• No results found

Functies van de wegen

6 Categorisering volgens Duurzaam Veilig

6.1.2 Functies van de wegen

Het wegennet kan ingedeeld worden in verschillende categorieën, afhankelijk van de functie van de betreffende weg. Het aantal wegcategorieën blijft in de Duurzaam Veilig-visie beperkt tot drie. Zodoende ontstaat voor de weggebruiker een heldere situatie, waarin duidelijk wordt welk verkeersgedrag van hem of haai' wordt verwacht.

Aan alle onderdelen van het wegennet kan één van de volgende drie functies worden toegekend (zie ook figuur 6.2):

stroomfunctie: het snel verwerken van het autoverkeer dat over langere afstand gebruikmaakt van het wegennet;

gebiedsontsluitingsfunctie: het bereikbaar maken van wijken en kernen;

erftoegangsfunctie: het toegankelijk maken van de directe woon-/leefomgeving.

Op basis van de functie worden eisen gesteld ten aanzien van de inrichting van de weg en worden verkeersregels vastgesteld voor het gebruik van de weg. De vorm-geving van de weg met de bijbehorende regels moet leiden tot een gebruik dat over-eenkomt met de taken die aan de weg worden toegekend op basis van de functie van de weg.

6.1.3 Verblijfsgebieden

De verblijfsgebieden zijn binnen de huidige wegenstructuur voor de auto beperkt van omvang. Steeds meer wegen werden in de loop der tijd verhard, verbreed en voorzien van parallelwegen en/of fietspaden. Dit traditionele systeem blijkt niet in staat de automobiliteit afdoende te kunnen opvangen. Integendeel, mede door de fijnmazige structuur werd en wordt automobiliteit opgeroepen.

Om deze tendens te keren, moet een sturend beleid worden gevoerd door grotere ge-bieden af te bakenen. Binnen de bebouwde kom wordt de omvang van een verblijfs-gebied bepaald door het verplaatsingspatroon van kwetsbare verkeers deelnemers tus-sen woningen en/of voorzieningen. Buiten de bebouwde kom zijn ecologische kwa-liteitsaspecten mede van belang voor een verblijfsgebied. Kenmerken van verblijfsge-bieden zijn:

het gebied is meer dan een enkele straat;

het gebied ontleent zijn kwalificatie mede aan de inrichting van de openbare ruimte;

in het gebied worden autoverplaatsingen niet uitgesloten, maar /:ijn onderge-schikt aan verblijfsactiviteiten;

binnen het gebied wordt uitgegaan van gelijkwaardigheid van wegen (geen voorrangswegen, nauwelijks verschil in profielen etc.).

6.1.4 Veiligheidsprincipes

Bij de ontwikkeling van een duurzaam veilig wegennet (met een beperkt aantal functies), wordt rekening gehouden met drie veiligheidsprincipes:

Voorkom onbedoeld gebruik van de infrastructuur

Wegen dienen eenduidig onderscheiden te worden naar hun functie, namelijk een stroom-, gebiedsontsluitings- of erftoegangsfunctie. Een combinatie van deze functies op een weg moet worden uitgesloten, omdat veel ongevallen te maken hebben met een vermenging van functies binnen een wegcategorie.

Voorkom ontmoetingen met hoge snelheids- en richtingsverschV.len

Gevaarlijke conflicten dienen zo veel mogelijk te worden uitgesloten. Hieronder vallen frontale ontmoetingen, flankontmoetingen, enkelvoudige ontmoetingen met bijvoorbeeld bomen en ontmoetingen tussen snel- en langzaam verkeer.

Indien conflicten niet te vermijden zijn, zal de snelheid gereduceerd moeten wor-den zodat de verkeersdeelnemers meer tijd hebben om te anticiperen. Komt het desondanks toch tot een aanrijding, dan is de kans op een ernstige afloop kleiner.

Voorkom onzeker gedrag van verkeersdeelnemers

De verkeersdeelnemer moet uit de inrichting van de weg kunnen afleiden welk verkeersgedrag wordt verlangd. Overgangen van wegen met verschillende func-ties, dienen duidelijk herkenbaar te zijn. Ook kunnen duidelijke 'poorten' aan de randen van verblijfsgebieden worden gecreëerd. Ten slotte moet ook zoekgedrag zo veel mogelijk worden voorkomen, want dit leidt vaak tot onnodig omrijden en gevaarlijke manoeuvres.

6.1.5 Startprogramma Duurzaam Veilig

Het Startprogramma Duurzaam Veilig bevat een aantal afspraken vcor de periode 1998-2000 over onder meer infrastructurele maatregelen, nieuwe verkeersregels, handhaving, educatie, voorlichting en flankerende maatregelen. Het doel van het Startprogramma is om als wegbeheerders een gezamenlijke impuls te geven aan de verdere terugdringing van het aantal verkeersslachtoffers tot -25% in het jaar 2000 ten opzichte van het jaar 1986. Belangrijke maatregelen uit het Startprogramma zijn:

categorisering van wegen;

30 km/h binnen de bebouwde kom;

60 km/h buiten de bebouwde kom;

voorrang op de verkeersaders;

uniforme voorrang rotondes;

bromfiets op de rijbaan;

voorrang fietsers van rechts;

financiering;

handhaving;

educatie, communicatie en voorlichting.

1.

3.50 3.50

,, >350 >3.50

ArTX

5.00

Erftoegangsweg

Stroomweg

Ontsluitingsweg

aiS26

Figuur 6.3: Voorkeursdwarsprofielen wegen buiten de bebouwde kom

Voor het uitvoeren van deze maatregelen is 200 miljoen gulden aan subsidie beschik-baar gesteld door de rijksoverheid. Het is voor dit verkeersveiligheidsplan van belang dat zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de maatregelen, zoals die: worden voorge-steld in het Startprogramma.

6.2 Uitwerking visie in gewenste vorm en gebruik

Op basis van de visie op een te realiseren duurzaam veilig verkeerssysteem, worden in deze paragraaf concrete voorwaarden geformuleerd voor onderdelen van het wegen-net. Per wegcategorie (stroomweg, gebiedsontsluitingsweg en verblijfsgebied) is de ge-wenste vormgeving van kruispunten en wegvakken beschreven. Bovendien is het bij de functie en vorm behorende gebruik genoemd, zoals de intensiteit en de snelheidsli-mieten.

In de tabellen B5.1 en B5.2 van bijlage 5 is een overzicht gegeven van de voorkeurs-kenmerken voor wegen binnen en buiten de bebouwde kom. Nieuwe wegen moeten zo veel mogelijk voldoen aan deze kenmerken. Bij de kenmerken wordt onderscheid gemaakt in essentiële en indicatieve kenmerken. Essentiële kenmerken zijn kenmerken waaraan het ontwerp van de weg in ieder geval moet voldoen. Indicatieve kenmerken zijn wenselijke kenmerken. De essentiële kenmerken van de wegen worden beschre-ven in de paragrafen 6.2.1 en 6.2.2. Bestaande wegen dienen, zeker wanneer er sprake

is van een knelpunt, aangepast te worden. Dit laatste is vooral van roepassing op 50 en

80 km/h-wegen, omdat bij deze wegen nu nauwelijks sprake is van uniformiteit.

Bovendien laat het rijgedrag op 80 en 50 km/h-wegen vaak te wen«;en over.

6.2.1 Buiten de bebouwde kom Stroomwegen

Stroomwegen kunnen uitgevoerd zijn als autosnelweg of als autoweg (maximum-snelheid 120 of 100 km/h). Welke uitvoeringsvorm wordt gekozen, is afhankelijk van het verkeersaanbod. Ook de autowegen dienen te worden uitgevoerd met gescheiden rijbanen. Dat betekent dus twee rijbanen met elk één rijstrook. Om te kunnen inhalen, wordt wisselend voor de ene en de andere richting een inhaalstrook aangebracht.

Kruisingen met andere stroomwegen worden ongelijkvloers als knooppunt (autosnel-wegen) of gelijkvloers als grote rotonde (auto(autosnel-wegen) uitgevoerd. In figuur 6.3 is een dwarsprofiel van een stroomweg (bubeko) geschetst.

Gebiedsontsluitingswegen

De gebiedsontsluitingswegen kennen één verschijningsvorm. De toegestane maxi-mumsnelheid is 80 km/h. De gebiedsontsluitingswegen worden altijd uitgevoerd met

Pagina 19

gescheiden rijbanen. Voor (brom)fietsverkeer zijn er gescheiden voorzieningen.

(Brom)fietsverkeer en langzaam gemotoriseerd verkeer (landbouwverkeer) wordt af-gewikkeld via gescheiden parallelvoorzieningen of fietspaden.

Kruisingen met stroomwegen worden ongelijkvloers uitgevoerd. Kruisingen met an-dere gebiedsontsluitingswegen worden gelijkvloers uitgevoerd met e?n voorrangsre-geling of als rotonde. Erftoegangswegen (60 km/h) worden door middel van voor-rangskruispunten aangesloten op de gebiedsontsluitingswegen, of als rotonde.

Afhankelijk van de intensiteit steken fietsers ongelijkvloers over bij de kruispunten of bij speciale oversteekvoorzieningen. In figuur 6.3 is het dwarsprofiel van een gebieds-ontsluitingsweg geschetst.

Verblijfsgebieden (60 km/h)

De wegen buiten de bebouwde kom met een verblijfsfunctie vormen samen een ver-blijfsgebied, waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/h. Bij de ontwikkeling van de verblijfsgebieden wordt rekening gehouden met een drietal criteria:

de omvang van de inliggende kernen, kernen met minimaal 5.000 inwoners, dienen op het hoofdwegennet aangesloten te zijn door middel van een gebieds-ontsluitingsweg;

de omvang van een gebied met snelheidsbeperking is in zekere mate gebaseerd op de maximaal acceptabele doorrijtijd van 3 min. (bron: AW, SWOV): omgere-kend naar afstand betekent dit voor een 60 km/h-gebied een afstand van maximaal 3.000 m en een omvang van het verblijfsgebied van ongeveer 5.000 ha (indien er nauwelijks woningen in het gebied aanwezig zijn, is een grotere omvang acceptabel);

met het voorgaande hangt ook de maximaal toelaatbare omrijafstand voor doorgaand autoverkeer ten gevolge van een verblijfsgebied samen; hierbij wordt als uitgangspunt gesteld dat de omrijfactor in tijd maximaal 2 mag bedragen.

Vorengenoemde criteria zijn voorlopige richtlijnen; nader onderzoek (enquête, na-onderzoek maatregelen) zou moeten uitwijzen in hoeverre deze reëel en acceptabel zijn.

De intensiteiten in verblijfsgebieden komen niet boven de circa 5.000 mvt/etm. Om de intensiteit tot de genoemde lage niveaus terug te brengen, kan het nodig zijn bepaalde hardnekkige sluiproutes voor doorgaand verkeer af te sluiten. In het verblijfsgebied worden in principe geen gescheiden Reisvoorzieningen aangelegd. Kruispunten van wegen binnen een verblijfsgebied zijn gelijkwaardig (geen voorrang! en worden in-dien noodzakelijk voorzien van een snelheidsremmer, bijvoorbeeld een plateau.

Aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen worden uitgevoerd als rotonde of als voorrangskruising, waarbij het verkeer vanuit het verblijfsgebied uiteraard voorrang dient te verlenen aan het verkeer op de gebiedsontsluitingsweg. Toegangswegen van verblijfsgebieden worden nooit rechtstreeks aangesloten op een stroomweg, maar

,-] 7V_. S-50 . . J75 _ ,11.501 j 14.001 p.5QI

Onlsluitlngsweg type 2

OntsluiHngsweg type 3

Efftoegangsweg (30 km/ri)

HXG00230/98-06/P1J

Figuur 6.4: Dwarsprofielen wegen binnen de bebouwde kom

Pagina 20

bijvoorbeeld via een parallelweg. Eventuele kruisingen worden dan ook ongelijkvloers en sober uitgevoerd.

Voor herkomst- en bestemmingsverkeer blijft de 60 km/h-zone goed doorrijdbaar. De bereikbaarheidskwaliteit ligt echter bij de verkeersaders. In figuur 6.3 is een mogelijk dwarsprofiel weergegeven voor een erftoegangsweg.

6.2.2 Binnen de bebouwde kom Gebiedsontsluitingswegen

De gebiedsontsluitingswegen kennen drie verschijningsvormen. Van hogere naar lagere orde zijn dat de typen l, 2 en 3. Gebiedsontsluitingswegen type l dienen voor relatief lange verplaatsingen binnen een (grote) stad. De intensiteit is hierbij met name bepalend. Boven een intensiteit van circa 15.000 mvt/etm zal een weg binnen de bebouwde kom vaak als type l worden aangeduid. De toegestane maximumsnelheid op deze wegen is 70 km/h.

Het belangrijkste verschil tussen ontsluitingswegen typen 2 en 3 is het soort fiets-voorzieningen. Type 2 heeft vrijliggende fietspaden en type 3 fietsstroken. Wanneer de landelijke regeling voor bromfietsers op de rijbaan van kracht is (maatregel Start-programma), zijn bromfietsers op beide typen gebiedsontsluitingswegen verplicht op de rijbaan te rijden en mogen ze niet meer gebruik maken van de fietspaden en -stroken. Voor welk type (2 of 3) wordt gekozen, is onder meer afhankelijk van het verkeersaanbod en de kruispuntafstanden. Bij intensiteiten van meer dan

6.000-10.000 mvt/etm en een kruispuntafstand groter dan 250 m wordt gekozen voor type 2 met vrijliggende fietspaden. Bij kruispuntafstanden kleiner dan circa 250 m en een lagere etmaalintensiteit dan 6.000-10.000 mvt/etm wordt gekozen voDr type 3.

Toepassing van de twee criteria kan leiden tot een verschillend type. In dergelijke ge-vallen is de intensiteit doorslaggevend, bij een intensiteit hoger dan 6.000-10.000 mvt/etm wordt gekozen voor type 2 (vrijliggende fietspaden). Wanneer de afstand tussen de kruisingen (of inritten en erftoegangen) te klein is voor een veilige toepas-sing van fietspaden, wordt onderzocht of kruispunten kunnen worden afgesloten. De toegestane maximumsnelheid op deze wegen is 50 km/h. In figuur 6.4 zijn dwarspro-fielen van gebiedsontsluitingswegen typen l, 2 en 3 weergegeven.

Kruisingen met gebiedsontsluitingswegen type l zijn ongelijkvloers of als rotonde uitgevoerd of met een verkeersregelinstallatie. Kruispunten tussen gebiedsontslui-tingswegen typen 2 en 3 onderling worden zo mogelijk uitgevoerd al:> rotonde en anders als voorrangskruispunt met een (fysieke) middengeleider.

Wegen van verblijfsgebieden worden, afhankelijk van de intensiteit op de gebiedsont-sluitingsweg, door middel van een uitritconstructie of een voorrangsregeling

aan-gesloten op de gebiedsontsluitingswegen. Fietsers steken over bij kruispunten of bij speciale oversteekvoorzieningen.

Verblijfsgebieden (30 km/h-zones)

De straten en erven binnen de woonwijk of het dorp vormen samen een 30 km/h-zone. De intensiteit op de wegen komt niet boven de 3.000 a 4.000 mvt/etm. De rij-baanbreedte en inrichtingsvorm is afhankelijk van de verkeersintensiteit, de parkeer-situatie en de aanwezigheid van een primaire fiets- of busroute.

Zowel gemotoriseerd als fietsverkeer maakt gebruik van de weg; er zijn dus geen ge-scheiden fietsvoorzieningen. Kruispunten van straten binnen de zone zijn, indien noodzakelijk, uitgevoerd als plateau. Aanvullende snelheidsremmende voorzieningen zijn nodig om de snelheden op de wegvakken binnen de perken te houden. Aanslui-tingen op de gebiedsontsluitingswegen type 2 of 3 worden uitgevoerd als uitritcon-structie of als voorrangskruispunt met (fysieke) middengeleider, waarbij het verkeer uit de verblijfsgebieden voorrang moet verlenen aan het verkeer op de gebiedsontslui-tingsweg. Toegangswegen van verblijfsgebieden worden nooit rechtstreeks aangeslo-ten op een gebiedsontsluitingsweg type 1. Figuur 6.4 bevat een dwarsprofiel van een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom.

6.3 Uitgangspunten voor de planvorming

Op grond van het voorgaande wordt voor de planontwikkeling gewerkt met de vol-gende uitgangspunten:

de auto blijft een belangrijke rol spelen;

terugdringen van de verwachte groei van de automobiliteit door onnodige auto-ritten te voorkomen;

concentreren van autoverkeer op stroom- en gebiedsontsluitingswegen;

streven naar grote verblijfsgebieden, waaruit het doorgaande verkeer geweerd is (30 km/h binnen de bebouwde kom en 60 km/h buiten de bebouwde kom);

zo veel mogelijk gebruikmaken c.q. beter benutten van de bestaande infrastruc-tuur;

zo goed mogelijk op elkaar afstemmen van de verkeersinfrastructuur en de ruimtelijke structuur en kwaliteiten (woongebieden, werkgebieden, natuur etc.);

ontwikkelen van een primair fietsnetwerk met veel directe fietsroutes.

ts>

"C

<u

.52'C o

£Ss

«j

JjS*

3 3 Ql