• No results found

Gebruik van drones ter observatie

In document Het gebruik van drones (pagina 116-123)

5 Recht op privacy in relatie tot het gebruik van drones

5.5 Regels voor het gebruik van drones voor opsporingsdoeleinden De politie en het Openbaar Ministerie zijn verantwoordelijk voor de

5.5.2 Gebruik van drones ter observatie

Drones met een camera als payload kunnen worden ingezet ter observatie van personen of voertuigen. Alhoewel de observatie van personen met een

160 Zie HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF5603, NJ 2009, 225, m.nt. Borgers, HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9338, NJ 2013, 413, m.nt. Borgers en HR 7 juli 2014, ECLI:NL:PHR:2014:623. Zie uitge-breid bijvoorbeeld Fokkens & Kirkels-Vrijman 2009, p. 115-120.

multi-rotordrone op dit moment nog geen reële optie is vanwege de geringe vliegtijd, verandert dat wellicht in de nabije toekomst.

De eenmalige inzet van drones met camera’s voor observatiedoeleinden kan waarschijnlijk gebaseerd worden op artikel 3 van de Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad hebben namelijk eerder geoordeeld dat de betrokken individuen bij observatie van het gedrag van mensen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde met het gebruik van camera’s op openbare plekken minder privacy mogen verwach-ten verwach-ten aanzien van overheidsbemoeienis in hun privéleven.162 De privacy-inbreuk blijft daarom sneller gering.

Echter, bij het gebruik van drones met camera ter observatie ligt het voor de hand dat de opnames worden vastgelegd, zodat de beelden later nog kunnen worden bekeken. Bij het vastleggen van persoonsgegevens door gebruik van camera’s is er in ieder geval sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM.163

Zoals is opgemerkt, kan het gebruik van drones met camera’s voor observa-tiedoeleinden tevens mogelijk een ‘chilling effect’ opleveren voor het gedrag van mensen. Daarom zal er bij het gebruik van drones die zijn uitgerust met camera’s in de regel sprake zijn van een inbreuk op artikel 8 EVRM.

Het EHRM legt minimale kwalitatieve eisen op aan de nationale wetgeving van lidstaten bij toepassing van observatiemethoden en het vastleggen van camerabeelden door overheidsinstanties. Bezien vanuit de vereisten van arti-kel 8 EVRM, vormt artiarti-kel 3 Politiewet in combinatie met artiarti-kel 141 en 142 Sv wellicht een voldoende wettelijke basis. Daarbij is het wel van belang dat de betrokkenen op de hoogte kunnen raken van de observatie en dat regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van toepassing zijn. Camerabeelden vallen onder de Wet politiegegevens, die onder andere bewaartermijnen voorschrijft voor de verwerking van persoonsgegevens. Bezien vanuit vereisten uit de genoemde jurisprudentie van het EHRM over de regeling voor de verwerking van persoonsgegevens legt de Nederlandse wetgeving in principe voldoende voorwaarden op aan de verwerking van per-soonsgegevens en verleent zij de noodzakelijke instrumenten aan betrokke-nen om hun recht op inzage, correctie en verwijdering uit te kunbetrokke-nen oefebetrokke-nen.

162 Zie bijvoorbeeld EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, par. 57 (P.G. en J.H./Verenigd Koninkrijk), EHRM 2 september 2010, nr. 35623/05, par. 44 (Uzun/Duitsland), HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449 en HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4211.

163 Zie bijvoorbeeld EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, par. 57 (P.G. en J.H./Verenigd Koninkrijk), EHRM 2 september 2010, nr. 35623/05, par. 44 (Uzun/Duitsland) en EHRM 6 juni 2006, nr. 62332/00, par. 72

(Seger-stedt-Wiberg/Zweden). In de memorie van toelichting op de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheid wordt

ook opgemerkt dat registratie van beelden ingrijpender is dan het waarnemen van beelden of bewegingen door een opsporingsambtenaar, die daarvan achteraf verslag doet. Bij registratie is het mogelijk op elk moment een exacte en volledige weergave te geven van hetgeen is waargenomen en is het mogelijk gericht te zoeken op tijd en plaats (Kamerstukken II 1996/97, 24 403, nr. 3, p. 27).

De politie, eventueel in overleg met een officier van justitie, zal tevens telkens (a) een afweging moeten maken of de inzet van het middel proportioneel is gezien de omstandigheden van het geval en (b) moeten nagaan of er geen minder ingrijpende middelen voorhanden zijn (de subsidiariteitstoets). Tevens zal er een proces-verbaal moeten worden opgemaakt van de inzet van de opsporingsmethode.

Het gebruik van drones voor observatiedoeleinden ter handhaving van over-tredingen en lokale voorschriften uit een Algemene Plaatselijke Verordening binnen een gemeente, zoals de controle van bouwvergunningen, milieu-bepalingen en mogelijk zelfs bijstandsfraude, is tevens denkbaar. Ook hierbij geldt dat inzet van het handhavingsmiddel op grond van artikel 3 Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 Sv, slechts mogelijk is voor zover een geringe inbreuk op het recht op privacy wordt gemaakt. Mogelijk is het gebruik van een drone toelaatbaar voor de controle op openbare plaatsen of boven bebouwing, maar niet boven meer besloten plaatsen zoals een tuin, omdat daarbij een meer dan geringe inbreuk op het recht op privacy van de betrokkenen plaatsvindt. Er zijn geen voorbeelden bekend waarbij de gemeente in samenwerking met politie en justitie drones ter handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde heeft ingezet en daarom is ook geen jurispru-dentie beschikbaar om de legitimiteit van het middel te boordelen. Naar ana-logie van jurisprudentie ten aanzien van observatie door

opsporings-ambtenaren ter handhaving van de rechtsorde binnen gemeenten, is het voor publieke handhavingsdiensten in ieder geval niet toegestaan met een drone maanden achtereen boven een bepaald huis te vliegen of door een raam van een woning te kijken.164

Indien de observatie van personen of een voertuig in het kader van een opsporingsonderzoek door politie en justitie ‘stelselmatig’ wordt, is de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid ‘stelselmatige observatie’ ver-eist.165 Van een opsporingsonderzoek is kort gezegd sprake (1) bij een redelijk vermoeden van een misdrijf, (2) bij een redelijk vermoeden van betrokken-heid bij het in georganiseerd verband beramen van misdrijven die een ern-stige inbreuk op de rechtsorde leveren, ofwel (3) bij aanwijzingen van een

ter-164 Zie bijvoorbeeld HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5254 (125 observaties over een periode van acht maanden vanaf de openbare weg, ook in een woning, door sociale rechercheurs teneinde vast te stellen of verdachte samenwoonde met de medeverdachte, leverde niet slechts een geringe inbreuk op de persoon-lijke levenssfeer van de verdachte op). Maar zie ook bijvoorbeeld Rechtbank Limburg, 6 november 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:8519 (18 kortstondige observaties van woning door sociale rechercheurs in onderzoek naar bijstandsfraude is mogelijk op grond van artikel 2 Politiewet (oud) jo 141 en 142 Sv) en Rechtbank Zut-phen, 22 juli 2011, ECLI:NL:RBZUT:2011:BR3890 (15 kortstondige observaties van een woning vanaf de open-bare weg teneinde de aanwezigheid van een verdachte met een medeverdachte waar te nemen in het kader van onderzoek naar uitkeringsfraude is mogelijk op grond van artikel 2 Politiewet (oud) jo 141 en 142 Sv). 165 Zie ook Antwoord op Kamervragen van 20 juni 2014 over de inzet van onbemande luchtvaartuigen, kenmerk

roristisch misdrijf. De bijzondere opsporingsbevoegdheid die vereist kan zijn, is ‘stelselmatige observatie’.166

In geval van verdenking van een misdrijf kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een bevel geven tot stelselmatige observatie van een persoon of voertuig. Voor de inzet van observatie als opsporingsmethode in een besloten plaats, niet zijnde een woning, moet het gaan om een misdrijf als omschreven in artikel 67 lid 1 Sv dat een ernstige inbreuk op de rechts-orde oplevert. Mogelijk zijn voor de stelselmatige observatie van een persoon in een tuin, op een afgesloten industrieterrein of in een loods (met een micro-drone), de zwaardere voorwaarden van toepassing voor observatie binnen een besloten plaats.167 Echter, in deze situatie wordt niet in een besloten plaats getreden voor de uitvoering van de observatie. Jurisprudentie over toepassing van de opsporingsmethode kan in de toekomst hier mogelijk uitsluitsel over bieden. Het bevel voor stelselmatige observatie mag maxi-maal drie maanden duren, met eventueel een verlenging van nogmaxi-maals drie maanden.

Voor de beoordeling of sprake is van ‘stelselmatigheid’ geeft de wetsgeschie-denis aan dat daarbij ‘een min of meer volledig beeld van een bepaald aspect uit het privéleven’ van de betrokken persoon wordt verkregen.168 Om te beoordelen of daarvan sprake is, heeft de wetgever de volgende factoren meegegeven: de duur, plaats, intensiteit, frequentie en het al dan niet toepas-sen van een technisch hulpmiddel.169 De rechtspraak heeft tevens de zwaarte van het delict als factor ontwikkeld bij de beoordeling of er sprake is van stel-selmatige observatie.170 Onderzoek dat door het WODC is uitgevoerd in 2002 en 2004 wijst uit dat er onder opsporingsambtenaren en officieren van justi-tie onduidelijkheid bestaat over de juiste interpretajusti-tie van het begrip stelsel-matigheid (Bokhorst et al., 2002, p. 121-127 en Beijer et al., 2004, p. 59-60). Uit deze onderzoeken blijkt dat bij de inzet van observatieteams in een opsporingsonderzoek zekerheidshalve in veel gevallen de bijzondere opspo-ringsbevoegdheid van stelselmatige observatie door een officier van justitie wordt ingezet. Hierbij moet wel worden aangetekend dat niet onderzocht is in hoeverre deze onderzoeksresultaten nog actueel zijn.

166 Zie artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voor inzet van stelselmatige observatie bij een redelijk vermoeden dat er een misdrijf is gepleegd door een individu, artikel 126o Sv voor opsporings-onderzoeken naar een redelijk vermoeden van betrokkenheid van het in georganiseerd verband beramen van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en 126zd Sv in opsporingsonderzoeken bij aanwijzingen dat er een terroristisch misdrijf wordt of is gepleegd.

167 Zie artikel 126g lid 2 Sv. In de memorie van toelichting bij de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden wor-den namelijk ‘loodsen, erven en garages’ als besloten plaatsen aangemerkt (Kamerstukken II 1996/97, 25 403, p. 40, 77).

168 Kamerstukken II 1996/97, 24 403, p. 26-27. 169 Kamerstukken II 1996/97, 24 403, p. 27. 170 HR 29 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2752.

Een lastig punt is de beoordeling of er bij het gebruik van een drone met camera als payload sprake is van het gebruik van een technisch hulpmiddel. De drone zelf is vooral een platform en waarschijnlijk niet te duiden als een technisch hulpmiddel, net zoals een politieauto geen technisch hulpmiddel is. Ook een ‘zintuigversterkend middel’, zoals een verrekijker of een camera die slechts als monitor fungeert, wordt niet aangemerkt als technisch hulp-middel.171 Echter, bij het gebruik van drones met camera zullen de beelden worden opgeslagen of rechtstreeks worden doorgestuurd naar het observatie-centrum en daarom kan de camera die is bevestigd aan de drone waarschijn-lijk wel als technisch hulpmiddel aangemerkt, met name wanneer beelden worden opgeslagen. In dat geval moet doorgaans worden voldaan aan de bepalingen uit het Besluit technische hulpmiddelen. Bij toepassing van de bijzondere opsporingsbevoegdheid van stelstelmatige observatie en het gebruik van drones door de politie voor de uitvoering daarvan, moet dan worden nagegaan of de payload van een drone aan de technische en proce-durele eisen van het Besluit technische hulpmiddelen voldoet.172

Het is sterk afhankelijk van de omstandigheden of sprake is van stelselmatig-heid. Uit antwoord op Kamervragen is af te leiden dat meestal geen bevel voor stelselmatige observatie wordt afgegeven bij het gebruik van drones. Een indicatie dat een bevel voor stelselmatige observatie niet noodzakelijk is, is gelegen in de veronderstelling dat het eenmalige gebruik van drones voor observatie op dit moment slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken individuen maakt. Uit jurisprudentie is tevens af te leiden dat in de regel geen – of slechts een geringe – inbreuk op de pri-vacy wordt gemaakt bij het gebruik van camera’s ter observatie van gedragin-gen in het openbare leven.173 Drones die zijn uitgerust met camera’s kunnen echter ook gedragingen in meer besloten gebieden observeren, zoals in een tuin of binnen een woning met een warmtebeeldkijker (zie paragraaf 5.3.3). Deze factoren geven een indicatie dat sprake kan zijn van een meer dan geringe privacyschending.

Er is nog geen rechtspraak beschikbaar over observatie specifiek met betrek-king tot het gebruik van drones voor opsporingsdoeleinden. Op het moment van schrijven is de vliegduur van drones met multi-rotorsystemen nog

171 Kamerstukken II 1996/97, 24 403, p. 27. 172 Stb. 2006, 524.

173 Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam, 6 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4988 (geen compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van de verdachte door observatie op openbare plekken gedu-rende los van elkaar staande drie dagen), Rechtbank Overijssel, 26 april 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:BZ9338 (geen sprake van stelselmatig observatie bij éénmalige observatie vanaf openbare weg), Rechtbank Alkmaar, 3 februari 2012, ECLI:NL:RBALK:2012:BV2848 (observatie via camera op voordeur. Betrokkenen mochten zich niet onbespied wanen. Geen volledig beeld van een bepaald aspect van privéleven verkregen en beperkte pri-vacyinbreuk). Gerechtshof ’s-Gravenhage, 11 mei 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2110 (geen privacyinbreuk bij observatie vanaf de openbare weg op een parkeerplaats van een auto), HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BM4211 (persoonlijke levenssfeer niet in relevante zin aangetast bij 38 kortdurende observaties van ver-dachte in het openbare leven), HR 29 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2752 (observatie vanaf de openbare weg van binnengaan en verlaten van percelen gedurende 32 dagen op één of meerdere dagdelen).

beperkt tot ongeveer een half uur. Fixed-wingsystemen, zoals de Raven, kun-nen niet boven een bepaalde locatie voor langere tijd hangen en (nog) geen gezichten van mensen onderscheiden.174 De eenmalige inzet van drones, de korte tijdsduur van de observatie en de relatief slechte beeldkwaliteit zijn sterke indicaties dat de privacyinbreuk op de betrokkenen beperkt blijft en de observaties op dit moment in de regel daarom niet als stelselmatig behoeven te worden gekwalificeerd. Het is echter aan de rechter om hierover het eind-oordeel te geven ten tijde dat een verdachte bezwaar maakt tegen de inzet van de opsporingsmethode. Alhoewel de observatie van personen met een drone van het multi-rotorysteemtype op dit moment nog geen reële optie is vanwege de geringe vliegtijd, verandert dat wellicht in de nabije toekomst. De eenmalige inzet van drones met camera’s voor observatiedoeleinden kan waarschijnlijk gebaseerd worden op artikel 3 van de Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering. Het Europees Hof van de Rechten van de Mens en de Hoge Raad hebben namelijk eerder geoor-deeld dat de betrokken individuen bij observatie van het gedrag van mensen voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde met het gebruik van camera’s op openbare plekken een minder grote verwachting van privacy ten aanzien van overheidsbemoeienis in hun privéleven mogen hebben.175 De privacyinbreuk blijft daarom sneller gering.

Echter, bij het gebruik van drones met camera ter observatie ligt het voor de hand dat de opnames worden vastgelegd, zodat de beelden later nog kunnen worden bekeken. Bij het vastleggen van persoonsgegevens door gebruik van camera’s is er in ieder geval sprake van een inbreuk op artikel 8 EVRM.176

Zoals is opgemerkt, kan het gebruik van drones met camera’s voor observa-tiedoeleinden tevens mogelijk een ‘chilling effect’ opleveren op het gedrag van mensen. Daarom zal er bij het gebruik van drones die zijn uitgerust met camera’s in de regel sprake zijn van een inbreuk op artikel 8 EVRM.

Het EHRM stelt lage kwalitatieve eisen aan de nationale wetgeving van lidsta-ten bij toepassing van observatiemethoden en het vastleggen van camera-beelden door overheidsinstanties. Bezien vanuit de vereisten van artikel 8 EVRM, vormt artikel 3 Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 Sv wel-licht een voldoende wettelijke basis. Daarbij is het wel van belang dat de

174 Antwoord op Kamervragen van 20 juni 2014 over de inzet van onbemande luchtvaartuigen, kenmerk 458328. Deze bevinding wordt bevestigd in de afgenomen interviews.

175 Zie bijvoorbeeld EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, par. 57 (P.G. en J.H./Verenigd Koninkrijk), EHRM 2 september 2010, nr. 35623/05, par. 44 (Uzun/Duitsland), HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449 en HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4211.

176 Zie bijvoorbeeld EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, par. 57 (P.G. en J.H./Verenigd Koninkrijk), EHRM 2 september 2010, nr. 35623/05, par. 44 (Uzun/Duitsland) en EHRM 6 juni 2006, nr. 62332/00, par. 72

(Seger-stedt-Wiberg/Zweden). In de memorie van toelichting op de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt

ook opgemerkt dat registratie van beelden ingrijpender is dan het waarnemen van beelden of bewegingen door een opsporingsambtenaar die daarvan achteraf verslag doet. Bij registratie is het mogelijk op elk moment een exacte en volledige weergave te geven van hetgeen is waargenomen en mogelijk gericht te zoe-ken op tijd en plaats (Kamerstukzoe-ken II 1996/97, 24 403, nr. 3, p. 27).

betrokkenen op de hoogte kunnen raken van de observatie en regels met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van toepassing zijn. Camerabeelden vallen onder de Wet politiegegevens, die onder andere bewaartermijnen voorschrijft voor de verwerking van persoonsgegevens. Deze wetgeving legt in principe voldoende beperkingen op aan de verwer-king van persoonsgegevens en verleent de noodzakelijke instrumenten aan betrokkenen om hun recht op inzage, correctie en verwijdering uit te kunnen oefenen.

De politie, eventueel in overleg met een officier van justitie, zal tevens telkens (a) een afweging moeten maken of de inzet van het middel proportioneel is gezien de omstandigheden van het geval en (b) moeten nagaan of er geen minder ingrijpende middelen voorhanden zijn (de subsidiariteitstoets). Tevens zal er een proces-verbaal moeten worden opgemaakt van de inzet van de opsporingsmethode.

5.5.3 Warmtebeeldkijker

Het gebruik van een warmtebeeldkijker voor het opsporen van hennep-plantages is vermoedelijk mogelijk op grond van artikel 3 Politiewet. In 2009 heeft de Hoge Raad namelijk bepaald dat het gebruik van een warmtebeeld-kijker om de gedragingen van mensen in een woning heimelijk te observeren mogelijk is op grond van artikel 3 Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 Sv.177

Bij de observatie met een warmtebeeldkijker voor het opsporen van hennep-plantages lijkt een minder zware privacyinbreuk plaats te vinden dan bij het gebruik van een warmtebeeldkijker bij een woning, omdat er in het eerste geval geen personen in een woning worden geobserveerd. Uit antwoorden op Kamervragen is gebleken dat drones met een warmtebeeldkijker in het verle-den al veelvuldig zijn ingezet voor het opsporen van hennepplantages.178

Naast de inzet van een drone met warmtebeeldkijker voor observatie-doeleinden is het ook voorstelbaar dat een drone met warmtebeeldkijker wordt ingezet tijdens een huiszoeking of arrestatie van een verdachte binnen een woning.179 De drone kan dan strategische informatie aan opsporings-ambtenaren doorgeven over de locatie van de verdachten.

De grondslag in artikel 3 van de Politiewet in combinatie met artikel 141 en 142 Sv lijkt daarom afdoende voor de eenmalige inzet van drones met camera’s of een warmtebeeldkijker voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

177 HR 20 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF5603.

178 Antwoord op Kamervragen van 20 juni 2014 over de inzet van onbemande luchtvaartuigen, kenmerk 458328. 179 Zie ook Antwoord op Kamervragen van 20 juni 2014 over de inzet van onbemande luchtvaartuigen, kenmerk

In document Het gebruik van drones (pagina 116-123)