• No results found

6. DOORWERKING MINERALENOVERSCHOTTEN NAAR MILIEU

6.3 Fosfaat in de Nederlandse landbouwgronden

Recente landsdekkende overzichten van de landbouwkundige fosfaattoestand ontbreken. Op basis van bodemanalyses voor bemestingsadviezen in 1999/2000 kan een beeld gegeven worden van de fosfaattoestand (Tabel 6.3).

Tabel 6.3: Landbouwkundige fosfaattoestand van de bouwvoor, bemestingsadvies en raming van het betrokken areaal landbouwgronden in 1999/2000.

(Bron: BLGG, bewerking MNP-RIVM).

P-toestand (Pw of P-Al) Bemestingsadvies % van landbouwareaal

Laag/ vrij laag (<20) reparatie bemesting;1) 4%

Voldoende (20-30) overschot < 20 kg/ha 29%

Ruim voldoende-vrij hoog (30-60) P-gift = afvoer via gewas 39%

Hoog en zeer hoog (>60) geen P-gift 28%

1)alleen voor maïs- en bouwland relevant

De landbouwkundige fosfaattoestand van Tabel 6.3 laat zien dat circa 28% een toestand “hoog” heeft en 39% een toestand “ruim voldoende” tot “hoog”. Een beperkt areaal heeft een toestand “laag” (de zogenaamde ’fosfaatarme’ gronden). Een beperkt, maar onbekend, deel hiervan is wellicht nog fosfaatfixerend (Schoumans et al., 2004a). De bijbehorende

adviesgiften zijn (globaal) aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat het overgrote deel van deze landbouwgronden een ruim voldoende tot hoge fosfaattoestand heeft en dat de

Nederlandse landbouwgronden over het algemeen rijk aan fosfaat zijn. Dit betreft niet alleen de bouwvoor, maar ook de bodemlagen daaronder (Schoumans et al., 2004b).

De fosfaattoestand is een indicator voor de bodemvruchtbaarheid uit oogpunt van fosfaat en wordt gebruikt als basis voor fosfaatgiften in bemestingsadviezen maar zegt nog weinig over de kans op uitspoeling naar grondwater en oppervlaktewater.

Om het risico van fosfaatuitspoeling te beoordelen, is het concept van fosfaatverzadiging ontwikkeld. Een bodem is verzadigd als de bindingscapaciteit tot aan het niveau van de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstrand (GHG ) zodanig is opgevuld dat in het bovenste grondwater op termijn anorganische fosforconcentraties boven de gebiedsspecifieke

achtergrondwaarden ontstaan. Om te beoordelen of de bodem verzadigd is met fosfaat moet het gehele bodemlaag tot aan het GHG niveau beschouwd worden. Op grond van een analyse van ruim 1300 bodemmonsters die in de periode 1992-1998 zijn genomen is een raming gemaakt van het areaal fosfaatverzadigde gronden. Hierbij is rekening gehouden met de per regio verschillende achtergrondwaarden voor anorganisch fosfor in grondwater en met de meest recente inzichten over de kritische fosfaatverzadigingsgraad van de meest

voorkomende grondsoorten (Schoumans, 2004). Het areaal fosfaatverzadigde gronden bedraagt naar schatting 56% van het totale areaal landbouwgrond. Naar schatting is op 1,3 mln ha landbouwgrond sprake van een te grote fosfaatophoping in relatie tot het vermogen om fosfaat te binden tot aan het GHG niveau. De verdeling van het areaal landbouwgronden per grondsoort is weergegeven in Tabel 6.4. Hierbij geldt de kanttekening dat voor sterk kalkhoudende zand- en kleigronden de waarden voor de kritische fosfaatverzadigingsgraad indicatief zijn. De grootste bijdrage (circa 47%) wordt gevormd door de kalkarme

Tabel 6.4: Verdeling van de fosfaatverzadigde gronden per grondsoort.

(Bron: De Landelijke Steekproef Kaarteenheden (Schoumans, 2004)).

Grondsoort FVG1)

crit in % Areaal (ha) Areaal (%)

Kalkarm zand 25 618.000 63 Moerige grond 25 38.000 43 Leem 25 11.000 31 Kalkarme klei 25 114.000 29 Kalkrijke klei 25 263.000 43 Laagveen 10 199.000 82 Kalkrijk zand 5 64.000 100 Totaal 1.307.000 56

1) Krititieke Fosfaatverzadigingsgraad als % van het fosfaatbindend vermogen

De huidige schatting is duidelijk lager dan in de vorige evaluatie van de Meststoffenwet (RIVM, 2002). Toen werd, op basis van modelberekingen op nationale schaal, het areaal fosfaatverzadigde gronden in 2000 nog geraamd op 80% (zandgronden) en 75% (klei- en veengronden). Dit verschil komt vooral omdat met de specifieke eigenschappen van de grondsoorten rekening is gehouden.

Het niveau van bemesting sinds 1998 heeft er niet toe geleid dat de fosfaatophoping en de fosfaatverzadigingsgraad drastisch zijn veranderd. De fosfaatophoping in landbouwgronden is nog verder doorgegaan, maar de snelheid van ophoping is wel afgenomen (Figuur 4.6). De huidige inzichten over fosfaatverzadigde gronden geven een indicatie van het risico van fosfaatuitspoeling. Hoe groot het risico werkelijk is hangt af van de ligging van het

fosfaatverzadigde perceel ten opzichte van waterlopen (aard en dichtheid van het

afwateringssysteem), het weer, de dynamiek van de grondwaterstanden en het gedrag van fosfor in de waterverzadigde zone van de bodem. Omdat de ligging van fosfaatverzadigde percelen en de hydrologische omstandigheden niet bekend zijn, kan het risico voor het oppervlaktewater, en de factoren die dit risico sterk beïnvloeden, alleen met behulp van analyse van uitkomsten van modelberekeningen worden aangegeven (Schoumans, 2004) Uit deze analyse blijkt dat het overgrote deel van de fosfaatuitspoeling naar het oppervlaktewater (via greppels, sloten en drains) uit de bovenste 50 cm van de bodem afkomstig is. Dit wordt ondersteund door de resultaten van de drie DOVE-projecten, waaruit ook blijkt dat de oppervlakkige afspoeling een belangrijke, voor fosfor zelfs de dominante route is (Plette et al., 2004).

Omdat fosfaat zich sterk in de bovengrond ophoopt en in natte situaties zich vaak dieper dan de GHG bevindt, levert de fosfaatverzadigingsgraad van de bovenste 50 cm een beter beeld van kans op fosfaatuitspoeling.

Naast anorganisch fosfaat blijkt dat ook opgelost organisch fosfaat een bijdrage aan de totale fosfaatbelasting van het oppervlaktewater levert. Deze fosfaatconcentratie varieert sterker in de bodem dan de concentratie anorganisch fosfaat, omdat anorganisch fosfaat sterk door de bodem wordt gebufferd en opgelost organisch fosfaat niet. De dynamiek van de organische fosfaatuitspoeling wordt in belangrijke mate bepaald door de hoogte, vorm, tijdstip en wijze van toediening van de dierlijke mestgiften in combinatie met de mate van aëratie van de bodem. Omdat opgelost organisch fosfaat beperkt door de bodem wordt gebonden, wordt de organische fosfaatuitspoeling ook sterk door de weersomstandigheden en de hydrologische omstandigheden gestuurd. In natte perioden met hoge grondwaterstanden komen in het bovenste grondwater hoge fosforconcentraties voor. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat in die omstandigheden de organische fosfaat concentratie veel hoger zijn dan de concentraties anorganisch fosfaat (Fraters et al., 1997; Willems et al., 2002).

Om die reden kunnen verdrogingsbestrijding (vernatting) en de recent waargenomen toename van extreme perioden van neerslag aanleiding geven tot een toename van de

oppervlaktewaterbelasting door af- en uitspoeling van fosfor.

6.4 Nitraat in bovenste grondwater van landbouwgrond