• No results found

Gebouwde omgeving

In document Klimaat- en Energieverkenning 2021 (pagina 140-181)

5 Sectorale ontwikkelingen en broeikasgas-

5.3 Gebouwde omgeving

De sector gebouwde omgeving heeft betrekking op het energieverbruik en de emissies door huishoudens en door bedrijven en organisaties die onder de dienstensector vallen. Het betreft voornamelijk energie­

verbruik in woningen en gebouwen. Het energieverbruik in gebouwen van bedrijven die niet onder de dienstensector vallen, bijvoorbeeld industriële of landbouwgebouwen, rekenen we mee bij de betreffende sectoren, en valt dus niet onder de gebouwde omgeving.

De ontwikkelingen in de subsectoren huishoudens en diensten komen hierna in aparte paragrafen aan de orde.

De ontwikkeling van de broeikasgasemissie van de gebouwde omgeving en de bijdrage van huishoudens en diensten aan de totale uitstoot van de gebouwde omgeving is weergegeven in figuur 5.5. De totale uitstoot van broeikasgassen uit de gebouwde omgeving daalt van 29,7 megaton CO₂­equivalenten per jaar in 2000 naar 21,6 megaton in 2020 en verder naar 18,9 [16­22] megaton in 2030 in de raming met vastgesteld en voorgenomen beleid. De broeikasgasemissies in de gebouwde omgeving betreft voornamelijk CO₂. De uitstoot van overige broeikas­

gassen is slechts 0,5 megaton CO₂­equivalenten in 2020 en in de raming

2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030

0 10 20 30

40megaton CO2-equivalenten

Bron: Emissieregistratie, bewerking PBL (realisatie); KEV-raming 2021

pbl.nl

Totaal Huishoudens Diensten

Realisatie

Realisatie temperatuur-gecorrigeerd Raming vastgesteld en voorgenomen beleid

Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

Emissie broeikasgassen door gebouwde omgeving Figuur 5.5

0,6 megaton in 2030. De emissie van overige broeikasgassen betreft de emissie van methaan en lachgas, die vrijkomt in cv­ketels, bij het branden van kaarsen, vreugdevuren, houtkachels en barbecues, het afsteken van vuurwerk, bij septic tanks, en bij productgebruik van bijvoorbeeld oplosmiddelen, spuitbussen en narcosegas.

De uitstoot van broeikasgassen door huishoudens en diensten wordt vrijwel volledig bepaald door het gasverbruik voor ruimteverwarming, warmwaterbereiding en koken. Jaarlijkse verschillen in de uitstoot hangen samen met de gemiddelde temperatuur. In een koud jaar wordt naar verhouding meer gestookt. Figuur 5.5 geeft de ontwikkeling van de emissies met en zonder correctie voor temperatuurschommelingen.

In de raming wordt rekening gehouden met een verwachte temperatuur­

stijging door klimaatverandering op basis van klimaat scenario’s van het KNMI (KNMI 2014). Deze temperatuurstijging leidt ook tot een grotere elektriciteitsvraag voor koeling. Hoewel het elektriciteits­ en warmte­

verbruik van woningen en gebouwen wel wordt toegerekend aan de gebouwde omgeving, worden de emissies van broeikasgassen van elektriciteitscentrales en warmtebedrijven toegerekend aan de energiesector.

De CO₂­emissie van huishoudens daalt van 20,7 megaton in 2000 via 14,8 megaton in 2020 naar 13,8 [12­16] megaton in 2030 volgens de raming met voorgenomen beleid. De CO₂­emissie van de dienstensector daalt van 8,1 megaton in 2000 naar 6,3 megaton in 2020 en naar 4,5 [4­5]

megaton in 2030 volgens de raming met voorgenomen beleid.

Van de CO₂­emissies van de dienstensector valt slechts 5 procent onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS) (circa 0,3 megaton in 2020), het overgrote deel van de emissies valt onder de ESD­ en

ESR­richtlijnen.4

Beoogde emissiereductie klimaattafel Gebouwde omgeving wordt niet gehaald In het Klimaatakkoord is voor de gebouwde omgeving een indicatieve doelstelling afgesproken van 3,4 megaton CO₂­reductie ten opzichte van de raming uit de Nationale Energieverkenning 2017 (ECN 2017). Dit komt overeen met een resterende broeikasgasemissie van 15,3 megaton in 2030. Met de geraamde uitstoot van 18,9 megaton wordt de beoogde emissiereductie niet gehaald.

5.3.1 Huishoudens Energieverbruik per woning daalt

Het aantal huishoudens is in de periode 2000­2020 gestegen van 6,8 miljoen naar 8,0 miljoen en zal verder stijgen naar 8,6 miljoen in 2030. Het aandeel eenpersoonshuishoudens neemt toe, waardoor het gemiddelde aantal bewoners per woning gestaag daalt van 2,27 personen in 2000 naar 2,13 personen in 2020 en volgens prognoses van het CBS naar 2,10 personen in 2030. Het aantal bewoonde woningen stijgt naar verwachting van 7,5 miljoen in 2020 naar 8,2 miljoen in 2030.

Het relatieve aandeel meergezinswoningen zal licht stijgen van 35 procent in 2020 naar 37 procent in 2030 (ABF Research 2020).

4 De Effort Sharing Directive (ESD) is van toepassing op de periode 2013-2020 en de Effort Sharing Regulation (ESR) is van toepassing op de periode 2021-2030 (zie hoofdstuk 3).

Hoewel het aantal woningen stijgt, daalt het totale energieverbruik pér woning al jaren. Het energieverbruik voor ruimteverwarming, warm water, koken en verlichting daalt terwijl het energieverbruik voor elektrische apparaten en koeling stijgt. Dat het verbruik voor verwarming daalt en dat voor koeling stijgt, is mede het gevolg van klimaatverandering, waardoor in de winter minder gestookt hoeft te worden en er ‘s zomers meer behoefte is aan koeling. Het aantal graaddagen, een maat voor uren dat gestookt moet worden, is in de periode 2000­2020 gedaald met 7 procent en deze trend zal zich doorzetten (KNMI 2014). Alleen al hierdoor is het gasgebruik voor ruimteverwarming in 2030 10 procent lager dan in 2000. Daarnaast dragen isolatie, efficiëntere verwarmingssystemen en apparaten bij aan de daling van het verbruik per huishouden. Nederlanders bereiden hun maaltijden steeds minder alleen op het gasfornuis. Magnetrons, elektrische ovens, waterkokers en dergelijke nemen een deel van het energieverbruik voor hun rekening. Bovendien eten zij steeds meer buiten de deur of laten ze maaltijden bezorgen. Het gasgebruik voor koken daalt daardoor. Ook het gasverbruik voor warmwaterbereiding neemt af door de toename van het aantal vaatwassers en door zuinigere combiketels die efficiënter werken dan geisers of boilers.

Broeikasgasemissies en aardgasverbruik huishoudens dalen, elektriciteits-verbruik stabiliseert en warmtelevering stijgt

De emissie van broeikasgassen door de huishoudens daalt sterk. Sinds 2000 zijn die emissies gedaald van 21 naar 15 megaton in 2020. De verwachting is dat de uitstoot in 2030 verder is gedaald, namelijk naar 14 megaton. De emissies die meetellen voor de sector huishoudens, zijn nagenoeg volledig afkomstig van de verbranding van aardgas.

Het verbruik van aardgas is gedaald van 379 petajoule in 2000 naar 274 petajoule in 2020; in 2030 zal dit naar verwachting verder zijn

gedaald naar 241 [225­251] petajoule (figuur 5.6). Naast de eerder genoemde klimaatverandering is de belangrijkste oorzaak van de daling van het aardgasverbruik de toegenomen besparing door isolatie van woningen.

Een gemiddelde op aardgas verwarmde woning gebruikt in 2030 volgens deze KEV­raming net iets meer dan 1.000 kubieke meter aardgas.

Ook neemt het aandeel woningen dat is aangesloten op warmtenetten toe. De levering van warmte aan woningen is gestegen van 7 petajoule

2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030

0 100 200 300 400 500petajoule

Bron: CBS, bewerking PBL (realisatie); KEV-raming 2021

pbl.nl

Aardgas

Elektriciteitsverbruik Elektriciteitslevering Warmtelevering

Realisatie

Realisatie temperatuur-gecorrigeerd Raming vastgesteld en voorgenomen beleid

Bandbreedte Scheiding realisatie en raming

Finaal aardgas- en elektriciteitsverbruik door huishoudens en warmte- en elektriciteitslevering aan huishoudens

Figuur 5.6

in 2000 naar meer dan 11 petajoule in 2020. In 2030 zal dit verder zijn toegenomen naar circa 20 petajoule. Afhankelijk van de bron komen bij het produceren van warmte voor warmtenetten ook broeikasgassen vrij.

Deze emissies vallen echter onder de elektriciteitssector en de belangrijkste ontwikkelingen bespreken we in paragraaf 4.2.2 over warmtevoorziening.

Het elektriciteitsverbruik in huishoudens, exclusief het verbruik voor elektrische auto’s, is gestegen van 72 petajoule in 2000 naar 88 petajoule in 2020. Aan de ene kant drukken de toenemende efficiëntie van elektrische apparaten en de toepassing van led­verlichting het

elektriciteitsverbruik, waardoor tot 2027 in de raming een daling van het elektriciteitsverbruik wordt verwacht naar 78 petajoule. Daartegenover staan een toename van het aantal huishoudens, een toename van het aantal apparaten per huishouden en een toename van het gebruik van bepaalde apparaten voor bijvoorbeeld koeling. Ook een verschuiving van verwarming op aardgas naar verwarming met elektrische warmte­

pompen leidt tot een grotere elektriciteitsvraag. Door deze tegen­

gestelde trends daalt in de raming tot 2027 het elektriciteitsverbruik naar 78 petajoule, waarna vanaf het eind van het decennium het elektriciteitsverbruik naar verwachting gaat stijgen. In 2030 is het elektriciteitsverbruik van huishoudens geraamd op 79 [76­85] petajoule.

Net als bij warmtelevering worden de broeikasgassen die vrijkomen bij de productie van elektriciteit, toegerekend aan de elektriciteitssector.

Die uitstoot staat beschreven in paragraaf 5.1.

De vraag naar elektriciteit blijft dus min of meer constant, maar de levering van elektriciteit aan huishoudens door elektriciteitsbedrijven neemt sterk af. In 2020 liggen al op 1 miljoen woningen zonnepanelen (Dutch New Energy Research 2020) en die leveren 13 petajoule

zonnestroom. In deze KEV ramen we een toename van de productie van zonnestroom bij huishoudens naar 27 petajoule in 2030. Het aantal zonnepanelen op woningen zal naar verwachting de komende tien jaar dus verdubbelen, waardoor in 2030 34 procent van de jaarlijkse elektriciteitsvraag van de sector huishoudens gedekt kan worden met eigen productie van zonnestroom. In de zomer zullen huishoudens meer elektriciteit leveren aan het net dan ze gebruiken. In de winter blijven huishoudens afhankelijk van centraal geproduceerde elektriciteit.

De winning van hernieuwbare energie bij huishoudens nam toe van 0,5 petajoule in 2000 naar 20 petajoule in 2020 en stijgt in de raming naar 62 petajoule in 2030. In 2020 is het gebruik van hout in kachels en haarden met 16 petajoule nog de grootste bron van hernieuwbare energie bij huishoudens. Door een stijging van 13 petajoule in 2020 naar 27 petajoule is dat in 2030 elektriciteit uit zon. Door de sterke toename van warmtepompen in diezelfde periode stijgt het gebruik van omgevingswarmte door warmtepompen en het gebruik van zonne­

warmte door zonneboilers samen van 7 petajoule in 2020 naar 19 petajoule in 2030. Ook die hernieuwbare bron is in dat jaar groter dan biomassa, waarvan in 2030 naar verwachting 16 petajoule wordt gebruikt.

Zuinigere en kleinere apparaten verlagen elektriciteitsverbruik, maar ook veel onzekerheid over verbruik warmtepompen en koeling

Het elektriciteitsverbruik van huishoudens wordt grotendeels bepaald door verlichting en grote apparaten, zoals koelkasten, wasmachines, wasdrogers, vaatwassers en tv’s. Het verbruik van deze apparaten zal echter dalen. Strenge Europese efficiëntie­eisen hebben ertoe geleid dat het verbruik per apparaat is gedaald. Huishoudens vervangen hun huidige apparaten geleidelijk voor deze zuinigere exemplaren. Bijna alle huishoudens bezitten inmiddels dergelijke apparaten, waardoor het

bezit ervan nauwelijks meer toeneemt. Het bezit en verbruik van andere kleinere elektrische apparaten, zoals mobiele telefoons, tablets en laptops, neemt nog wel toe, maar deze verbruiken relatief weinig elektriciteit. Bovendien vervangen zij het gebruik van televisies en desktopcomputers die per uur veel meer elektriciteit verbruiken.

Er zijn drie onzekere trends die kunnen leiden tot een hoger

elektriciteitsverbruik: een toenemend bezit van elektrische auto’s, een toenemend bezit van elektrische warmtepompen en een toenemende vraag naar koeling in woningen. Het verbruik van elektrische auto’s wordt toegerekend aan de transportsector (zie paragraaf 5.6). Volledige en hybride warmtepompen kunnen een deel van het verbruik voor verwarming en warmwater gaan invullen. Het grootste deel van deze energie wordt onttrokken uit de omgeving, maar warmtepompen gebruiken ook elektriciteit. Omdat dergelijke warmtepompen vaak toegepast worden in relatief zuinige woningen, is het effect op het elektriciteitsverbruik van de sector huishoudens echter beperkt. In deze KEV gaan we ervan uit dat het elektriciteitsverbruik voor (hybride­) warmtepompen stijgt van 3 petajoule in 2019 naar 9 petajoule in 2030.

Door een snellere of langzamere toename van het aantal warmte­

pompen zou dit elektriciteitsverbruik voor warmtepompen ook 5 petajoule hoger of lager kunnen uitvallen.

Door klimaatverandering zijn er meer en warmere zomerse dagen.

Hierdoor neemt de vraag naar koeling toe. In 2020 hebben huishoudens een recordaantal van 150.000 lucht­lucht­warmtepompen voor koeling (airco’s) geïnstalleerd (CBS 2021a). Het is onzeker of deze ontwikkeling deels veroorzaakt wordt door de coronacrisis, waardoor mensen massaal thuis aan het werk zijn gegaan of dat deze trend zich ook in de komende jaren doorzet. Ten opzichte van de vorige KEV is de prognose

van het aantal vaste airco’s naar boven bijgesteld. We gaan nu uit van een groei met 64.000 systemen per jaar. Dat betekent dat in 2030 15 procent van de huishoudens een vaste airco heeft. Als de stijging veel sneller verloopt, kan dat ook 25 procent worden en zal het geraamde elektriciteitsverbruik 2,5 petajoule hoger zijn dan nu geraamd.

Daarnaast wordt in de raming verondersteld dat het bezit van mobiele airco’s stijgt van 5 procent van de huishoudens in 2019 naar 8,5 procent in 2030, maar ook dat aandeel zou veel groter kunnen zijn. Verder is onzeker hoe huishoudens dergelijke koelsystemen gaan gebruiken.

Zet een bewoner een airco, als die eenmaal is aangeschaft, aan op elke warme dag of gebruikt hij het apparaat alleen op zeer warme dagen?

Er is weinig onderzoek over het koelgedrag van huishoudens, wat de onzekerheid over het elektriciteitsverbruik van huishoudens in de toekomst vergroot.

Toename aantal isolatiemaatregelen in woningen

Jaarlijks worden er honderdduizenden isolatiemaatregelen getroffen in bestaande woningen. Jarenlang schommelde dit aantal rond de 800.000 maatregelen. Via de subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) is in 2019­2020 circa 130 miljoen euro subsidie uitgekeerd.5 Ook Verenigingen van Eigenaren hebben meer gebruikgemaakt van deze regeling. Dit alles heeft geleid tot een toename van het aantal getroffen maatregelen. In 2019 en 2020 is een recordaantal van 1,2 miljoen isolatiemaatregelen per jaar toegepast (RVO 2021c). De installatie van

5 Het oorspronkelijke budget voor 2019 en 2020 was 84 miljoen euro voor individuele eigenaren-bewoners en daarnaast enkele miljoenen voor VVE’s, waarvoor 10,5 miljoen euro budget beschikbaar was vanaf 2016.

Het budget is in december 2020 met 50 miljoen euro overvraagd en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft extra bud-get beschikbaar gesteld (BZK 2021).

hr++­glas is het meest populair, maar vooral spouwmuurisolatie is sterk in populariteit toegenomen (figuur 5.7).

Verduurzaming van bestaande woningen heeft nauwelijks invloed op totale aantal aardgasvrije woningen

Hoewel in Nederland een cv­ketel op aardgas de meeste gebruikte vorm van verwarming is, zijn er nu al honderdduizenden woningen die hoofdzakelijk met elektriciteit of warmtelevering worden verwarmd.

In 2019 was volgens het CBS 6 procent van de woningen aangesloten op stadsverwarming. Eén procentpunt daarvan gebruikt nog aardgas voor bijvoorbeeld koken, de rest is aardgasvrij. (CBS 2021b) In 2020 hadden ruim 78.000 woningen een bodem­ en ruim 159.000 woningen een lucht­water­warmtepomp geïnstalleerd (CBS 2021a). Het is niet bekend of dit hybride of volledig elektrische warmtepompen zijn. Tezamen maakt dit dat 3 procent van de Nederlandse woningen geheel of gedeeltelijk verwarmd wordt met elektriciteit. Zowel de historische ontwikkeling van stadsverwarming als de toename van warmtepompen is vrijwel geheel het gevolg van nieuw gebouwde woningen die al bij de oplevering geen conventionele aardgasgestookte cv­ketel hebben. Tot nu toe zijn slechts enkele duizenden bestaande woningen overgegaan van een aardgasgestookte cv­ketel naar een warmtenet of warmtepomp.

Na 2020 wordt een sterkere toename van het aantal aardgasvrije woningen verwacht. Dit is het gevolg van de Startmotor, waardoor 80.000 bestaande woningen op een warmtenet worden aangesloten, en de toename van nul­op­de­meterwoningen, maar vooral van het afschaffen van de aansluitplicht van nieuwbouw op aardgas. In totaal worden er in de periode tot 2030 ongeveer 700.000 woningen bijgebouwd.

Ongeveer 20 procent hiervan zal gebouwd worden in gebieden waar bestaande stadsverwarmingsnetten uitgebreid kunnen worden of

nieuwe netten gepland zijn, naar verwachting 75 procent zal met elektrische warmtepompen worden uitgerust. Slechts 5 procent van de nieuwbouw zal nog voorzien worden van een gasgestookte cv­ketel, met name omdat de bouwvergunning al was afgegeven voordat de aansluit­

plicht voor nieuwbouwwoningen werd afgeschaft. In deze KEV is nog geen effect toegekend aan de aardgasvrije wijkenaanpak na de Startmotor, omdat deze op onderdelen nog moet worden uitgewerkt.

De 40.000 woningen (PAW 2021) die een bijdrage hebben gekregen in het kader van de eerste twee rondes proeftuinen aardgasvrije wijken worden niet meegenomen in deze KEV raming. Dit lichten we verderop

2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 0

250 500 750 1000 1250

1500duizend maatregelen

Bron: RVO (www.energiecijfers.nl)

pbl.nl

Vloerisolatie Dakisolatie Buitengevelisolatie

Spouwmuurisolatie HR-glasisolatie

Energiebesparende maatregelen in bestaande woningen Figuur 5.7

toe. Dat betekent dat het aantal bestaande woningen dat in 2030 aardgasvrij gemaakt is, beperkt blijft tot ongeveer 100.000 woningen. In totaal is in de raming verondersteld dat door nieuwbouw en renovatie in 2030 17,5 procent van de woningen zonder aardgas verwarmd zal worden (zie figuur 5.8).

Naast volledig elektrische warmtepompen in aardgasvrije woningen is in de raming verondersteld dat ook steeds meer hybride warmtepompen in woningen worden geïnstalleerd. Daarbij wordt een elektrische warmtepomp gecombineerd met een aardgasgestookte ketel die zorgt voor ruimteverwarming op heel koude winterdagen en voor de bereiding van warm tapwater. In de KEV­raming veronderstellen we dat in 2030 circa 300.000 woningen (minder dan 0,5 procent van de bewoonde woningen) een hybride warmtepomp hebben.

Transitievisies Warmte bevinden zich nog in opstartfase

Alle gemeenten moeten eind 2021 een Transitievisie Warmte opgesteld hebben. Daarna volgen de uitvoeringsplannen. Medio maart 2021 zijn er slechts enkele gemeenten die de transitievisie hebben voltooid (Rijksoverheid 2021b). Het is daarom lastig prognoses te maken voor het aantal aardgasvrije woningen dat hiermee wordt beoogd. De meeste gemeenten bevinden zich nog in de beginstadia van het opstellen van de transitievisie en zijn nog niet bezig met het daadwerkelijk implementeren van aardgasvrije plannen.

In de proeftuinen worden op kleine schaal woningen aardgasvrij gemaakt Op dit moment zijn er 46 aardgasvrije proeftuinen actief. Op 2 juli 2021 is de derde en laatste aanmeldingsronde voor gemeenten opengesteld.

De ervaringen uit deze proeftuinen leveren vele belangrijke inzichten over de implementatie van de aardgasvrije transitie op gemeentelijk

niveau. Het aantal gerealiseerde aardgasvrije woningen blijft echter nog achter. Verspreid over de proeftuinen zijn nu in totaal 1.167 woningen aardgasvrij gemaakt (peildatum augustus 2021, PAW 2021).

Om het aantal aardgasvrije woningen te vergroten hebben lokale partijen zoals gemeenten ondersteuning nodig van nationale beleidsinstrumenten. Zo bevat het beleidspakket wijkgerichte aanpak maatregelen gericht op financiering, wetgeving en bewoners­

participatie, evenals een aantal convenanten en ondersteunende

2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030

0 5 10 15

20% van woningen

Bron: CBS, Stroomversnelling; bewerking TNO (realisatie); KEV-raming 2021

pbl.nl

Renovatie bestaande woningen All-electric

Warmtelevering

Nieuwbouw All-electric Warmtelevering

Scheiding realisatie en raming

Aandeel aardgasvrije woningen Figuur 5.8

maatregelen. Een aantal cruciale elementen van dit beleidspakket is echter nog in ontwikkeling, of heeft vertraging opgelopen.

Het ontbreken van een wettelijk mandaat om bestaande woningen van het aardgas af te halen, het ontbreken van kostendalingen voor aardgasvrije alternatieven en het ontbreken van financiële onder­

steuning van gemeenten voor het uitvoeren van de wijkaanpak zetten een rem op de opschaling van het aantal aardgasvrije woningen. Hoewel er steeds meer informatie en hulpmiddelen, zoals de Handreiking Participatie, beschikbaar worden gesteld, worstelen gemeenten met de vraag hoe ze de bewonersparticipatie kunnen inrichten. In de derde ronde proeftuinen worden de vereisten voor het betrekken van bewoners verder aangescherpt; deze aanscherping komt voort uit het bewonerstevredenheidsonderzoek in zeven proeftuinen. Gemeenten moeten aangeven hoe zij de aanpak van draagvlak en betrokkenheid van bewoners borgen. Het is zeer de vraag in hoeverre decentrale overheden en andere uitvoerende partijen met behulp van de genoemde beleids­

instrumenten verdere stappen kunnen zetten met hun wijkplannen.

Geagendeerd beleid: invoering beleidspakket aardgasvrije wijken is vertraagd Doordat de uitvoering van het beleidspakket aardgasvrije wijken is vertraagd, is het doel van 1,5 miljoen verduurzaamde bestaande woningen en gebouwen in 2030 niet meer haalbaar. Hierdoor kunnen de maatregelen bij huur­ en koopwoningen samen niet meer dan 0,5 tot 1,4 megaton CO₂­reductie opleveren in plaats van de beoogde 1,1 tot 2,4 megaton. Zonder extra beleidsmaatregelen is het echter zeer

onwaarschijnlijk dat de bovengrens wordt gehaald.

De wijkgerichte aanpak is een complex geheel van verschillende

instrumenten die alle noodzakelijk zijn voor het slagen van de wijkaanpak.

Veel van de beleidsinstrumenten die onderdeel zijn van het beleids­

pakket aardgasvrije wijken, zijn nog niet of slechts ten dele uitgewerkt en ingevuld. Aan de wijkgerichte aanpak is daarom in de KEV 2021 geen effect toegekend.

Een aantal belangrijke juridische, financiële en sociale beleids­

instrumenten van het beleidspakket aardgasvrije wijken heeft vertraging opgelopen. Daarnaast is een aantal in het Klimaatakkoord afgesproken programma’s vertraagd, die de basis moeten leggen voor opschaling van de wijkaanpak. De Startmotor, de Renovatieversneller en de proeftuinen aardgasvrije wijken hadden kennis en ervaring over opschaling moeten opleveren, waarmee na de eerste drie jaar woningen en gebouwen op grote schaal verduurzaamd zouden kunnen worden.

Met verduurzamen wordt hier bedoeld: de aansluiting op een warmtenet, het installeren van een hybride warmtepomp of volledig

Met verduurzamen wordt hier bedoeld: de aansluiting op een warmtenet, het installeren van een hybride warmtepomp of volledig

In document Klimaat- en Energieverkenning 2021 (pagina 140-181)