 2013, Stcrt. 2013, 16816. 7 Coster van Voorhout, Utrecht Law Review 2007/2, p. 46.

8 EPCAT 2005, p. 19; Boot-Matthijssen, Internationale Spectator 2008/52, p. 668. 9 Palermo Protocol inzake mensenhandel, Trb. 2001, 69 en 2004, 35.

(9)

8 artikel te omvattend is en er geen eenduidigheid bestaat in de toepassing van dit artikel.11 Art.

273f Sr omschrijft verschillende soorten van (ongekwalificeerde) uitbuiting, waardoor het toepassingsbereik groot is. Het is toe te juichen dat er veel belang wordt gehecht aan een open begrip die rekening houdt met de oneindige creativiteit van criminele netwerken. Er moet daarentegen wel opgepast worden dat overige uitbuiting geen begrip wordt dat zo ongeveer alles dekt. In de juridische literatuur wordt gesteld dat een ruime definitie van mensenhandel tot verwatering van het mensenhandelconcept tot een uitbuitingsconcept leidt.12 Rechters passen het namelijk, door de vage en ruime formulering van het artikel, zeer verschillend toe.13

De vraag is of dit probleem zich alleen in Nederland voordoet of ook in buurlanden die dezelfde internationale verdragen moesten implementeren in hun nationale wetgeving. België heeft altijd voorgelopen op Nederland met regelgeving omtrent overige uitbuiting. België heeft in 1995, na een aantal dramatische gebeurtenissen, art. 433quinquies Sw ingevoerd waarin overige uitbuiting strafbaar werd gesteld.14 Het Palermo Protocol verplichtte België

om dit verdrag te implementeren in de nationale wetgeving. Dit is op een andere manier gedaan dan in Nederland. In België zijn seksuele en overige uitbuiting in twee verschillende artikelen beschreven. Voor iedere vorm van uitbuiting zijn in België verschillende elementen gedefinieerd, die vervuld moeten worden om tot een bewezenverklaring te komen. In

Nederland zijn deze elementen voor iedere vorm van uitbuiting hetzelfde. De modi operandi (bijvoorbeeld dwang, geweld of bedreiging) is in België slechts een strafverzwarende

omstandigheid, terwijl dit in Nederland een materieel element van art. 273f Sr is. Waar bij arbeidsuitbuiting in Nederland sprake moet zijn van dwang (bijvoorbeeld financiële, fysieke of psychische dwang), moet in het Belgische strafrecht sprake zijn van ‘strijd met de

menselijke waardigheid’.15 Bovendien maken de Belgische bepalingen van strafbaarstelling

geen onderscheid tussen minderjarige en meerderjarige slachtoffers. Het lijkt dat België hiermee de verschillende vormen van overige uitbuiting duidelijker heeft gedefinieerd en onderscheiden. Dit bevordert de rechtszekerheid, waardoor de wet ook niet te ruim kan worden toegepast.

11 Esser & Dettmeijer-Vermeulen, DD 2014/48, p. 8-17; Van den Brink, TPWS 2013/1, §2.2. 12 Van Damme & Vermeulen 2012, p. 200.

13 Lestrade & Rijken, DD 2014/64, p. 665.

14 Bepaling tot bestrijding van mensenhandel van 13 april 1995, B.S. 1995, 10823. 15 Abraham 2015, p. 6.

(10)

9 Overige uitbuiting is een wereldwijd probleem waardoor het belangrijk is dat de aanpak op een hoog niveau staat. Het is daarom van belang dat buurlanden elkaars ontwikkelingen in de gaten houden, om op de hoogte te blijven van nieuwe vormen van overige uitbuiting en te zien hoe andere landen deze zaken afhandelen. Zo kan uitbuiting eerder worden gesignaleerd en bestreden.16

Uit het bovenstaande blijkt dat het Palermo Protocol door beide landen verschillend is

geïmplementeerd in de nationale wet. Omdat art. 273f Sr met betrekking tot overige uitbuiting in Nederland niet goed wordt toegepast, is het van belang om te kijken of België dit anders en succesvoller aanpakt. Er lijkt zich een probleem voor te doen in Nederland ten aanzien van de handhaving. Het gaat om het aanpakken van een sociaal probleem met behulp van

strafwetgeving. Als landen verschillend oordelen of bepaalde feiten onder overige uitbuiting vallen, kan dit vele gevolgen hebben. Bij overige uitbuiting zijn namelijk vaak internationale criminele organisaties betrokken. Als een land terughoudend of juist snel tot vervolging overgaat ter zake van overige uitbuiting, zullen criminele organisaties hierop anticiperen. Dit is niet wenselijk. Het is van belang dat landen een eenduidige aanpak hebben. Doordat België het Palermo Protocol op fundamentele punten anders heeft geïmplementeerd dan Nederland, kan een rechtsvergelijking nieuwe inzichten bieden ten aanzien van de strafvervolging van overige uitbuiting. Uit onderzoek van de Raad van Europa is gebleken dat in België overige uitbuiting vaker voorkomt dan seksuele uitbuiting.17 Dit zorgt wellicht voor jurisprudentie,

waaruit richtlijnen kunnen volgen voor de aanpak van overige uitbuiting in Nederland.

De centrale onderzoeksvraag luidt:

Kan het Belgische wetssysteem als inspiratie dienen voor de manier waarop Nederland invulling moet geven aan artikel 273f Sr met betrekking tot overige uitbuiting?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, is er een literatuuronderzoek uitgevoerd. De bronnen die hierbij zijn geraadpleegd, zijn wetgeving, jurisprudentie, wetenschappelijke artikelen en handboeken.

Hoofdstuk 2 gaat over de ontstaansgeschiedenis van de strafbaarstelling van overige uitbuiting. Omdat het misdrijf een internationaal karakter heeft, worden hierbij ook

16 NRM 2013, p. 14. 17 GRETA 2018, p. 38.

(11)

10 internationale ontwikkelingen besproken. Hierna wordt de parlementaire geschiedenis

omtrent mensenhandel van Nederland en België behandeld. In hoofdstuk 3 wordt de

Nederlandse jurisprudentie met betrekking tot overige uitbuiting behandeld. Hierna wordt in hoofdstuk 4 de Belgische jurisprudentie uiteengezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de aanpak van Nederland en België geanalyseerd en vergeleken. Hierbij wordt gekeken naar overeenkomsten, verschillen en verbeterpunten. De hoofdvraag wordt in hoofdstuk 6 beantwoord.

(12)

11

2. De juridische ontwikkelingen omtrent mensenhandel

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de juridische ontwikkelingen van overige uitbuiting behandeld. Daarbij wordt ingegaan op relevante internationale verdragen. Vervolgens wordt de

internationale definitie van uitbuiting besproken. Aansluitend hierop worden het Nederlandse en Belgische juridisch kader rondom overige uitbuiting toegelicht. Voorts wordt de relatie tussen overige uitbuiting en art. 4 EVRM besproken. Hierbij wordt ingegaan op uitspraken van het EHRM die de Nederlandse en Belgische rechtspraktijk hebben beïnvloed.

2.2 Internationaal juridisch kader

Aan het begin van de twintigste eeuw vonden veel internationale ontwikkelingen plaats op het gebied van vrouwenhandel. Er werden verschillende verdragen tussen verschillende landen, waaronder Nederland, gesloten om vrouwenhandel tegen te gaan. Ter bestrijding van de handel in vrouwen en meisjes werd in 1910 het Verdrag van Parijs gesloten. In 1911 werd het verbod op vrouwenhandel in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Toen in 1921 het Verdrag van Genève werd opgesteld ter bestrijding van de handel in minderjarigen en vrouwen, werd als gevolg daarvan in 1927 aan het Wetboek van Strafrecht een verbod op handel in minderjarige jongens toegevoegd. Het Internationaal Verdrag van Genève dat in 1933 werd opgesteld, geldt ter bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. De VN stelde in 1949 een verdrag op ter bestrijding van de exploitatie van prostitutie en

mensenhandel. Internationale ontwikkelingen hebben veel invloed gehad op de Nederlandse wetgeving. De wet wordt continu aangepast naar aanleiding van internationale verdragen.18

2.2.1. Het Palermo Protocol en het EU-kaderbesluit

Mensenhandel is sinds het eind van de twintigste eeuw weer een belangrijk onderwerp in de internationale politiek. Dit uitte zich op 15 november 2000 in het Protocol inzake de

voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en

(13)

12 kinderhandel, als aanvulling op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen

grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, ook wel het ‘Palermo Protocol’ genoemd.19 De

term ‘vrouwenhandel’ werd in dit protocol vervangen door ‘mensenhandel’. In dit verband is art. 3 van het Protocol de belangrijkste bepaling. Hierin is namelijk de volgende definitie van mensenhandel opgenomen: “het werven, vervoeren, overbrengen van en het bieden van

onderdak aan of het opnemen van personen – door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, van ontvoering, fraude, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of ontvangen van betalingen of voordelen teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over een andere persoon – met het oogmerk van uitbuiting. Uitbuiting omvat ten minste de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid of de verwijdering van organen. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat de

verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit of diens orgaan wordt verwijderd.”20

Het Palermo Protocol benoemt drie doelen:

- Meer bescherming van vrouwen en kinderen bij de preventie en bestrijding van mensenhandel.

- Bescherming van slachtoffers met volledige eerbiediging van hun mensenrechten. - Partijstaten intensiever laten samenwerken om deze doelstellingen te behalen.21

De definitie van mensenhandel in het Palermo Protocol is zo opgesteld dat alle vormen van overige uitbuiting strafbaar zijn.22 In het Europees Kaderbesluit betreffende bestrijding van

mensenhandel uit 2002, werd zoveel mogelijk aangesloten bij bovenstaande definitie.23

Na het Palermo Protocol en het Kaderbesluit, is het voormalige art. 250a Sr, dat alleen seksuele uitbuiting strafbaar stelde, uitgebreid om overige vormen van uitbuiting en gedwongen orgaanhandel onder de strafbaarstelling te laten vallen.24

19 Zie Verdrag VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad van 15 november 2000, Trb. 2004, 34. 20 Kamerstukken II 2004/05, 30157, 3, p. 3.

21 Kamerstukken II 2004/05, 30157, 1, p. 4. 22 Van der Leun & Vervoorn 2004, p. 13.

23 Kaderbesluit 2002/629/JBZ. Dit kaderbesluit is inmiddels vervallen. 24 De Prins e.a. 2010, p. 201.

(14)

13

2.2.2. Verdrag van Warschau

In mei 2005 is het Verdrag van Warschau tot stand gekomen. Dit verdrag trad op 6 november 2009 voor Nederland in werking. Het verdrag bracht een aantal verplichtingen met zich mee voor staten, zo moesten staten maatregelen nemen om mensenhandel te voorkomen, de rechten van slachtoffers beschermen en de vraag naar diensten waaraan mensenhandel voorafging ontmoedigen.25

Het Kaderbesluit van 2002 is vervangen door richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers hiervan.26 Deze richtlijn is

op 15 november 2013 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De richtlijn ligt in het verlengde van het Verdrag van Warschau en gaat verder in op eerdergenoemde verplichtingen van dit Verdrag. Een bredere benadering van de aanpak van mensenhandel stond hierbij centraal. Deze richtlijn voorziet geen aparte strafmaat voor slavernij. Wel is de definitie van mensenhandel verruimd met gedwongen bedelarij en uitbuiting door strafbare activiteiten.27

2.3 Internationale definitie ‘overige uitbuiting’

In het Palermo Protocol wordt ‘overige uitbuiting’ omschreven als: “gedwongen arbeid of

diensten, slavernij of praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid.”28 In

de volksmond wordt mensenhandel soms ‘moderne slavernij’ genoemd. Slavernij is de uitoefening van eigendomsrecht op een persoon, door iemand anders dan die persoon.29 Dit is

te merken aan de conditie en status van de slaaf.30 Een voorbeeld van moderne slavernij dat

lijkt op de traditionele vorm, is gedwongen arbeid verrichten onder het toeziend oog van een ander, waarbij het niet mogelijk is om te stoppen. Dit is een matigere inbreuk op de

lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid dan de traditionele betekenis van slavernij en wordt ‘dienstbaarheid’ genoemd.31 De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) heeft een

aantal herkenningspunten opgesteld om uitbuiting sneller te (h)erkennen: fysiek of seksueel geweld, afnemen van basisbehoeften (bv. geen eten, onderdak etc.), slachtoffer afhankelijk maken van werkgever (bv. niet betalen salaris, schuld creëren), beperking van

25 Rijkswet van 24 september 2009, Stb. 2009, 445. 26 Richtlijn 2011/36/EU.

27 Richtlijn voor strafvordering mensenhandel in de zin van dienstbaarheid of arbeidsuitbuiting, Stcrt 2012, 8227. 28Art. 3 Palermo Protocol.

29 Art. 7 lid 1 onderdeel c en g, en lid 2 onderdeel c Statuut van Rome. 30 Lestrade & Ten Kate, NJCM 2009/34, p. 856.

(15)

14 bewegingsvrijheid van de arbeider, afpakken van identiteitsbewijzen of de dreiging van een aanklacht bij autoriteiten.32 In de EU-richtlijn van 2011 zijn de begrippen ‘criminele

uitbuiting’ en ‘gedwongen bedelarij’ geïntroduceerd. Alleen als alle elementen van gedwongen arbeid of dienstverlening aanwezig zijn, valt de uitbuiting van bedelarij onder mensenhandel. Dit betekent dat er per zaak moet worden gekeken of op rechtsgeldige wijze is ingestemd met de arbeid of dienstverlening.33 Bij criminele uitbuiting worden mensen

gedwongen om te zakkenrollen, winkeldiefstal te plegen, in drugs te handelen en gelijksoortige strafbare feiten te plegen, waarmee financiële winst wordt behaald.34

2.4 Nationaal juridisch kader van Nederland betreffende overige uitbuiting

2.4.1. Nederlandse definitie van overige uitbuiting

Mensenhandel is sinds 1 januari 2005 strafbaar gesteld in art. 273f Sr. Vóór 2005 werd onder ‘mensenhandel’ alleen seksuele uitbuiting verstaan. Door het Palermo Protocol en het

Europese Kaderbesluit, is art. 273f Sr uitgebreid met betrekking tot de inhoudsbepaling van mensenhandel, de strafverzwarende omstandigheden en verduidelijking van een van de dwangmiddelen uit het artikel.35 Met de implementatie van dit Protocol heeft de wetgever alle

vormen van mensenhandel of (beoogde) uitbuiting in één strafbepaling opgenomen.36

In de memorie van toelichting (MvT) werd ‘uitbuiting’ als volgt gedefinieerd:

“Uitbuiting bestaat ten minste uit een aantal met name genoemde vormen van uitbuiting: de uitbuiting van een ander in de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting,

gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld kan worden genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte

werkomstandigheden.”37 32 ILO 2008, p. 5. 33 Richtlijn 2010/0065/EU. 34 Richtlijn 2011/36/EU. 35 NRM 2012, p. 22. 36 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 8. 37 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p.10.

(16)

15 De wetgever heeft veel ruimte voor de rechter gelaten om invulling te geven aan het begrip ‘uitbuiting’. In 2013 zijn criminele uitbuiting en gedwongen bedelarij als strafbare feiten toegevoegd aan art. 273f Sr.38 In deze paragraaf worden de leden van art. 273f Sr, die

betrekking hebben op overige uitbuiting, afzonderlijk besproken.39

2.4.2. Artikel 273f lid 1 sub 1 Sr

Lid 1 sub 1 kent zijn oorsprong in het Palermo Protocol, het Verdrag van Warschau en de Richtlijn 2011/36/EU. Dwangmiddelen, handelingen, doel en opzet zijn belangrijke

bestanddelen van dit sublid en hebben betrekking op de voorfase van uitbuiting.40 Allereerst

moet vastgesteld worden of er sprake is van handelen. Hieronder vallen het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een slachtoffer. Deze verrichtingen hebben een eenduidig doel: uitbuiting.41 Tussen dwangmiddelen en handelingen bestaat een

causaal verband; de handelingen worden immers mogelijk door het gebruik van

dwangmiddelen.42 De persoon wordt weerhouden om zich te distantiëren van de situatie door

het gebruik van een dwangmiddel, of er wordt juist bewerkstelligd dat iemand in een

uitbuitingssituatie terechtkomt.43 Voorbeelden van dwangmiddelen zijn: dwang, dreiging met

geweld, fraude, afpersing, misleiding en misbruik.44 Het maakt niet uit of een persoon instemt

met de uitbuiting; zolang er minimaal een van de dwangmiddelen is gebruikt, is er sprake van uitbuiting.45 Uit de jurisprudentie blijkt dat het niet is vereist dat het slachtoffer door druk of

dwang geen enkele uitweg meer ziet. Het slachtoffer kan nog een ‘keuze’ hebben gehad.46

Voor het bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’ moet er opzet (willens en wetens) zijn, voorwaardelijke opzet is niet voldoende.47 Daarnaast is het geen voorwaarde dat de persoon

daadwerkelijk wordt uitgebuit; de bedoeling kan al voldoende zijn.48 Mensen die illegaal in

Nederland zijn, bijvoorbeeld minderjarigen of verslaafden, bevinden zich vaak in een

38 Richtlijn 2011/36/EU.

39 In bijlage 1 is het gehele wetsartikel opgenomen. 40 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 8. 41 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 16.

42 Rb. Amsterdam 5 februari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ1087, r.o. 5.2.3.1.

43 Van der Meij, in: T&C Strafrecht 2018, art. 273f Sr, aant. 9c (online, bijgewerkt 1 juli 2018). 44 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3 p. 8.

45 Art. 1 lid 2 Kaderbesluit 2002/629/JBZ en art. 3 sub c Palermo Protocol. 46 Hof Amsterdam 18 januari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1281. 47 Ten Kate 2018, p. 36.

(17)

16 kwetsbare positie. Hierdoor is er sneller sprake van een uitbuitingssituatie.49 Voor uitbuiting

van een minderjarige hoeft niet aan het bestanddeel ‘dwangmiddelen’ worden voldaan.50

2.4.3. Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr

Dit sublid bestaat uit twee delen:

1) Degene die een ander door de dwangmiddelen genoemd in sublid 1 dwingt of beweegt wordt tot de verrichting van orgaandonatie, diensten of arbeid.

2) Degene die een ander die in een uitbuitingssituatie zit een handeling laat verrichten, waarvan diegene kennis heeft dat de ander zich beschikbaar stelt tot de verrichting van orgaandonatie, diensten of arbeid.

Sublid 4 gaat over het misbruik van iemand die verkeert in een uitbuitingssituatie.51 Uit dit

sublid is het bestanddeel ‘oogmerk van uitbuiting’ weggelaten, het gaat hierbij alleen om handelingen die pogen iemand te bewegen richting een uitbuitingssituatie.52 Hiermee wordt

iedere handeling waarvan de dader redelijkerwijs moet beseffen dat het slachtoffer

dientengevolge in een uitbuitingssituatie belandt, strafbaar gesteld.53 Dit betekent dat iedere

handeling van de dader waarvan het directe en/of indirecte gevolg is dat het slachtoffer in een uitbuitingssituatie belandt, strafbaar is.54 Door de Hoge Raad (HR) is bepaald dat uitbuiting

een impliciet bestanddeel is van art. 273f Sr lid 1 sub 4 Sr. 55 Art.273f Sr heeft een

chronologische volgorde, waardoor dit sublid dichterbij de daadwerkelijke uitvoering van de gedraging ligt.56 Hierbij is het niet vereist dat de persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit door

middel van diensten of arbeid, de intentie kan al voldoende zijn.57 De reikwijdte van dit

artikel is ruim, waardoor de rechter veel vrijheid heeft gekregen om het begrip ‘mensenhandel’ nader te bepalen.58

49 Kamerstukken II 1988/89, 21027, 3, p. 3-4; HR 18 april 2000, NJ 2000/443. 50 Art. 273f lid 1 sub 2 Sr.

51 NRM 2012, p. 29.

52 HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0448.

53 HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, r.o. 4.3.1. en 4.3.2. 54 Kamerstukken II 1988/89, 21027, 3, p. 4 en 8.

55 HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2015:2467. 56 Boot-Matthijssen, NJCM 2010/35, p. 513.

57 HR 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9215. 58 Esser & Dettmeijer-Vermeulen, DD 2014/48, p. 7.

(18)

17

2.4.4. Artikel 273f lid 1 sub 6 Sr

Personen die opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander, zijn strafbaar gesteld in sublid 6. Met deze bepaling is bewerkstelligd dat achtergronddaders, die niet via sub 1 tot en met 5 kunnen worden vervolgd, omdat zij niet (zonder meer) deelgenomen hebben aan het begane delict, alsnog vervolgd kunnen worden.59 Een bestanddeel van deze

bepaling is dat er daadwerkelijk voordeel moet zijn behaald. Het delict eist dat er sprake is van opzettelijk profiteren. Hierbij is voorwaardelijke opzet voldoende. 60 Dit betekent dat de

dader in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat uit de feitelijke

omstandigheden waaronder de handelingen worden verricht, uitbuiting voortvloeit.61 De

verschillende vormen van uitbuiting uit lid 2 hebben betrekking op ‘uitbuiting’ in sublid 6.62

Er hoeft geen specifieke vorm gekozen te worden zolang de wezenskenmerken volstaan, zoals gedefinieerd in lid 2.63

2.4.5. Artikel 273f lid 2 Sr

Onder lid 2 vielen eerder, strikt genomen, alleen arbeidsuitbuiting en gedwongen bedelarij. Ondanks dat het dwingen tot het plegen van strafbare feiten een aparte manier van uitbuiting is en dit niet expliciet strafbaar was gesteld, kon het toch onder de vormen van uitbuiting van lid 2 worden geschaard.64 Op 15 november 2013 is ‘uitbuiting van strafbare activiteiten’

opgenomen in art. 273f lid 2 Sr. Dit wordt ook wel ‘criminele uitbuiting’ genoemd.65 Bij de

implementatie van de EU-Richtlijn mensenhandel werd ‘gedwongen bedelarij’ toegevoegd als nieuwe vorm van uitbuiting.66 Door de woorden ‘ten minste’ is lid 2 een niet-limitatieve

opsomming van overige uitbuiting. Dit betekent dat ook andere vormen van uitbuiting strafbaar kunnen worden gesteld onder art. 273f Sr.67

59 De Prins e.a. 2010, p. 228. 60 HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467. 61 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 18. 62 De Prins e.a. 2010, p. 228. 63 NRM 2012, noot 66.

64 Lestrade & Rijken, DD 2014/64, p. 668. 65 NRM 2014, p. 38.

66 Kamerstukken II 2011/12, 33309, 3, p. 6.

(19)

18 2.5 Nationaal juridisch kader België

2.5.1. Belgische definitie overige uitbuiting

In België werd op 10 augustus 2005, als gevolg van het Palermo protocol en het kaderbesluit, voor het eerst mensenhandel gedefinieerd in art. 433quinguies Sw.68 Hiervoor waren

mensenhandel en mensensmokkel strafbaar gesteld in één artikel.69 Nieuw aan deze

wetsbepaling was dat voortaan ook arbeidsexploitatie en orgaanhandel strafbaar gesteld werden onder de noemer ‘mensenhandel’.70 In 2013 werd het artikel tegen mensenhandel

aangepast om verschillende lacunes en onduidelijkheden uit het wetsartikel te halen.71 De

voorgeschreven internationale en Europese regelgeving uit het Palermo Protocol en het Kaderbesluit met betrekking tot strafbaarstelling van criminele uitbuiting en gedwongen bedelarij, werd geïmplementeerd in art. 433quinquies Sw.72 Hierbij heeft de Belgische

wetgever seksuele uitbuiting en overige uitbuiting in aparte strafbepalingen geplaatst.73 De

reden hiervoor kan zijn dat bij seksuele uitbuiting praktisch altijd de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer in het geding is, terwijl bij overige uitbuiting hiervan minder snel sprake is. In bijlage 2 is het wetsartikel opgenomen. In deze paragraaf worden alleen de leden die betrekking hebben op overige uitbuiting besproken. De Belgische wetgever heeft tevens een apart artikel opgesteld dat de strafverzwarende omstandigheden omschrijft, vastgelegd in art. 433sexies-octies Sw e.v..74

2.5.2. Artikel 433quinquies Strafwetboek

Om over ‘mensenhandel’ te kunnen spreken, zijn er twee algemene (materieelrechtelijke) elementen nodig. Bij iedere vorm van uitbuiting zijn daarnaast nog andere elementen vereist. Deze worden in de navolgende paragrafen besproken. Het eerste algemene element luidt: “de

werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, het nemen of de overdracht van de controle over hem.” Het tweede element is moreel van aard en gaat

over de uitbuiting van een persoon, waardoor er voordeel wordt behaald. Dit betekent dat er bijvoorbeeld financiële winst wordt behaald.75 Dit artikel vereist een bewegings- en een

68 Wijziging van bepaling omtrent de versterking van de strijd tegen mensenhandel van 10 augustus 2005, B.S. 2005;

Myria 2005, p. 5 en 32.

69 Vermeulen 2009, p. 170-171. 70 Vermeulen e.a. 2006, p. 24.

71 Strijd tegen mensenhandel 2015, p. 8.

72 Wijzing van artikel 433quinquies Sw met het oog op het verduidelijken en het uitbreiden van de definitie van

mensenhandel van 29 april 2013, B.S. 2013.

73 Zie art. 433quinquies, par. 1 onder 3e Sw. 74 Bijlage 2.

(20)

19 uitbuitingselement. In art. 433quinquies Sw is het dwangelement niet geïmplementeerd. In de Belgische wetgeving staat geen clausule dat minderjarigen apart worden behandeld, wel bevat het een strafverzwarende omstandigheid als het slachtoffer minderjarig is.76 In art. 433sexies

tot 433octies Sw zijn de strafverzwarende omstandigheden neergelegd. Het meest relevante artikel is 433septies Sw nu in dat artikel het dwangelement is opgenomen. De

strafverzwaringen zijn van licht naar zwaar gerangschikt.

2.5.3. Artikel 433quinquies, § 1, 2° Strafwetboek

In België wordt gedwongen bedelarij ook wel ‘uitbuiting van de bedelarij’ genoemd. Dit delict is strafbaar gesteld in twee verschillende artikelen. In art. 433ter Sw77 is uitbuiting van

de bedelarij strafbaar gesteld en in art. 433quinquies Sw is mensenhandel met het oog op de uitbuiting van de bedelarij strafbaar gesteld. Het verschil tussen deze artikelen is dat er bij mensenhandel verzwarende omstandigheden zijn, zoals het gebruik van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of dwang. Daarnaast wordt gekeken naar het misbruik, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid, van het slachtoffer, het aantal uitgebuite slachtoffers en het bestaan van criminele organisaties.78 In art. 433ter lid 1 1° Sw gaat bedelarij om de werving,

vervoering, wegbrenging en inning van geld.79 De persoon die een ander heeft geworven om

te gaan bedelen, kan via dit artikel worden vervolgd.80 Als een jong kind aanwezig is bij het

bedelen wordt dit niet gezien als werven. Dit is geen misdrijf. Nu deze masterscriptie over mensenhandel gaat, blijft art. 433ter lid 1 1° Sw verder onbesproken.

2.5.4. Artikel 433quinquies, § 1, 3° Strafwetboek

In het Belgische recht wordt van ‘arbeidsuitbuiting’ gesproken als er sprake is van een

omstandigheid die in strijd is met de menselijke waardigheid. In de MvT is duidelijk gemaakt wat hieronder moet worden verstaan. Hierbij kan naar de volgende elementen gekeken

worden: de werkomstandigheden, het salaris en de werkomgeving. Het salaris moet op regelmatige tijdstippen worden betaald en moet in verhouding staan tot de geleverde diensten.81 In de MvT staat dat een loon dat niet in verhouding staat tot het aantal gewerkte

76 Art. 433septies, onder 1e Sw. 77 Bijlage 3.

78 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 16. 79 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 15.

80 De Busscher, van der Kelen & Meese 2014, p. 2002. 81 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 16.

(21)

20 uren of een onveilige of onhygiënische werkomgeving aanwijzingen van arbeidsuitbuiting kunnen zijn.82

2.5.5. Artikel 433quinquies § 1, 5° Strafwetboek

De vorm van mensenhandel uit dit sublid impliceert dat er sprake moet zijn van dwang, te zien aan de woorden ‘tegen zijn wil’. Strafverzwarende omstandigheden zijn minderjarigheid van het slachtoffer, of als het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevindt. Uit lid 2 van dit artikel blijkt dat toestemming van het slachtoffer de bewezenverklaring van dit strafbare feit kan verhinderen.83 De bedoeling van dit artikel is dat, naast het geval waarin het

slachtoffer gedwongen wordt, er tevens sprake is van mensenhandel bij bedrog of misleiding. Het is hierbij niet van belang of het slachtoffer hiermee heeft ingestemd of niet.84

2.6 Artikel 4 EVRM

Mensenhandel is een schending van fundamentele mensenrechten, omdat het een grove inbreuk maakt op de menselijke integriteit en waardigheid.85 Het verbod op mensenhandel is

expliciet neergelegd in art. 4 van het EVRM. De lidstaten hebben een positieve verplichting om mensenhandel te bestrijden en mensen te weerhouden van een situatie die een schending van art. 4 EVRM oplevert.86 Deze positieve verplichting houdt het volgende in: “in plaats van dat staten aan hun negatieve plicht worden gehouden om geen inbreuk te maken op

fundamentele rechten, wordt van hen verlangd dat zij in actie komen en daarmee zogenoemde

positieve verplichtingen vervullen.”87 Deze verplichting kwam duidelijk naar voren in de twee

uitspraken die hieronder besproken worden.

Het EHRM oordeelde voor het eerst dat er sprake was van een schending van art. 4 EVRM in de uitspraak Siliadin.88 Het Togoleese minderjarige meisje Siliadin verbleef in Frankrijk, waar

zij alleen, illegaal en onder zeer slechte omstandigheden werkte. Het EHRM oordeelde dat Frankrijk het slachtoffer onvoldoende had beschermd door het ontbreken van een effectieve strafvervolging van de verdachten. De strafbaarstellingen in Frankrijk voorzagen niet in een

82 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 19. 83 Parl. St., Kamer 2004/05, 511560, 1, p. 20. 84 Rozie & van Sweevelt 2014, p. 110. 85 NRM 2012, p. 19; De Prins e.a. 2010, p. 211. 86 Kamerstukken II 2011/12, 33309, 3, p. 1. 87 Van Kempen 2008, p. 7.

(22)

21 verbod op gedwongen arbeid, dienstbaarheid, of slavernij. De consequentie hiervan was dat de staat in soortgelijke gevallen onvoldoende bescherming bood. Burgers moeten door hun land effectief beschermd worden tegen een schending van art. 4 EVRM. Omdat de concrete omstandigheden beoordeeld worden en de rangorde van verboden praktijken uit art. 4 EVRM worden verklaard, is deze uitspraak van belang.89 Deze overwegingen kunnen voor nationale

rechters dienen als leidraad bij de beoordeling van overige uitbuiting.90

De tweede zaak die veel stof deed opwaaien is de uitspraak Rantsev, waarin het EHRM mensenhandel, naast dienstbaarheid, slavernij en dwangarbeid, onder het bereik van art. 4 EVRM bracht.91 Lidstaten moeten voorzien in strafbaarstelling en effectieve mogelijkheden

tot vervolging en bestraffing. Het EHRM heeft ingrijpende positieve

beschermingsmaatregelen geformuleerd, zoals de bestrijding van mensenhandel door een passend programma, specifieke scholing van de politie om mensenhandel snel te signaleren en de verplichte verzorging van slachtoffers.92 In deze zaak werd duidelijk dat het EVRM een

dynamisch instrument is dat naar hedendaagse opvattingen moet worden geïnterpreteerd.93

Bij de aanpak van mensenhandel moet de bescherming van mensenrechten het hoofddoel zijn. Dit betekent dat mensenhandelaren vervolgd moeten worden, dat er preventieve maatregelen moeten zijn en dat slachtoffers worden beschermd. De noodzaak om een zaak volledig te onderzoeken staat buiten kijf en is verplicht. In België en Nederland is mensenhandel geen klachtdelict, waardoor er wordt voldaan aan de procedurele verplichting.94 In beide landen

bestaan er organisaties die slachtoffers opsporen, helpen en begeleiden (tijdens een strafzaak), waardoor de slachtoffers actief worden beschermd.95 De reikwijdte van het begrip

‘mensenhandel’ wordt begrensd door de mensenrechtelijke benaderingswijze.96

In art. 273f lid 2 Sr en art. 433quinquies Sw worden nagenoeg dezelfde criteria genoemd als in art. 4 EVRM. Daarom wordt voor uitleg van het bestanddeel ‘gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken’

89 Korvinus, Koster & De Jonge van Ellemeet, Trema 2006/29, p. 289. 90 Korvinus, Koster & De Jonge van Ellemeet, Trema 2006/29, p. 286. 91 EHRM 7 januari 2010, 25965/04 (Rantsev/Cyprus en Rusland). 92 EHRM 7 januari 2010, 25965/04 (Rantsev/Cyprus en Rusland). 93 NRM 2010, p. 39.

94 Boot-Matthijssen, NJCM 2010/35, p. 514. 95 Bv: Comensha in Nederland en Myria in België.

(23)

22 aansluiting gezocht bij art. 4 EVRM.97 Het EHRM heeft in Siliadin v. Frankrijk de begrippen

‘gedwongen en verplichte arbeid’, ‘dienstbaarheid’ en ‘slavernij’ verduidelijkt.98 In het

Chinese Horeca-arrest stelde de HR, na advies van AG Knigge, dat er ook sprake kan zijn van uitbuiting als er geen schending is van art. 4 EVRM.99 Bovendien volgt uit art. 4 EVRM dat

uitbuiting tenminste de daarin genoemde vormen van uitbuiting omvat. Hierin kan eerder een verruiming van het begrip ‘uitbuiting’ gelezen worden dan een beperking daarvan.100 De

bepalingen in de wetsartikelen van Nederland en België bewerkstelligen een effectieve

strafvervolging van mensenhandel en voldoen hiermee aan de internationale verplichtingen.101

Hierom hanteren beide landen een alomvattende benadering om mensenhandel tegen te gaan.

3. Nederlandse aanpak overige uitbuiting in de rechtspraktijk

3.1 Inleiding

In de inleiding is aangegeven dat de strafbaarstelling van mensenhandel in Nederland zeer verschillend wordt toegepast. Dit zorgt voor tegenstrijdige uitspraken van rechters. Om te weten wat er in de rechtspraktijk gebeurt, wordt in dit hoofdstuk de relevante jurisprudentie van art. 273f Sr in de zin van overige uitbuiting besproken.102 Hierbij zal worden gelet op of

de overwegingen van de rechters ten aanzien van art. 273f Sr daadwerkelijk zo verschillend zijn. Het meest richtinggevende arrest over overige uitbuiting, is de zaak van de Chinese

97 Concl. G. Knigge, ECLI:NL:PHR:2009:BI7099, bij HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, r.o. 3.3. 98 EHRM 26 juli 2005, 73316/01 (Siliadin v. Frankrijk).

99 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097. 100 HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:529. 101 Alink & Wiarda 2010, p. 118.

102 In dit onderzoek is er naar verschillende zaken gekeken om te kunnen beoordelen hoe omgegaan wordt met de toepassing

van artikel 273f Sr in de zin van overige uitbuiting in de periode van 2014 tot heden. Dit startpunt is gekozen omdat in 2013 de laatste wijzigingen aan het wetsartikel zijn aangebracht. Deze vraag is onderzocht via www.rechtspraak.nl.

(24)

23 horeca.103 Hierbij ging het om de vraag of er sprake was van uitbuiting van illegale Chinezen

in een restaurant.

3.2 Arbeidsuitbuiting in de Nederlandse rechtspraak

In het Chinese Horeca-arrest uit 2009 is de definitie van ‘overige uitbuiting’ nader

uitgelegd.104 Deze criteria worden tot op de dag van vandaag nog toegepast en onlangs heeft

de Hoge Raad nog naar deze zaak verwezen.105 Het Chinese Horeca-arrest was de eerste zaak

waarin iemand werd vervolgd voor overige uitbuiting. Volgens de HR is het voor de

voorwaarde ‘uit misbruik handelen’ voldoende als de verdachte zich bewust is geweest van de feitelijke omstandigheden van het slachtoffer. Hieruit vloeit het overwicht voort.

Voorwaardelijke opzet op het misbruik is hiervoor voldoende.106

Daarnaast is het geen zelfstandig vereiste dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie moet zijn gebracht, of dat het initiatief vanuit de verdachte moest komen. Er wordt geen verdergaand initiatief en actief handelen vereist om misbruik aan te tonen dan wat is vastgelegd in de wet: ‘werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt’. Ondanks dat de slachtoffers in casu eerder in andere restaurants hadden gewerkt, was er geen aanwijzing voor vrijwilligheid of het ontbreken van een uitbuitingssituatie.

In deze zaak werd invulling gegeven aan de definitie van ‘uitbuiting’ uit de MvT.107 Hierdoor

werd duidelijk dat niet in algemene bepalingen beschreven kan worden wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, maar dat dit sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Hierbij wordt betekenis toegekend aan: “(1) de aard en duur van de tewerkstelling, (2) de

beperkingen die zij voor betrokkene meebrengen en (3) het economisch voordeel dat daarmee wordt bewerkstelligd.” Bij de weging van deze cumulatieve factoren moet als referentiekader

worden gekeken naar de geldende maatstaven van de Nederlandse samenleving. In deze zaak is tevens bepaald dat voor de vervolging van iemand voor mensenhandel het slachtoffer niet daadwerkelijk hoeft te zijn uitgebuit, de onmiskenbare bedoeling van de dader is voldoende.

103 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097. 104 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097. 105 HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946.

106 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, r.o. 2.5.1. 107 Kamerstukken II 2003/04, 29291, 3, p. 10.

(25)

24 De verdachte moet hier vol opzet op hebben gehad.108 Als er sprake is van uitbuiting, moet

tevens het oogmerk van uitbuiting bewezen worden.109

Uit de bestudering van arbeidsuitbuitingszaken blijkt dat rechters verschillend oordeelden over bepaalde feiten die wel of niet binnen de delictsomschrijving van art. 273f Sr vielen. Acht recente zaken waarin arbeidsuitbuiting ten laste werd gelegd, zijn voor deze scriptie van belang. In drie van deze zaken zijn de verdachten vrijgesproken.110 Een aantal van deze zaken

wordt hieronder besproken.

In de zaak ‘Moonfish’ was sprake van vreemdelingen die illegaal in een fabriek werkten.111

De fabriek draaide 24 uur per dag en de vreemdelingen werkten in twee ploegen. De

slachtoffers hadden grote schulden, spraken geen Nederlands, waren onverzekerd, beschikten niet over identiteitspapieren en het salaris dat zij ontvingen was ver onder het wettelijk minimumloon. Rechtbank Zwolle sprak de verdachte vrij, omdat het oogmerk van uitbuiting niet aanwezig was doordat er geen mensenrechten waren geschonden. Het Hof Leeuwarden kwam echter wel tot een veroordeling, omdat het oogmerk van uitbuiting bleek uit de gemiddeld 72-urige werkweek, het feit dat de slachtoffers onverzekerd waren en het feit dat zij onderbetaald werden. Hierdoor was er sprake van een uitbuitingssituatie.

Een soortgelijke casus deed zich voor in de zaak ‘Aardbeienkwekerij Steenwijkerland’. In deze zaak werden de slachtoffers onderbetaald, hadden zij belabberde huisvesting en behaalde de verdachte door deze factoren een substantieel financieel voordeel.112 De verdachte werd in

eerste aanleg door de rechtbank Zwolle vrijgesproken wegens het ontbreken van een oogmerk van uitbuiting. Het Hof Leeuwarden achtte vervolgens het oogmerk van uitbuiting en

uitbuiting bewezen.

In beide zaken ging de rechter in eerste aanleg uit van een enger begrip van uitbuiting dan in hoger beroep, waar de Chinese Horeca-criteria werden toegepast. In eerste aanleg werd een strengere toets gehanteerd, omdat er een schending van fundamentele mensenrechten vereist

108 Jörg & Kerk 2016, p. 59.

109 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7097, r.o. 2.6.1.

110 De trefwoorden die zijn gebruikt op rechtspraak.nl zijn: arbeidsuitbuiting + 2014 tot heden + strafrecht + 273f + Hoge

Raad + Gerechtshoven.

111 Rb. Zwolle 29 april 2008, ECLI:NL:RBZLY:2008:BD0860; Hof Arnhem 29 juni 2011,

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ9784.

112 Rb. Overijssel 28 november 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2951; Hof Arnhem-Leeuwarden 16 maart 2017,

(26)

25 was om te mogen spreken van uitbuiting. Laatstgenoemde zaak loopt nog in cassatie,

waardoor er wellicht meer duidelijkheid zal komen over wanneer er voldoende

omstandigheden aanwezig zijn om te spreken van uitbuiting. Hoogstwaarschijnlijk zal de HR zich vasthouden aan de eigen criteria uit het Chinese Horeca-arrest. Als deze criteria worden toegepast op deze twee zaken, zijn de veroordelingen in tweede aanleg gegrond.

3.3 Gedwongen bedelarij in de Nederlandse rechtspraak

In Nederland heeft het Openbaar Ministerie pas twee keer het dwingen tot bedelarij ten laste gelegd.113 De eerste zaak ging over een Roemeens gezin dat bestond uit vader, moeder en

twee zoons, die hun schoondochters (de vriendinnen van de zoons) dwongen om kranten te verkopen.114 De winst van hun verrichte werk moesten zij afdragen. Tevens moesten zij

huishoudelijke taken verrichten en hadden zij niet veel bewegingsvrijheid buitenshuis, omdat ze niet zelfstandig de woning mochten en konden verlaten. In deze zaak zijn de verdachten niet veroordeeld voor dwang tot bedelarij, maar voor arbeidsuitbuiting. De rechtbank Noord-Nederland overwoog hierbij dat het verkopen van kranten als werk dient te worden

beschouwd en niet als bedelarij. Het maakt geen verschil dat enkele kopers de slachtoffers meer geld gaven dan de prijs van de krant.

In een recente zaak is wel tot veroordeling overgegaan van eenzelfde soort feit. Het ging hierbij om een minderjarige jongen die door zijn oom naar Nederland was gebracht en zich in een kwetsbare en afhankelijk positie bevond.115 De rechter kwam tot de volgende

overweging:

“Het jongetje verkeerde in een moeilijke financiële positie en had al eerder moeten bedelen om eten te kunnen kopen voor zichzelf en zijn familie. Het jongetje was nog niet eerder in Nederland geweest, kende verder niemand, sprak enkel Roemeens, had nauwelijks opleiding genoten en een achtergebleven ontwikkeling. Verdachte heeft zijn neefje, door hem onder deze omstandigheden mee naar Nederland te nemen, in een positie gebracht waarin zijn

keuzevrijheid verregaand werd beperkt. Door hem in een situatie te brengen waarin hij

113 Deze vraag is onderzocht via www.rechtspraak.nl waarbij de volgende trefwoorden zijn gebruikt: bedelarij + strafrecht +

273f. In deze vraagstelling is geen specifieke tijdsperiode gekozen omdat de zaken met betrekking tot bedelarij vrij summier zijn.

114 Rechtbank Noord-Nederland 25 juni 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:3918; ECLI:NL:RBNNE:2013:3919;

ECLI:NL:RBNNE:2013:3920; ECLI:NL:RBNNE:2013:3921.

(27)

26

bewogen of gedwongen kon worden om te gaan bedelen, is verdachte echter geheel

voorbijgegaan aan zijn belangen.”116

Art. 273f lid 1 sub 2 Sr was ten laste gelegd in deze zaak, omdat het slachtoffer minderjarig was. Voor strafbaarheid van dit delict zijn de dwangmiddelen uit sub 1 niet vereist. Op grond van de feitelijke omstandigheden oordeelde de rechtbank dat het slachtoffer zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond, waardoor een oogmerk van uitbuiting aanwezig was. Het slachtoffer had hierdoor geen andere keus dan te gaan bedelen. Naast art. 273f lid 1 sub 2 Sr, is ook sub 4 ten laste gelegd. Verdachte werd niet gezien als de exploitant die het slachtoffer zou hebben gedwongen of bewogen om zich beschikbaar te stellen tot bedelarij. Daarnaast had verdachte geen handelingen ondernomen waardoor hij bewust moest zijn van het feit dat het slachtoffer daardoor zou gaan bedelen. De verdachte was niet aanwezig bij het bedelen en uit de verklaringen bleek dat daar ook nooit over is gesproken. Verdachte werd vrijgesproken van art. 273f lid 1 sub 6 Sr, omdat niet bewezen kon worden dat er voordeel was verkregen uit het handelen van het slachtoffer.

3.4 Criminele uitbuiting in de Nederlandse rechtspraak

Er zijn negen zaken gevonden die onder andere gaan over criminele uitbuiting. Van deze negen zaken leidden zes zaken tot een veroordeling en drie tot vrijspraak.117118 De zaken gaan

over verschillende vormen van gedwongen arbeid of diensten, waaronder gedwongen fraude, gedwongen drugssmokkel en gedwongen winkeldiefstal. De belangrijkste overwegingen van deze zaken worden hieronder besproken.

3.4.1 Hof Den Haag 16 november 2017

Een belangrijke zaak met betrekking tot criminele uitbuiting, is de zaak waarin vier

verdachten, kort samengevat, jonge vrouwen op diverse momenten ertoe hebben gebracht om met het vliegtuig van Marokko naar Nederland hasj voor hen te smokkelen. De HR heeft deze

116 Rb. Amsterdam 20 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6721.

117 Deze vraag is onderzocht via www.rechtspraak.nl waarbij de volgende trefwoorden zijn gebruikt: criminele uitbuiting +

2014 tot heden + strafrecht + 273f . Na het filteren van de gevonden zaken, zijn er zeven zaken gevonden die onder andere gaan over criminele uitbuiting.

118 Rb. Den Haag 26 augustus 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:10605; Rb. Midden-Nederland 28 juli 2015,

ECLI:NL:RMBNE:2015:5642; Hof Den Haag 24 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4394; Hof Den Haag 16 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3418; Rb. Gelderland 29 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:360; Rb.

Overijssel 22 februari 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:555; Rb. Overijssel 22 februari 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:559; Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1971; Rb. Amsterdam 28 september 2018,

(28)

27 zaak na een casserend arrest teruggewezen naar het Hof, om opnieuw recht te doen. Er was discussie over de vraag wanneer er sprake was van uitbuiting, oogmerk van uitbuiting en van een dwangmiddel.

Het Hof119 was van mening dat art. 273f lid 1 sub 4 Sr enkel strafbaar was als het feit is

begaan onder bepaalde omstandigheden waardoor uitbuiting kan worden aangenomen. Bij de vraag of in casu sprake was van uitbuiting, moest er worden gekeken of de wil van de

slachtoffers door de verdachten zodanig was beïnvloed dat zij geen vrije keuze meer hadden met betrekking tot de smokkel van hasj. Het Hof meende dat door de wisselende verklaringen van de slachtoffers niet kon worden vastgesteld dat zij zich in een afhankelijke positie

bevonden ten opzichte van de verdachten. Ze hadden geen schulden, waren geen

vreemdelingen, hadden een dak boven hun hoofd en bovendien zouden zij een vergoeding krijgen voor het smokkelen van de hasj. Er was dus geen sprake van een uitzichtloze situatie. Ondanks dat de verdachten hadden verteld dat de douane was omgekocht en het smokkelwaar was geprepareerd, was de situatie duidelijk genoeg voor de slachtoffers om zich bewust te zijn van het strafbare karakter van drugssmokkel en de persoonlijke risico’s die hieraan verbonden zijn.

Volgens het hof kon niet geconcludeerd worden dat de slachtoffers niet in staat waren om zelf te kunnen beslissen om hasj te smokkelen. Ondanks hun onstabiele privé situaties en een laag IQ waren zij volgens het hof als gevolg daarvan niet zo kwetsbaar dat ze niet meer zelf

konden beslissen. De verzoeken van de verdachten waren in grote mate vrijblijvend. Hierdoor was er, volgens het Hof, geen sprake van uitbuiting omdat de slachtoffers zich niet in een afhankelijke positie bevonden waar hun wilsvrijheid of keuzevrijheid door was beperkt. Dit gold voor de meerderjarige en de minderjarige slachtoffers.

De HR120 was het niet eens met de redenering van het Hof met betrekking tot uitbuiting en het

oogmerk van uitbuiting. De criteria uit het Chinese Horeca-arrest werden toegepast en hier werd aan toegevoegd dat het oordeel van de rechter bij dergelijke omstandigheden kan verschillen tussen minderjarige en meerderjarige slachtoffers. Door het Hof was te eenvoudig geoordeeld dat er geen sprake was van uitbuiting, door alleen de vrije keuze met betrekking tot het smokkelen van hasj te betrekken bij deze vraag. Andere factoren, zoals het beoogde economische voordeel van de verdachten en het feit dat er minderjarigen bij betrokken waren,

119 Hof Den Haag 6 september 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3398. 120 HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.

(29)

28 zijn door het Hof niet meegenomen in haar overweging. Daarnaast was de overweging van het Hof onbegrijpelijk door te oordelen dat het handelen van de verdachten geen oorzaak was van de beslissing van de slachtoffers om hasj te smokkelen. Het enkele feit dat de slachtoffers een vergoeding zouden krijgen en bewust waren van het risico, is hierbij niet voldoende om aan te nemen dat er geen misbruik is gemaakt van een kwetsbare positie.

Na de terugwijzing door de HR is het Hof121 tot oordeel gekomen dat er sprake was van

uitbuiting en dat de verdachten een oogmerk van uitbuiting hadden. De doorslaggevende rol van het handelen van de slachtoffers was hun leeftijd en hun kwetsbare situatie, waardoor zij konden worden misleid. Daarnaast speelde de stelselmatigheid van het smokkelen een rol; het was immers verschillende keren gebeurd. Om te beoordelen of er sprake is van uitbuiting, is het niet relevant of de verzoeken aan de slachtoffers vrijblijvend waren of dat ze uiteindelijk hier zelf mee hebben ingestemd. Het oogmerk van uitbuiting was aanwezig omdat de

verdachten zich bewust moeten zijn geweest van het feit dat slachtoffers zouden worden uitgebuit. De verdachten zijn hierdoor alsnog veroordeeld voor criminele uitbuiting.

3.4.2 Criminele uitbuiting in de Nederlandse rechtspraak

In de andere acht onderzochte zaken ging het vijf keer om minderjarigen die uitgebuit waren door volwassenen. In de eerste zaak ging het om een oom die zijn twee neefjes had

gedwongen tot het plegen van een woninginbraak. De verdachte werd vervolgd voor mensenhandel in de zin van art. 273f lid sub 1 en 4 Sr, doordat de slachtoffers zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevonden door hun familierelatie, leeftijd, onbekendheid met de omgeving en taal van het land. Het misbruik bleek uit voorgaande omstandigheden. Hierdoor kon het oogmerk tot uitbuiting bewezen worden.122

Een andere zaak ging om een vrouw die stelselmatig kinderen meenam om diefstallen te plegen. De verdachte gaf tijdens het begaan van het delict geen instructies aan de kinderen, maar de kinderen gingen op een professionele wijze te werk en hadden dezelfde handelswijze als de verdachte. Er was een dwangmiddel aanwezig, omdat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van kinderen. Daarnaast moest de verdachte zich bewust zijn geweest van haar positie ten opzichte van de kinderen. De goederen die werden gestolen,

121 Hof Den Haag 16 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3647. 122 Rb. Den Haag 26 augustus 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:10605.

(30)

29 konden niet worden beschouwd als uitlokkende middelen die interesse wekken bij kinderen en dienden dus als financieel voordeel voor verdachte. De verdachte werd veroordeeld voor uitbuiting van de kinderen in de zin van art. 273f lid 1 sub 2, 4 en 6 Sr.123 In twee soortgelijke

zaken werden de verdachten vrijgesproken, omdat er niet bewezen kon worden dat zij instructies hadden gegeven om de diefstal te plegen en kon ook niet bewezen worden dat de kinderen gedwongen waren. Daarnaast ging het om diefstallen die iedere keer met een ander kind werden gepleegd en dus niet stelselmatig plaatsvonden. Hierdoor kon zowel het oogmerk van uitbuiting als het behaalde voordeel van de verdachten niet bewezen worden.124

Het bijzondere in een andere zaak was dat kinderen uitgebuit werden door hen diefstallen te laten plegen en hen te laten zakkenrollen door heel Europa. De verdachte werd veroordeeld voor uitbuiting van kinderen in de zin van art. 273f lid 1 sub 1, 2, 4 en 6 Sr. Er werd geweld gebruikt en misbruik gemaakt van het overwicht en van de kwetsbare positie van de kinderen. Omdat deze delicten zich in meerdere landen hadden voorgedaan, overwoog de rechtbank het volgende:

“Het is volstrekt gekunsteld om een dergelijk misbruik bij iedere landsgrens opnieuw vast te stellen zonder mee te wegen dat dit eerder in een ander land al het geval was. Voor de minderjarige kinderen geldt op zijn minst dat zij door hun ouders van meet af aan van land naar land zijn meegenomen, gezien hun leeftijd van hen afhankelijk zijn, vooral ook omdat zij wisselende identiteiten hebben, de taal niet machtig zijn, geen onderdak of eigen legaal inkomen kunnen genereren en in wezen vanaf hun vroege jeugd geleerd wordt om te stelen.”

Daarnaast was het overduidelijk dat het ging om financieel voordeel voor de verdachte.125

In de twee zaken waarin sprake was van criminele uitbuiting van volwassenen, ging het een keer om gedwongen werken op een hennepkwekerij en in de andere zaak ging het om een verstandelijk beperkte man die uitgebuit was door een echtpaar en een vriend. Omdat in de vorige paragraaf een zaak met betrekking tot de criminele uitbuiting van volwassenen uitgebreid is besproken, is ervoor gekozen om de drie andere zaken niet te bespreken.126

123 Rechtbank Midden-Nederland 28 juli 2015 ECLI:NL:RMBNE:2015:5642.

124 Rb. Gelderland 29 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:360; Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2018,

ECLI:NL:GHARL:2018:1971.

125 Rb. Amsterdam 28 september 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:6931.

126 Hof Den Haag 24 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4394; Rb. Overijssel 22 februari 2018,

(31)

30 3.5 Tussenconclusie

Op het Chinese Horeca-arrest na, zijn alle weergegeven uitspraken van na de laatste wijzigingen in 2013 aan art. 273f Sr. In al deze zaken moest de rechter beoordelen of er sprake was van overige uitbuiting. Uit dit onderzoek is gebleken dat er meer duidelijkheid is ontstaan, door jurisprudentie en vooral door het Chinese Horeca-arrest, over art. 273f Sr. Voorgaande evaluatie laat zien dat de Nederlandse rechtspraktijk met betrekking tot overige uitbuiting nog regelmatig tot uiteenlopende uitspraken leidt. Dit heeft veelal te maken met ruime bepalingen en criteria die verschillend worden geïnterpreteerd door rechters. De toepassing van art. 273f Sr kan dus worden verbeterd. Gedwongen bedelarij is pas twee keer ten laste gelegd, waardoor het lastig is om te beoordelen of art. 273f Sr toereikend is om dit probleem aan te pakken. De criteria uit het Chinese Horeca-arrest vormen voor de rechter de leidraad met betrekking tot criminele uitbuiting. De uitwerking van deze criteria verschilt echter. De verschillende overwegingen in zaken met betrekking tot de hasjsmokkel, zijn daar goede voorbeelden van. Daarnaast lijkt het dat slachtoffers van criminele uitbuiting vaak minderjarig zijn en de omstandigheden waarin zij zich bevinden vaak soortgelijk zijn. Hierdoor wordt er sneller toegekomen aan een bewezenverklaring van art. 273f Sr in de zin van criminele uitbuiting.

(32)

31 4.1 Inleiding

Om de aanpak van overige uitbuiting in Nederland en België te vergelijken, worden in dit hoofdstuk een aantal Belgische zaken behandeld waarin de rechter moest oordelen over overige uitbuiting. Om te weten wat er in België over het algemeen aanvaard wordt als ‘overige uitbuiting’ worden een aantal rechterlijke uitspraken nader onderzocht. Hierbij is gekeken naar uitspraken die karakteristiek zijn voor de algemene tendens in de Belgische rechtspraak.127

4.2 Arbeidsuitbuiting in de Belgische rechtspraak

Van 2013 tot op heden zijn er 67 zaken door de rechter afgedaan die betrekking hadden op arbeidsuitbuiting. 128 Hiervan zijn 48 verdachten veroordeeld en 18 verdachten vrijgesproken.

De zaken speelden zich af in sterk uiteenlopende sectoren, zoals bouw en renovatie, land-tuinbouw, horeca, drukkerij, maneges, huishoudelijk werk en transport.

Strijd met de menselijke waardigheid is een bestanddeel van art. 433quinquies, § 1, 3° Sw. Om te oordelen of hier sprake van is hebben de rechters rekening gehouden met de volgende factoren: arbeidsomstandigheden (bovenmatige werkuren, een bespottelijke salaris, geen rustdagen), slechte woon- en leefomstandigheden, om valse redenen salaris inhouden,

afhankelijkheid ten opzichte van de werkgever (afnemen van paspoort, waakhonden of dat het slachtoffer een arbeidsongeval is overkomen).129 In de zaken waarin de verdachten

vrijgesproken werden, zat er regelmatig onvoldoende wettelijk en overtuigend bewijs in het dossier om de verklaringen van de slachtoffers te kunnen bevestigen.

Het begrip ‘werven’ is in een uitspraak nader geduid, nadat er een discussie ontstond over wat daar precies mee werd bedoeld. In deze zaak ging het om vreemdelingen die onder

erbarmelijke omstandigheden in een telefoonwinkel moesten werken. De overweging om de verdachte te veroordelen voor arbeidsuitbuiting, was gebaseerd op het feit dat de verklaringen van de slachtoffers ondersteund werden door aanvullend bewijsmateriaal. De slachtoffers werkten in een ruimte die niet voldeed aan de hygiënische normen. De ruimte had geen

127 In dit onderzoek is er naar verschillende zaken gekeken om te kunnen beoordelen hoe omgegaan wordt met de toepassing

van art. 433quinquies in de zin van overige uitbuiting in de periode van 2013 tot heden. Dit startpunt is gekozen omdat in 2013 de laatste wijzigingen aan het wetsartikel zijn aangebracht. Deze vraag is onderzocht via www.juridat.be en www.myria.be/nl/rechtspraak.

128 De volgende trefwoorden zijn gebruikt: economische uitbuiting + 2013 tot heden + strafrecht. 129 Myria 2015, p. 106; Myria 2016, p. 132; Myria 2017, p. 96; Myria 2018, p. 104.

(33)

32 sanitaire voorzieningen, er was geen eetruimte en de slachtoffers kregen geen lunchpauze. Alle slachtoffers verbleven hier illegaal en spraken geen Vlaams. Bovendien moesten ze stelselmatig langere dagen maken dan was afgesproken; kregen ze een zeer laag salaris, werden overuren niet uitbetaald en werden ze continu in de gaten gehouden en bedreigd. De slachtoffers hadden strikte instructies gekregen over wat zij moesten doen als er een controle zou plaatsvinden. Hierdoor was er sprake van werkomstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid.130 Het Hof bevestigde de veroordeling in hoger beroep en stelde dat

er niet alleen sprake is van mensenhandel bij vrijheidsneming van het slachtoffer of als er papieren worden afgepakt. Mensenhandel moest volgens het Hof ruimer worden opgevat. Omdat een wettelijke definitie van ‘werven’ ontbreekt, moet het in zijn normale betekenis worden begrepen. Hierdoor wordt aan dit element voldaan zodra de verdachten de

slachtoffers aannemen om hen te gebruiken.131 Het Hof van Cassatie bevestigde deze

uitspraak en stelde dat de verdachte in deze zaak de slachtoffers had geworven om in zijn winkel te werken. Hiermee was aan het element ‘werven’ voldaan. De verdachte voerde in cassatie aan dat er geen rekening was gehouden met het vereiste morele element uit art.

43quinquies § 1, 3° SW, namelijk bijzonder opzet. Dit middel werd verworpen omdat door

het Hof van beroep en door de eerste rechter de omstandigheden waren beschreven die in strijd waren met de menselijke waardigheid.132

Een interessante zaak gaat over een arbeidsongeval waardoor de arbeidsuitbuiting aan het licht kwam. Het slachtoffer was een vreemdeling die tijdens zijn werkzaamheden op de manege werd aangevallen door een paard waardoor hij ernstige verwondingen had opgelopen. De verdachte, eigenaar van de manege, liet de vreemdeling onverzekerd op haar manege werken en betaalde regelmatig het salaris niet uit. De rechtbank oordeelde dat de

arbeidsomstandigheden in strijd waren met de menselijke waardigheid, omdat de werknemer slachtoffer was van een arbeidsongeval. Bovendien probeerde de verdachte alles om het voorval in de doofpot te stoppen door zich niet te bekommeren om de werknemer. Er werden geen hulpdiensten ingeschakeld na het voorval, er werd geen loon uitbetaald, het slachtoffer werd uit het huis gezet en de gemaakte medische kosten werden niet betaald.133

130 Corr. Luik (14de kamer), 14 januari 2013. 131 Hof van beroep Luik (6e kamer), 8 mei 2014. 132 Cass. 8 oktober 2014, P.14.0955.F.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van casusstudies en onderzoek in gemeenten laat het rapport zien in hoeverre professionals uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit signaleren, of zij voldoende

Op basis van casusstudies en onderzoek in gemeenten laat het rapport zien in hoeverre professionals uitbuiting van minderjarigen in de criminaliteit signaleren, of zij voldoende

Als bepaalde activiteiten in het ene land wel legaal zijn, bijvoorbeeld vormen van prostitutie, en in een ander land niet, dan zijn de nationale inkomens van beide landen

Zo stelt de Hoge Raad dat – wanneer het binnen een VvE gebruikelijk is om bijvoorbeeld een besluitenlijst of notulen van een vergadering rond te sturen – uitgangspunt is

en als kostenbesparingsstrategie, wat in de literatuur 'churning' wordt genoemd, waarbij structureel werk steeds wordt uitgevoerd door wisselende tijdelijke krachten die minder

Op vraag van de minister van pensioenen de dato 11 juni 2020 heeft de commissie het onderzoek van de FSMA alsook haar feedback statement over de financiering van

Als het niet het slachtoffer zelf is moet aangever schriftelijk door het slachtoffer gemachtigd zijn aangifte te mogen doen (art.. Relatieve klachtdelicten: Het gaat hier om

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met