• No results found

Inhoudsopgave pagina

4. RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

4.2 Toetsing planologisch relevante (milieu)aspecten

4.2.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Daarom is flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit twee rapportages: een eerste verkennend onderzoek dat zich met name richtte op de aanwezigheid van vleer-muizen (Cobra, 22 juli 2014) en een onderzoek dat ingaat op de overige in acht te nemen aspecten van flora en fauna (BRO, 29 augustus 2016). Beide rapportages zijn als bijlage opgenomen.

Verkennend vleermuizenonderzoek (Cobra)

Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op gebruik door of aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) vleermuizen. De kans is echter groot dat vleermuizen foeragerend aangetroffen kunnen worden in de binnentuinen en dat deze foeragerende vleermuizen wellicht de aanleiding zijn geweest van een eerdere melding dat vleermuizen in het pand aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van een essentieel foerageergebied.

Quickscan flora en fauna (BRO)

In de quickscan wordt het volgende geconcludeerd:

 Diverse algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren van tabel 1 (veldmuis, huisspitsmuis, etc.) kunnen van het plangebied gebruik maken. Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor geldt echter wel de algemene zorgplicht.

 Binnen het plangebied zijn enkele broedende vogels te verwachten in de aanwezige bebouwing. Er zijn geen nesten aangetroffen. Door werkzaamheden in de directe omgeving van de bebouwing kan wel verstoring van broedende vogels plaatsvinden.

Door werkzaamheden buiten de broedperiode (als broedseizoen kan de periode tus-sen half maart en half juli globaal worden aangehouden) uit te voeren dan wel te starten, wordt de kans op negatieve effecten geminimaliseerd. Indien op een locatie geen bewoonde nesten, broedende of nestelende vogels aanwezig zijn, mogen ook tijdens het broedseizoen werkzaamheden worden uitgevoerd. Door voor aanvang van werkzaamheden te inspecteren op aanwezige bewoonde nesten, legsels of nestjongen en, indien deze aanwezig zijn, de werkzaamheden uit te stellen tot nadat de jongen zijn uitgevlogen, wordt de kans op negatieve effecten voor vogels sterk verminderd.

 Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten vaatplanten, grond-gebonden zoogdieren, vleermuizen, vogels, vissen, reptielen, amfibieën en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Nega-tieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtne-ming van de zorgplicht.

 In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn mogelijk

specifieke maatregelen nodig voor vaatplanten. Voor vaatplanten en grondgebonden zoogdieren zijn er geen specifieke maatregelen nodig.

Conclusie

De uitgevoerde onderzoeken tonen aan dat met de herontwikkeling geen beschermde natuurwaarden verloren gaan.

4.2.6 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzon-dering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Bij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u bepalen onder andere de verkeersintensiteiten op deze wegen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Woningen, scholen en o.a. ziekenhuizen betreffen geluidsgevoelige objecten. Dit houdt in dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat (weg)verkeerslawaai ter plaatse geen negatieve effecten teweegbrengt voor de toekomstige bewoners of gebrui-kers van een geluidsgevoelig object. In feite mogen nieuwe geluidsgevoelige objecten niet worden gerealiseerd, wanneer er een geluidsbelasting van wegverkeer optreedt van 48 dB of hoger, tenzij ontheffing is verleend door het College van burgemeester en wet-houders (tot maximaal 63 dB in de bebouwde kom). Hiervoor dient tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een hogere waarden procedure op grond van de Wgh te worden gevoerd.

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Kerkstraat en Wilhelminastraat. De ove-rige omliggende wegen betreffen 30 km/h wegen. Door Tritium Advies is een berekening van de geluidsbelasting op de gevels uitgevoerd in de vorm van een akoestisch onder-zoek wegverkeerslawaai. De rapportage is als bijlage opgenomen.

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat voor de Kerkstraat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe appartementen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB over-schrijdt. Op een aantal toetspunten wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied eveneens overschreden.

Voor de 30 km/uur weg Wilhelminastraat geldt dat de geluidbelasting de voorkeurs-grenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Voor de 30 km/uur weg Kerkstraat (noord)/Koningsplein geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe apparte-menten de voorkeursgrenswaarde met maximaal 9 dB overschrijdt.

Maatregelen

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voor-keursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van ste-denbouwkundige en landschappelijke aard. Daarnaast zijn er ook overwegende bezwa-ren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger ondervindt in onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.

Aangezien een verdubbeling van voornoemde afstand slechts 3 dB reductie oplevert, is het vergroten van deze afstand bovendien niet erg doeltreffend als maatregel.

Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaar-de nog altijd ruimschoots wordt overschrevoorkeurgrenswaar-den. De maximale ontheffingswaarvoorkeurgrenswaar-de wordt echter na het toepassen van stiller wegdek niet meer overschreden. Deze geluidreduce-rende maatregel is derhalve in beperkte mate doeltreffend. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet bovendien overwegende bezwaren van financiële aard.

Kortom, de geluidbelasting op de gevels middels overdrachts- en bronmaatregelen zoda-nig verlagen dat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet meer wordt overschre-den, is in onderhavige situatie niet mogelijk c.q. wenselijk gebleken. Gezien het voren-staande wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Dove gevel

Om toch woningbouw te kunnen realiseren dienen de geveldelen aan de zijde van de Kerkstraat als “dove gevel” conform artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder te worden uitgevoerd. Een “dove gevel” is namelijk geen gevel volgens de Wet geluidhinder. Dit betekent derhalve dat er geen draaiende delen (ramen en deuren) in deze gevels zijn toegestaan, met uitzondering van eventuele incidenteel te openen delen zoals een ver-huisraam. Aangezien draaiende delen voor de vereiste spuiventilatie van verblijfsruimten noodzakelijk zijn, dient hier in de plattegronden rekening mee te worden gehouden.

Conclusie

Om de herontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt doorgang te kunnen laten vinden, dient conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder een hogere waarde verleend te wor-den. Daarnaast dienen de geveldelen aan de zijde van de Kerkstraat als “dove gevel” te worden uitgevoerd.

Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat alle appartementen een geluidluwe gevel c.q. buitenruimte kunnen hebben. Bij de verdere (steden)bouwkundige uitwerking van het plan dient hier wel de nodige aandacht aan te worden besteed. Dit geldt eveneens voor het toepassen van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek), zodat vervolgens een binnenniveau van 33 dB is gewaarborgd. Dit wordt nader getoetst bij de toekomstige aanvraag voor de omgevingsvergunning.

Door invulling te geven aan deze eisen, kan voor de woningen worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en is het nieuwe bestemmingsplan voor dit aspect uitvoerbaar.